dinsdag 11 maart 2008

Dienstmededeling

Deze blog is eigenlijk afgesloten.
Gelieve u te wenden tot:

http://ronnydeschepper.wordpress.com/

vrijdag 22 februari 2008

"CHAINS, MY BABY'S GOT ME LOCKED UP IN CHAINS"

Volgens de Amerikaanse seks-columniste Anka Radakovich zijn de erotische trends voor de toekomst: meer bloot, meer voyeurisme, meer masturbatie. De aidsgeneratie nietwaar, de schrik voor het directe contact zit er al goed in, maar de behoeften blijven dezelfde. Meer zelfs, door de frustraties die de angst voor aids met zich meebrengt worden ze steeds groter: "Vrouwen die het beest willen uithangen en mannen die niets anders van hen verwachten. SM wordt steeds populairder en blijft dat. Wees eerlijk: het bestaan is stresserend geworden en een goed pak slaag kan lekker ontspannend zijn."
AUROUSSEAU
Tegelijk zorgt deze omschrijving voor heel wat misverstanden. SM is méér, maar ook minder dan "een goed pak slaag". SM is op de eerste plaats zich houden aan codes. Daarom is het verwijt van Olivia in “In pale battalions” (van Robert Goddard) aan haar stiefkleindochter (“je moeder deed het ook graag op die manier”) totaal ten onrechte. Niet alleen wordt de kleindochter op het moment dat ze “betrapt” wordt gewoon mishandeld, ook haar moeder komt enkel tegemoet aan de gewelddadige wensen van de Amerikaan Mompesson (die het wil doen zoals hij met zijn slavinnen gewoon was) omdat deze haar in zijn macht heeft. Dit is dus duidelijk geen SM, maar “gewoon” sadisme.
Maar zelfs mét instemming kan die grens voor iedereen anders liggen. Iemand vastbinden en blinddoeken en dan heel lekker verwennen (strelen, likken, plagen...) kan met andere woorden ook SM zijn. De geslachtsdelen met naalden bewerken kan dat anderzijds óók zijn, het hangt er maar van af wat de onderdanige, het slaafje/slavinnetje graag heeft. Want hij/zij is - ondanks het feit dat de partner "meester(es)" wordt genoemd - eigenlijk de baas van het spel. Vandaar dat de veroordeling van de Mechelse rechter Koenraad Aurousseau in september 1997 terecht was. De confrater die hem veroordeelde stipuleerde trouwens heel duidelijk in het vonnis dat de man zich niet aan de codes hield. Wat echter wél aanstootgevend was in deze zaak was dat zijn toenmalige vrouw Magda helemaal geen klacht had ingediend, het gerecht was namelijk via een andere zaak op een videoband gestoten. Maar het blijft een feit dat ze herhaaldelijk om genade vraagt (terwijl ze de rechter oraal moest bevredigen, werd door een politieman - niet in dienst - haar vagina dichtgenaaid, létterlijk wel te verstaan) en dat er geen gevolg werd gegeven aan haar verzoek. Ook de reden waarom dit gebeurde is zeer laakbaar in SM-kringen: de rechter en zijn companen waren zo dronken dat ze een videoband nodig hadden om zich te herinneren wat ze juist hadden uitgehaald! En dat terwijl drank en drugs juist taboe zijn bij SM, precies omdat zowel bij meester als slaaf de grenzen gaan vervagen.
Het dient gezegd dat deze versie van de feiten wel uit de katholieke krant "De Standaard" komt. In het liberale "Het Laatste Nieuws" staat er dat de rechter slechts één keer nog een stroomstoot toedient, nadat zijn vrouw genade had geroepen. Bovendien blijkt de band met het naaien e.d. een compilatie van eigen activiteiten te zijn, waar de vrouw 's nachts placht naar te kijken, als de kinderen in bed lagen. Van dronkenschap wordt in HLN niet gesproken. Daar staat dan weer tegenover (enerzijds, anderzijds) dat "De Gazet van Antwerpen" dezelfde versie als "De Standaard" publiceert. Maar die zijn dan ook even katholiek natuurlijk.
Net zoals procureur-generaal Eliane Liekendael, die in haar "mercuriale" bij het begin van het gerechtelijk jaar 1998-99 een verwijzing maakte naar de Sade. Etienne Vermeersch reageerde verbolgen in Knack van 9/9/98: "Wat met wederzijdse instemming gebeurt tussen volwassen mensen, gaat haar niet aan. Buitenstaanders hoeven zich niet te moeien met wat bijvoorbeeld de Mechelse rechter Aurousseau in zijn privé-leven uitspookt, zolang hij de wet niet overtreedt. Mevrouw Liekendael mag als persoon het gedrag van anderen 'losbandig' of 'walgelijk' vinden, maar in haar functie van procureur-generaal heeft zij zich daarover niet uit te spreken. Zij moet waken over de correcte toepassing van de rechtsregels. Bij mijn weten komt de Sade niet voor in de strafwet. Hoe kan je als magistraat nu betreuren dat de strafwet je niet toelaat iemand te vervolgen voor privé-zaken?"
Anderzijds dient ook gezegd dat in februari 2001 in Gent een 41-jarige man werd vrijgesproken, die door zijn 36-jarige ex-vrouw werd beticht van verkrachting, foltering en opsluiting. Het bleek echter om een SM-relatie te gaan, waaraan de vrouw - zolang alles goed ging - haar volledige medewerking had verleend. Nu werden die feiten echter aangehaald in het kader van - u had het al kunnen denken - een strijd over de bezoekregeling van de kinderen. De rechter oordeelde dan ook dat deze aanklacht ongegrond was.
SIGMUND FREUD
Freud wist het al: SM-gevoelens zijn eigenlijk heel "normaal", want veel voorkomend. Hij onderscheidde drie "soorten" en twee daarvan zijn wijdverspreid. Het eerste niveau is dat van pijn die ook genot verschaft. In zijn extreme vorm is dat misschien wel aberrant, maar op een lager niveau is dat een veel voorkomend verschijnsel. Scheppen wij niet allen behagen in een lied of een film die op de traanklieren werkt b.v.? Of wat met horrorfilms of -boeken, waarmee wij met plezier onszelf de stuipen op het lijf jagen?
Ten tweede is er ook het schuldbesef dat ermee gepaard gaat. Dit is zelfs zo wijd verspreid dat de godsdiensten hun succes daaraan te danken hebben: zij spelen gretig in op de schuldgevoelens die in ieder van ons huizen.
Alleen het derde niveau is een beetje speciaal. Hier heeft Freud het trouwens enkel over mannen en dan wel mannen die de schuld op zich nemen voor het afstotelijke hanige gedrag van de meeste van hun seksegenoten tegenover de vrouwen. Daarom onderwerpen zij zich onderdanig ten overstaan van een meesteres, waarbij zij zich vaak ook laten "feminiseren" door kledij, door zich te laten penetreren enz.
De twee "naamgevers" van SM zijn uiteraard Leopold von Sacher Masoch met zijn "Venus im Pelz" en de markies de Sade met o.a. "Justine ou les malheurs de la vertu" (alhoewel deze laatste paradoxaal genoeg zelf eigenlijk eerder masochist was). Beide schrijvers interesseren mij echter maar matig (Masoch) tot helemaal niet, integendeel zelfs (Sade). Mijn eigen belangstelling is terug te voeren op mijn collegetijd. Niet dat er daar nog lijfstraffen werden gegeven, zoals op sommige Engelse scholen het geval was (alhoewel op de knieën zitten ook ferm pijn kan doen; ik herinner me nog altijd de vernedering toen ik huilend moest toegeven dat ik het niet langer kon uithouden), maar de absolute afwezigheid van vrouwen en/of meisjes maakte opgroeiende pubers natuurlijk razend benieuwd naar dat mysterieuze andere geslacht.
En precies op die ontvankelijke leeftijd kreeg ik van een oudere klasgenoot twee werkjes in handen gestopt, "L'Atlantide" van Pierre Benoit en "She" van Rider Haggard, waarin een mysterieuze vrouw een zodanige aantrekkingskracht uitoefent op mannelijke passanten, dat ze bereid zijn de grootste vernederingen te ondergaan om in haar gunst te komen. Ze zullen zelfs niet terugschrikken voor moord en doodslag als het erop aankomt rivalen uit de weg te ruimen.
Deze vrouwen, respectievelijk Antinea en Ayscha, genieten een soort van goddelijke status, waarbij geïnsinueerd wordt dat ze over het geheim van de eeuwige jeugd beschikken. En er wordt trouwens nog veel meer geïnsinueerd, want beide werken zijn ontstaan bij het begin van de vorige eeuw. Wat maakt dat er dus weinig plaats is voor expliciete beschrijvingen, maar precies daardoor is het vreselijk intrigerend wat er zich wel allemaal achter de wanden van hun paleizen zou kunnen afspelen...
De illustrator van de sixties-uitgave, waarover ik beschikte, lichtte alvast een tipje van de sluier op, om het met een goedkope woordspeling te zeggen.
Ook "De Vrouwenclub" van Isaac Faro is erg van belang geweest, denk ik, omdat ik dit boek eveneens op deze erg "ontvankelijke" leeftijd heb gelezen. Hier wordt immers het thema bespeeld van een man overgeleverd aan de willekeur van meerdere vrouwen.
"Les onze milles verges" ("Elfduizend roeden") van Guillaume Apollinaire (eig. Wilhelm Apollinaris von Kostrowitski, 1880-1918) hoort eveneens in deze categorie thuis. De titel is in het Frans een woordspeling op de elfduizend maagden van de Heilige Ursula die in de 5de eeuw door de Hunnen werden omgebracht, maar in het Nederlands krijgt de woordspeling uiteraard een àndere dimensie... Die 11.000 roeden zijn van Japanse makelij en maken in 1904 tijdens de Russisch-Japanse oorlog een einde aan het leven van een Roemeense prins Mony Vibescu, die zich tot dan toe in steeds grotere perversiteiten had gestort. Apollinaire, die onder de titel "Bibliothèque des Curieux" een groot aantal klassieke erotica heeft uitgegeven en zelf nog een andere pornoroman en drie erotische dichtbundels heeft geschreven, mag dan nog een parodie op de Sade hebben willen plegen, het brengt hem toch in hetzelfde vaarwater als Pascal Bruckner (°Parijs, 1948), de auteur van "Lune de fiel" (door Roman Polansky verfilmd als "Bitter moon"), waar de heimelijke bedoeling toch moraliserend blijkt te zijn: steeds geraffineerder erotische spelletjes uitvinden loopt uiteindelijk slecht af.
GIRLS JUST WANT TO HAVE FUN
Het is opvallend hoezeer vrouwelijke auteurs gefascineerd zijn door sadomasochisme. Jeanne de Berg, Pauline Réage, Elfriede Jelinek, ze hebben het bijna uitsluitend dààrover, maar ook Emmanuelle Arsan en Régine Deforges, die wat men zou kunnen noemen 'soft seksboeken' schrijven ('vanilleseks' noemen SM'ers dat), hebben er belangstelling voor. Dat blijkt b.v. ook heel duidelijk uit het boek "To turn you on" uit 1975, waarin de Amerikaanse Terry Garrity, die zich helaas een beetje belachelijk vermomt als J.Aphrodite, een aantal masturbatiefantasieën voor vrouwen heeft neergeschreven. Hierbij nemen SM en lesbianisme een veel "natuurlijker" plaats in dan dit bij gelijkaardige mannenliteratuur het geval zou zijn (om nog te zwijgen over het samengaan van de twee: voor lesbische SM is het boek "The lesbian heresy" van Sheila Jeffreys, uitgegeven bij Women's Press in 1993, een aanrader).
Ook Anne Rice heeft een paar SM-verhalen geschreven: "I think pornography is completely worthwhile. I wanted to write the kind of delicious S&M fantasies I'd looked for but couldn't find anywhere. I'm really rather proud of it, shocking though that might be. I feel that if I'm read 200 years from now, it'll be as much for that as anything else." (New York Times, 7/11/1988)
Belangrijk is wel dat Garrity aanstipt dat je sommige fantasieën in de werkelijkheid nooit hoopt te beleven, dit maar om alweer de discussie over verkrachtingsfantasieën uit de weg te gaan. Toch wil de Amerikaanse Tama Janowitz vrouwen geruststellen die verkrachtingsfantasieën hebben: "Die zijn normaal in deze tijd waarin geen enkele man nog echt graag seks wil". Dat illustreert ze o.m. met haar kortverhaal, "Kurt and Natasha: a relationship", waarin een man eveneens overgeleverd is aan de macht van een vrouw die (ook letterlijk) boven hem uitgroeit. Nochtans was hij het die haar oorspronkelijk met SM had laten kennismaken. En hij was het ook die haar eerst had willen laten zitten voor haar (bijna identieke) zuster. "Maar dan viel hem iets te binnen. Misschien had Natasha thuis nog wel twee, drie of zelfs meer zussen. Hij beeldde ze zich in, telkens een replica van Natasha en telkens ook een beetje kleiner van gestalte, zoals die Russische poppetjes die in elkaar passen. En hij zag zichzelf met de jaren kleiner en kleiner worden, naarmate iedere zus opgroeide en het tijd voor hem werd om haar van dienst te zijn." Een SM-versie van "The incredibly shrinking man"!
HISTOIRE D'O
Volgens velen zijn deze boeken echter niet door vrouwen geschreven. Zelfs over Emmanuelle Arsan beweert Sylvia Kristel: "In werkelijkheid was haar man de auteur. Hij was diplomaat en kon dergelijk werk natuurlijk nooit onder eigen naam publiceren."
Het is uiteraard niet verwonderlijk dat de bekende misogyne criticus Herwig Leus lange tijd heeft beweerd dat Pauline Réage, de vrouw achter "L'histoire d'O" (1954), in feite de bekende erotische auteur André Pieyre de Mandiargues (1909-1991) zou zijn geweest. Maar ondanks het feit dat De Mandiargues reeds ervaring had, zowel met pseudoniemen als met censuur (in 1953 had hij onder de schuilnaam Pierre Morion "L'Anglais décrit dans le château fermé" gepubliceerd dat door de rechter als "één grote apologie van de perversie" werd bestempeld), toch is er niks van aan (*). Zelf heb ik "Le lys de mer" (1956) gelezen en was nogal ontgoocheld, ondanks de rituele ontmaagding die het vrouwelijke hoofdpersonage voor zichzelf plant. Aan "La Motocyclette" (1963) ben ik zelfs niet meer toegekomen, nadat ik de filmversie met Alain Delon en Marianne Faithfull had gezien. Mandiargues was wel een van de weinigen die (in "Critique") een positieve recensie over "Histoire d'O" heeft geschreven! (De enige andere positieve recensies kwamen van Georges Bataille in "La nouvelle revue française" en van Claude Elsen in "Dimanche-matin".)
Als andere "kandidaten" voor het auteurschap werden o.a. André Malraux, Raymond Queneau, Henry de Montherlant en zelfs de Amerikaan George Plimpton genoemd. Kortom, bijna eender wie, als het maar een man was. Zelfs Erica Jong zei over O.: "Walgelijk. Ik kan niet geloven dat een vrouw dit schreef."
De belangrijkste kandidaat was lange tijd Jean Paulhan, een geacht lid van de Académie Française. Hij zou dan niet alleen de schrijver van het "woord vooraf" van "O", maar ook de auteur van het boek zelf zijn. Alleszins is het deze Paulhan, die samen met uitgever Jean-Jacques Pauvert door het gerecht werd vervolgd en niet de schrijfster zelf, toen er een klacht tegen het boek was neergelegd. (De uitkomst van de klacht was dat er geen publiciteit voor het werk mocht worden gemaakt - een effectieve maatregel blijkbaar, want het was géén bestseller, het werd eerder 'doorgegeven' - maar het werd niet uit de handel genomen.)
In het boek "O m'a dit" van Régine Deforges gaat Pauline Réage echter in de clinch met Jean Paulhan. Dat zou de schizofrenie wel heel erg ver drijven, vond ik. Bovendien wordt er dan voor Réage een imaginaire biografie opgesteld die weinig interessant is. Dat leek me dus allemaal teveel "deuxième degrée" om nog fictie te zijn. Ik veronderstelde dus toen al dat Réage was wie ze ook bleek te zijn: de respectabele echtgenote van een respectabel man, die zich eens één keer aan iets buitensporigs heeft gewaagd en daarom sterk aan haar anonymiteit was gehecht. Pas in juli 1994, toen ze al 86 was, heeft ze aan The New Yorker haar ware identiteit onthuld: het betrof de schrijfster, vertaalster, uitgeefster en lid van de jury van de Prix Femina, Dominique Aury, schrijversnaam voor Anne Desclos (1908-1998). Met haar pseudoniem wou ze verwijzen naar Paulhan, maar ook naar Pauline Borghese en Pauline Roland, een socialistische strijdster voor de rechten van de vrouw op het einde van de 19de eeuw. Réage is de landstreek waar haar vader destijds een huis had.
Ze bevestigde tevens wat ze reeds in de inleiding van het vervolg ("Retour à Roissy", 1969) had geschreven en het verhaal dat ze aan Deforges heeft verteld in '75, namelijk dat ze het boek heeft geschreven om de tanende interesse van haar minnaar voor haar opnieuw aan te wakkeren. En die minnaar was... Jean Paulhan, die overigens op dat moment reeds meer dan zeventig was. Bovendien is het haar gelukt, want ze bleven geliefden tot zijn dood op 83-jarige leeftijd.
Het ultieme bewijs werd echter geleverd toen de uitgeverij van Pauvert overkop ging en men de boeken ging nakijken. Toen kon men vaststellen dat aan Dominique Aury fabelachtige sommen werden uitbetaald, alhoewel ze zogezegd geen enkel boek had gepubliceerd bij Pauvert.
DE HOGEPRIESTERES VAN HET BIZARRE
Wat echter met "L'image" van Jean de Berg? Dit is toch een mannennaam? Is het dan een vrouw die een mannelijk pseudoniem gebruikt? Ondanks het feit dat de ik-persoon in het verhaal ook een man is?
Vraagtekens, vraagtekens, die door niemand minder dan Hugo Claus zullen worden uitgeveegd.
Mijn verhaal begint bij "Le chagrin des Belges", de Franse vertaling van het werk van de Meester himself.
Toen deze (overigens uitstekende) vertaling was verschenen, werd Claus immers uitgenodigd in het alombekende programma voor literaire masturbators, "Apostrophes", waar ook een gesluierde dame - gesluierd omdat ze onherkenbaar wilde blijven - aanwezig was die haar boek "Cérémonies de Femmes" kwam voorstellen. Terloops gezegd, zij was blijkbaar de enige die ook het "Chagrin" had gelezen of er alleszins toch in lovende bewoordingen over sprak.
De dame maakte zichzelf bekend als Jeanne de Berg, weliswaar een pseudoniem (want als echtgenote van "een bekend Fransman" wilde ze haar ware identiteit niet prijsgeven) maar toch een vrouwelijk pseudoniem. Nochtans was in de loop van de uitzending ter sprake gekomen dat ze vroeger reeds een boek had gepubliceerd, maar dan onder het mannelijke pseudoniem Jean de Berg. Het betreft hier uiteraard "L'image".
Onmiddellijk na de uitzending heb ik me beide werken aangeschaft. Ik stelde echter vast - en dat zei ik later ook tegen Claus - dat "L'image" stukken beter was dan "Cérémonies de Femmes". Tot mijn stomme verbazing antwoordde hij daarop dat dit nogal logisch was: "L'image" was immers wel degelijk door een man geschreven. Hààr man dan nog wel. En die man was... Alain Robbe-Grillet. Dat zou dan ook betekenen dat ze Cathérine zou moeten heten en dat ze op die manier ooit ook nog werd genoemd als één van de vele mogelijke auteurs van "L'histoire d'O". Wat vast schijnt te staan is dat ze, verkleed als strenge schooljuffrouw, eens Vladimir Nabokov onder handen heeft genomen. In 1985 verscheen bij Editions de Minuit overigens het fotoboek "Droits de regards" van Marie-Françoise Plissart, gebaseerd op de SM-sessies die Cathérine Robbe-Grillet organiseerde.
Het spreekt vanzelf dat ik aan Claus méér geloof hechtte dan aan Leus, Hugo Claus was immers bevriend met Alain Robbe-Grillet. Omgekeerd is daarmee ook de lof van 'Jeanne' voor "Le chagrin" te verklaren. Niet dat "Het verdriet" geen lof verdient uiteraard, maar ze had zich net als de andere Fransen in de uitzending achter haar chauvinisme kunnen verschansen.
Er is overigens nog iets merkwaardigs aan het auteurschap van "L'image". Dit boek dateert immers reeds uit 1956. Kent u een auteur die 29 jaar wacht om een tweede boek te schrijven? Vooral niet als uit het op dit moment in universitaire kringen erg populaire "receptie-onderzoek" blijkt dat het boek weliswaar onmiddellijk verboden werd, maar "onder de toonbank" toch een groot succes kende.
Nogmaals, kent u een auteur die zou nalaten een succes "op te volgen"? Zeker als het een domein betreft dat geen opzoekings- of documentatiewerk vraagt maar waar je zo maar uit je eigen ervaring kan putten: staat Jeanne/Dominique immers niet bekend als "de hogepriesteres van het bizarre"?
PAULINE REAGE
Hiermee is ze overigens totaal de antipode van Pauline Réage, die de avonturen van O naar eigen zeggen allemaal uit haar fantasieën heeft gehaald, fantasieën die ze trouwens reeds op heel jonge leeftijd had. Op 14-jarige leeftijd had ze reeds werken van Pierre Louÿs gelezen ("Aphrodite", "Chansons de Bilitis"), die toen erg veel indruk op haar maakten, alhoewel ze deze later als slechte literatuur zou bestempelen. De Sade heeft ze pas nadien gelezen, toen ze dertig was ongeveer. In de bibliotheek van haar vader had ze wel Boccaccio, Crébillon e.a. nogal "scabreuze" verhalen gelezen, maar die hebben geen invloed op haar gehad, het taalgebruik (vooral voor geslachtsorganen of geslachtsgemeenschap) stoorde haar zelfs. De ideeën van een geheime sekte haalde ze eerder uit romantische literatuur à la Walter Scott en Ann Radcliff.
Dat kan dan ook de reden zijn waarom er ook van Réage nadien niet zo heel veel meer werd vernomen, want de twee andere delen die later samen in één boek verschenen, namelijk "Une fille amoureuse" en "Retour à Roissy", vormden eigenlijk een onderdeel van het oorspronkelijke manuscript, al wilde Réage eigenlijk dat "Retour à Roissy" nooit samen met "Histoire d'O" als één boek mocht verschijnen, omdat het eigenlijk een soort "tegengestelde" is. In plaats van de verheerlijking van de liefde van O. voor Sir Stephen volgt hier de aftakeling omdat O. begint te vermoeden dat Sir Stephen haar gewoon voor zakelijke bedoelingen aan zijn vrienden "uitleent".
Alhoewel het boek op één uitzondering na (de ontvangst van O. in Roissy door Anne-Marie en Monique) niet bijzonder geslaagd is (het is veel te expliciet; we wéten dat het eigenlijk allemaal niet kan, terwijl nu post factum een aantal dingen toch "verklaard" worden; zo blijkt Anne-Marie plotseling een dokter te zijn b.v.), is het einde toch verrassend, want het is niet O. die sterft, zoals de mythe circuleert, maar wel een onbeschofte Belg Carl (ja, de Belgenmoppen én de vermenging met Duitsers zitten er wel diep in bij de Fransen) die O. aan Sir Stephen trachtte te ontfutselen. Aangezien Sir Stephen deze voormalige zakenvriend zonder boe of ba vermoordt, wordt hij door de politie "vogelvrij" verklaard en kan hij zich in Frankrijk niet meer laten zien. O. is dus vrij. Maar ze kan natuurlijk ook altijd in Roissy blijven, zoals Anne-Marie suggereert...
Uiteindelijk is "Histoire d'O 2" dus niet de anti-Histoire d'O die sommigen (waaronder de auteur zelf) erin zien. Op een speelse wijze is dit wel het geval voor "La Storia di R" (1994) van de Italiaanse Gaia Sarvadio. In die zin dat de mannen- en vrouwenrollen hier worden afgewisseld. Ik heb het nog niet gelezen maar het lijkt me alvast leuker dan "True Romance" (1994) van Helen Zahavi, die hiermee haar eigen "anti-boek" wil schrijven. Haar vorige, "Dirty weekend", over een vrouw die mannen verkracht en vermoordt was vanuit een bepaalde hoek immers als "feministisch" begroet. Om nu te bewijzen dat er geen ideologie achter de wraakacties stak, wordt in "True Romance" een immigrante tot slavin gemaakt.
Ook "Lunch" (1994), het debuut van de New Yorkse journaliste Karen Moline, exploreert het vage terrein van onderworpenheid en instemming. Journalisten blijken ook een zwak te hebben voor dit onderwerp, vooral als ze zich dan als "investigative journalists" kunnen ontpoppen. Zo gaf de Belgische Anne Vanderdonck van "L'Instant" zich (uiteraard om puur journalistieke redenen) voor een SM-adepte uit om in die milieus door te dringen, net zoals Leen Destoop van "Kwik". En daarnaast is er ook nog Pascale Renaux van "Le Soir", die in lyrische bewoordingen over de verleidingsmogelijkheden van de porte-jarretelles schrijft.
KARIN SPAINK
In Nederland is er op de eerste plaats Karin Spaink. Zij schreef in januari 1988 het eerste artikel over SM in "Opzij". Maar vooraleer ons over haar twee kernvragen te buigen, namelijk: is SM onderdrukkend of juist bevrijdend, en is SM feministisch, wil ik eerst nog eens op de dichter Anton Ent wijzen, die naast poëzie onder zijn eigen naam ook dichtbundels publiceerde onder de naam Marieke Jonkman, overigens bijna identiek aan de naam die zijn dochter na haar huwelijk heeft aangenomen. Het wordt nog troublanter als de gedichten van "Marieke Jonkman" duidelijk alluderen op onderworpenheid ("trek uit je blouse, je broek... kleed je eens uit"), al dicht ook Anton Ent zelf: "Je streelde me en bond me aan een harde leer", waarbij de "je" dan weer op zijn moeder blijkt te slaan...
Maar goed, "waarom SM feministisch zou zijn, is nooit echt duidelijk geworden," schrijft Spaink. "Aanvankelijk was de redenering simpel: wij zijn feministen; wij zijn SM-sters; SM is dus feministisch. Op dezelfde manier valt natuurlijk te bewijzen dat spruitjes eten feministisch is.
Het tweede argument was dat ze, juist door aan SM te doen, veel feministischer werden. SM leert je immers omgaan met macht, en juist vrouwen hebben moeite om met machtsverhoudingen overweg te kunnen. Vooral voor vrouwen is SM, met z'n nagebootste machtsrelaties in een relatief veilige omgeving, een uitstekende leerschool. Dat lijkt een legitimering achteraf. Als het je om een beter begrip van macht is te doen, kun je waarschijnlijk beter een cursus volgen bij de Stichting Burgerschapskunde; dat is wat eenvoudiger, dunkt me. Het is goed mogelijk dat je via SM iets wijzer wordt over macht; maar dat is dan niets meer dan een prettig nevenverschijnsel. Daar dóe je het niet voor. SM doe je omdat je het lekker vindt, omdat je erdoor geboeid bent, en niet uit sociologische liefhebberij.”
“Maar de vraag waaróm SM feministisch zou moeten zijn werd eigenlijk nooit gesteld,” besluit Spaink. “Wat zonde is,” zegt ze, “want hoewel SM en feminisme inhoudelijk geen klap met elkaar te maken hebben, kan de vrouwenbeweging wel iets leren van de SM-beweging. Want ook al zet ik kanttekeningen bij de strategie van de VVSM, inhoudelijk zijn ze op minstens één punt een stuk verder dan de vrouwenbeweging: plezier. Want met alle energie die de vrouwenbeweging steekt in het inventariseren van de ellende, wil nog wel eens vergeten worden dat seks meer is dan onderdrukking alleen. Veel meer. En het is ontegenzeggelijk waar dat de vrouwenbeweging op seksueel vlak veel te braaf, misschien zelfs wel angstig is geworden. Lust, geilheid, en opwinding zijn termen die je in de vrouwenbeweging haast niet meer tegenkomt. Het besef dat seks spannend en overrompelend kan zijn, lijkt - in ieder geval in de theorie - compleet verloren te zijn. Wat dat betreft is het optreden van de SM-dames heel verfrissend."
ONDERDANIG WIL IK ZIJN
Om de een of andere reden zijn masochistische mannen een veel meer geaccepteerd fenomeen dan vrouwen met dezelfde gevoelens van onderwerping. In feite heeft het feminisme ervoor gezorgd dat deze groep vrouwen het nog moeilijker heeft dan vroeger om voor hun masochisme uit te komen, want onderdanigheid bij vrouwen mag in feite niet meer.
Maar volgens die vrouwen is masochisme juist een bewijs van grote geëmancipeerdheid. Immers, er wordt vanuit een onafhankelijke positie juist gekózen voor onderdanigheid.
Hierover en over talloze andere aspecten van vrouwen en masochisme heeft de Duitse Sina-Aline Geisler een heel lezenswaardig boek geschreven, "Onderdanig wil ik zijn", dat inmiddels in een Nederlandse vertaling bij Bruna is verschenen.
In "Onderdanig wil ik zijn" (1990) vertelt Sina-Aline Geisler een heel persoonlijk relaas, dat in bepaalde opzichten beschouwd kan worden als een soort 'coming out'. Niet alleen bij zichzelf, maar ook bij een aantal geïnterviewde eveneens masochistische vrouwen gaat ze na in hoeverre dergelijke gevoelens al tijdens de (vroege) jeugd bestonden en hoe daarmee werd omgegaan.
Het is onthutsend te lezen dat de schrijfster, eigenlijk altijd een modelkind, een paar maal werkelijk crimineel gedrag ging vertonen omdat ze zo graag pijnlijk gestraft wilde worden.
Het mooiste verhaal uit "Onderdanig wil ik zijn" vond ik zelf eigenlijk dat van Vera/Cora, die in het dagelijks leven een succesvolle zakenvrouw is met bovendien haar partner als ondergeschikte, maar thuis, als ze Cora is, zijn de rollen precies omgekeerd. Zo ontstaat een bizar soort evenwicht.
Hoewel de auteur niet probeert uit te leggen waarom iemand masochistische gevoelens koestert, gaat ze wel op zoek naar verklaringen in de literatuur, met name bij psychologen. Natuurlijk blijft Freud niet onvermeld, maar voor hem blijft masochisme toch een vorm van perversie en dat wil dit boek juist bestrijden.
Simone de Beauvoir en nota bene Friedrich Nietzsche blijken nog de meest bevredigende uitspraken over masochisme gedaan te hebben, de laatste zelfs zonder het woord ooit te noemen. Wat opvalt is dat Geisler zo haar eigen interpretatie heeft van teksten die elke zichzelf respecterende feministe behoorlijk tegen de borst stuiten. In elk geval heeft de schrijfster met dit boekje een taboe doorbroken door de lezers, ongeacht of ze zelf wel of geen masochistische vrouwen zijn, duidelijk te maken dat ook masochisme een vorm van liefde is.
RETOUR A O.
In 1975 verscheen dus in boekvorm een interview met Pauline Réage onder de titel "O. m'a dit", interview dat werd afgenomen door Régine Deforges. Voor zover ook dit geen mystificatie was natuurlijk, net als het interview dat bij het verschijnen van "Histoire d'O" door Jacqueline Demornex in "Elle" werd afgenomen.
Over Pauline Réage lezen we op de omslag: "Il n'est pas très important de connaître son identité. L'auteur d'Histoire d'O et d'Une fille amoureuse ne la révèlera jamais. Il est trop tard. 'Les images, les rêves m'ont quittée,' dit-elle. 'J'ai écrit pour un homme qui est mort, et moi je mourrai bientôt. Je n'ai plus guère de temps pour m'expliquer." Daarom dus dit lange interview, en ook omdat het Deforges was die het afnam. Tenzij Deforges wel erg aan zelfbevrediging heeft gedaan, zou Réage immers verklaard hebben dat de mooie Deforges er eigenlijk zo uitziet zoals zijzelf er zou moeten hebben uitgezien. Bovendien zou ze ook de moed moeten hebben gehad die Deforges wel had om openlijk met erotische werken uit te pakken. "Eigenlijk ben jij Pauline Réage," zegt Réage.
Elders geeft ze dus, zoals eerder gezegd, toe dat ze het boek heeft geschreven om die man waarover sprake te verleiden, of beter gezegd om hem te behouden. "Het was een beetje als Sheherazade," zegt Pauline Réage. Het is ook de man die wou dat het boek werd uitgegeven, zijzelf heeft daar nooit aan gedacht, zo zegt ze.
Terecht vraagt Deforges of dit nu geen uitnodiging was aan haar minnaar om haar fantasmen in praktijk te brengen. Réage geeft toe dat ze daaraan gedacht heeft, maar de fysieke kwellingen zou ze in de realiteit nooit kunnen verdragen. De man van zijn kant mocht er niet aan denken dat hij haar zou "wegschenken". De twee elementen van het fantasme hieven dus elkaar op en er gebeurde helemaal niets.
En in het interview zegt ze o.a. dat ten tijde van het proces tegen Paulhan en Pauvert de politie wel degelijk achter haar identiteit was gekomen, maar dat ze toch buiten het onderzoek werd gehouden, wellicht omdat ze "van goeden huize" was...
Ze vertelt ook een geloofwaardig verhaal dat bij haar thuis plaatsvond. Een vriend des huizes, zeer belezen en lid van een soort van literatuurclubje, zegt plotseling tot haar: "Wij zijn ervan overtuigd dat jij de schrijfster bent van L'histoire d'O." Haar moeder antwoordt in haar plaats: "Dan heeft ze er ons toch nooit iets van gezegd." En daarmee was voor haar de kous af: er zou niet meer over gesproken worden.
Uiteraard verwacht je ook iets over haar erotische avonturen én haar religieuze opvoeding. Nu, dat valt tweemaal tegen. Buiten een merkwaardige inwijding in de seksualiteit (op 14-jarige leeftijd door een neefje, wellicht met medeweten van haar vader) heeft ze op dat vlak eigenlijk niets te vertellen, buiten het feit dat ze graag flirtte met mannen en "dus" wellicht aanleg tot prostitutie had (zegt ze zelf). En op religieus vlak ook geen grote verhalen over strenge nonnenkloosters, wel alweer een ongeloofwaardig verhaal dat zich afspeelt in de Eerste Wereldoorlog (in 1914 was ze zeven jaar oud), wanneer men namelijk ontdekt dat ze, ondanks het feit dat ze al die jaren al naar de kerk ging en sacramenten ontving, eigenlijk niet gedoopt was. Net als het neefjesverhaal (dat ze vooral grappig vond en waaruit ze onthield dat ze toch maar liever een vrouw was dan een man met zo'n belachelijke erectie) is dit alweer geen traumatische, maar eerder een verlossende ervaring: door haar nakende doopsel zullen haar immers alle zonden zo maar worden vergeven, zonder dat ze ze hoeft op te biechten. En daar maakt ze dan ook gretig gebruik van, wat pekelzonden betreft.
De oorlog speelt overigens wél een grote rol in het ideeëngoed dat we bij O aantreffen. Indien ze een man was geweest, zegt Réage, dan had ze best een militaire loopbaan aangekund. Als vrouw kan ze niet zo best gehoorzamen, maar als man had ze het op die manier wél gekund. Tijdens de Tweede Wereldoorlog brengt ze dat trouwens min of meer in praktijk door zich bij de Weerstand aan te sluiten. Bovendien vormde dit ook min of meer een geheime sekte zoals die van Roissy...
En zoals we reeds konden afleiden uit de figuur van Sir Stephen is ze ook erg "anglomaan", zoals ze zelf zegt. Vandaar ook haar interesse voor "l'education anglaise"?
Toch maakt ze zelf de band tussen religie en O nog eens heel duidelijk: "Vous voulez une citation sacrilège? Ce que sans le dire O dit à son amant, c'est la parole que se répètent sans fin les croyants: in manus tuas, Domine. (...) Ce qu'on cherche, c'est à être tué. Que cherche le croyant, sinon à se perdre en Dieu. Se faire tuer par quelqu'un qu'on aime me paraît le comble du ravissement." (p.104) en uiteraard volgt hierop een verwijzing naar het waar gebeurde Japanse verhaal, dat o.a. in de film van Oshima, "Het rijk der zinnen", wordt verteld. De Japanse fascinatie voor SM is trouwens bekend. Denken we maar aan de fotograaf Nobuyoshi Araki.
RELIGIE
De vermenging van SM met religie, ja zelfs het gebruik van het Latijn, vinden we terug in de filosofische roman "Ave Verum Corpus", het debuut uit 1994 van de 24-jarige Nederlandse schrijfster Désanne van Brederode, die daarmee opzettelijk teruggrijpt naar de tijd van de mystiek. In de inleiding spreekt ze de lezer zelfs als meesteres toe. De lezer moet zich aan allerlei eisen van haar onderwerpen. "Misschien doet het zelfs pijn. Laten we dat hopen." (p.7) Zelf ontdekt ze pas écht de liefde (het genot?) na een reeks mannen (je vindt iets dergelijks ook een beetje in "De wetten" van Connie Palmen) bij een vrouw en dan nog in een onderdanige situatie.
Ook ene Marie L. beschrijft in "Confessée" haar fascinatie voor het lijden sinds haar prille jeugd. Het is meer martelaarschap dan SM, al zit er ook een scheut "Crash" in; als ze volwassen wordt, koppelt ze haar extatisch genot bij pijn immers aan religieuze en erotische gevoelens - daarbij is het opmerkelijk dat ze a-religieus is opgevoed; vgl. op dat vlak ook de boeken van Kathryn Harrison.
Een sadomasochistische incestueuze verhouding tussen vader en dochter vinden we ook bij Kirsty Gunn ("Het aandenken", De Bezige Bij, Amsterdam, 199 blz.). In al deze gevallen zitten we dicht bij de autobiografie. Ook Sarrah Verroen wijdt in haar boek "Het seks-complex" (Uitgeverij Atlas, 183 blz.) een volledig hoofdstuk aan SM, al vindt ze het zelf "vervelend en saai" omdat het "allemaal volgens regels en wetten vastligt".
In 1994 was er ook nog Pierre Bourgeade die met zijn "Boekenparadijs" herinneringen oproept aan "Histoire d'O". Al gaat de voorkeur voor een mengeling van katholieke rituelen met zwarte magie ook terug op Georges Bataille (1897-1963) natuurlijk, vooral dan met de echo van oeroude erotisch-perverse driften (de kruisdood, het eten van het vlees, het drinken van het bloed).
Het ontbreken van rituelen is voor mij echter wel een afknapper om van SM te kunnen spreken. Daarom ga ik er niet mee akkoord om "Gordon", een anoniem boek uit 1966, als dusdanig te kwalifiëren. Pas in 2003 kwam Edith Templeton (°1918) ervoor uit dat zij de auteur was van deze roman waarin de 28-jarige Louisa schandelijk wordt behandeld door de twintig jaar oudere psychiater Richard Weir Gordon. Gesitueerd in het naoorlogse Londen van 1946 zoekt Louisa nochtans deze brute, gevoelloze minnaar telkens weer op. In zekere zin heeft zij dus desondanks de teugels in handen, omdat het initiatief (al is het dan tot een vernederende verkrachting) telkens weer van haar uitgaat. Dat zou dus toch op SM wijzen en het feit dat het boek slecht afloopt voor de verkrachter in plaats van voor zijn slachtoffer, zou me ook positief moeten stemmen, maar ik vind dit te deprimerend om van erotiek te kunnen spreken.
L'IMAGE
Ondertussen was Alain Robbe-Grillet van zijn kant zelf ook productief genoeg. Gedebuteerd op 21-jarige leeftijd (in 1953) met "Les gommes", is "L'image" te situeren tussen "Le voyeur" uit 1955 en "La jalousie" uit 1957. (Alleen nog maar de titels opsommen is reeds veelzeggend...)
"L'image" wordt voorafgegaan door een "préface" van Pauline Réage aan wier "Histoire d'O" (uit 1954) het boek ongetwijfeld schatplichtig is.
"L'image" lezen als een autobiografisch verhaal waarin Robbe-Grillet zijn kennismaking met zijn "priesteres" beschrijft, is zeer onwaarschijnlijk, want Robbe-Grillet heeft er nooit een geheim van gemaakt dat hij "dominant" is, om niet te zeggen een pure sadist en dan nog het liefst tegenover jonge meisjes. Het zou echter wel de titel verklaren, want alhoewel er veel meer over Anne, het "slavinnetje" van Claire, wordt gesproken, verwijst "L'image" naar de foto van de zelfbevrediging van Claire die zij tussen een reeks foto's van Anne heeft geschoven.
Hierom alleen al vind ik het vreemd dat de Nederlandse vertaling de titel "Het beeld" meekreeg (nou ja, een foto is ook een "beeld" zeker), maar helemaal te gek wordt het als op de flap wordt gesuggereerd dat Jean de Berg en Pauline Réage één en dezelfde persoon zijn!
Jenny Diski, de pleegdochter van Doris Lessing, debuteerde in 1986 (op 35-jarige leeftijd) met "Nothing Natural" (vertaald als "Onnatuurlijk"), een roman over een feministe met een sadomasochistische verhouding. Anderzijds beschrijft de Finse Anna-Leena Härkönen (°1965) in "Aquariumliefde" (1993) hoe haar hoofdpersonage Saara sadomasochistische fantasieën heeft, die voortspruiten uit haar frigiditeit. Ze zit met schuldcomplexen omdat haar vrijer, de lieve, zachtaardige Jouni, daardoor stilaan impotent wordt. Dit is dus wél het soort van soft-porno, waarvan feministen de muren oplopen en omgekeerd lust Anna-Leena hen ook rauw.
De Franse Elisabeth Barillé (°1960) van haar kant schrijft: "Seks zonder angst en woede levert geen bevrediging op. Overgave is eng, misschien blijf je wel vallen, vangt niemand je op." In "Lijfelijkheid" (oorspr. "Corps de jeune fille", 1986) beschrijft ze hoe de ik-persoon (ongetwijfeld autobiografisch) er reeds in haar jeugd toe komt haar door een vriendinnetje te laten vastbinden (en haar dan wel gewoon zo achter te laten, p.37) n.a.v. de erotisch-mystieke vervoering die ze had gemerkt op een religieuze prent van de heilige Blandine die door soldaten wordt verkracht (p.44). Dat thema spit ze ook verder uit in haar tweede roman "L'envie de Marie" ("De kleur van woede") uit 1989 en in "Rituelen voor de stilte" (Thoth, Bussum, 1997) dat in het Nederlands is verschenen vóór het Franse origineel, omdat Barillé "iets heeft" met een Nederlandse uitgever.
De verleidelijke samenhang van pijn en genot op jeugdige leeftijd, die merkwaardige verstrengeling van afkeer en fascinatie, vinden we ook terug bij Anaïs Nin, Violette Leduc, Colette ("Claudine à l'école") en bij Amélie Nothomb ("Le sabotage amoureux" uit 1993, in het Nederlands vertaald als "Vuurwerk en ventilators").
Wat Xavière Lafont betreft, die debuteerde in 1969 onder de initialen F.B. met "La punition", een in mijn ogen redelijk ziekelijk boekje, maar dat wel veel succes kende, zodanig zelfs dat het werd verfilmd. Een jaar later schreef ze onder haar echte naam (zij het alleen de voornaam) een boek dat merkwaardig genoeg de titel "F.B." meekreeg. Volgens Jean-Pierre Castelnau in het voorwoord is het verschil met "Histoire d'O" dat het géén fictie is.
Xavière Lafont werd geboren in 1941 in de Ardèche en werd, net als Nathalie More 35 jaar voor haar, op haar twintigste wees, waarop ze een vrijbuitersleven begon te leiden, maar het verschil was wel dat ze niet zo bemiddeld was, zodat ze o.a. aan de kost moest komen als stripteaseuse. Haar derde boek, "O gué vive la rose" uit 1974, is echter zo mat (honderd bladzijden lang gelamenteer van een minnares die haar geliefde moet laten gaan omdat hij getrouwd is en "twee prachtige kinderen, een jongen en een meisje" heeft; met dan als onwaarschijnlijke clou ook nog de "instant suicide" van de echtgenote, als ze liegt dat de man er met haar van door wil) dat ik nu begin te twijfelen of er toevallig geen twee boeken zijn die "La punition" heten. Maar neen dus, het is wel degelijk dezelfde schrijfster. Ze heeft ook nog een boek geschreven met de titel "Quand le vent sèchera tes larmes", waarvan ik vermoed dat dit ook wel onder de categorie "smartlap" zal vallen...
Een opmerkelijk verschijnsel is dat de overgrote meerderheid van al die vrouwen in de masochistische component is geïnteresseerd. Nochtans zou je verwachten - zeker in de semifeministische kringen waarin SM wel eens wil gedijen - dat deze vrouwen rebelleren tegen het rollenpatroon dat op die manier doorwerkt. Maar het tegendeel is waar. Als feministen uit reactie tegen de macho-porno zichzelf aan het schrijven zetten (wat in Nederland is gebeurd) dan stellen we vast dat het dan alweer SM-fantasieën zijn.
Paul Vennix van het Nederlands Instituut voor Sociaal Seksuologisch Onderzoek zegt hierover: "Traditionele vrouwen hunkeren nog steeds naar een knuffel of een streling die hen in hun identiteit bevestigt. Hun geëmancipeerde zusters hebben die zelfbevestiging niet meer zo nodig. Feministische vrouwen gebruiken vaker vibrators, zijn te vinden voor groepsseks en fantaseren vaker over seks met andere mannen en vrouwen. Het objectiveren van vrouwen als lustsymbool mag plots weer." (De Morgen, 23/7/96)
In Engeland is er de uitgeverij Virago (nomen est omen!) met daarin o.a. "Flesh and blood" (1994) van Michèle Roberts over lesbische SM in een klooster. Uit Nederland komt ook de reeks "Erotica voor vrouwen" van uitgeverij Ooievaar. Het betreft echter vertalingen van lopende-band-literatuur uit de VS. Alleen Elissa Wald springt er een beetje uit. Met "Ontmoet de meester" gaat ze de SM-toer op ("Meeting the master", Abacus, 1998).
Met haar expliciete debuutroman "Entre ses mains" doet Marthe Blau een gooi naar het succes van Catherine M. Marthe Blau is een alias van een jonge Parijse advocate (met foto's op de cover), die vertelt over haar onderdanige passie voor Hem, een oudere assisenpleiter die haar seksueel vernedert en haar op haar honger laat. Autobiografisch, beweert ze...
Binnen de feministische lesbische beweging staat de rolverdeling butch-femme (dominant/mannelijk tegenover onderdanig/vrouwelijk) wel ter discussie, al veegt de SM-lesbiennegroep Wild Side uit Amsterdam daarmee de vloer aan.
Typisch is alleszins dat het juist Jeanne de Berg en Elfriede Jelinek zijn die hierop een uitzondering vormen: zij zijn meesteressen. Al heeft Jelinek zich wel al eens laten fotograferen in masochistische houdingen. Ze voegt er dan wel onmiddellijk aan toe dat het een vrouwelijke fotografe was en dat ze het bij een man zeker zou weigeren... (De fameuze parafrase van Wittgensteins "Waarover je niet kan spreken, daarover moet je zwijgen" tot "Wat je niet kunt uitspreken, daar moet je over schrijven", waarop Kristien Hemmerechts zou graag alludeert, zou van Elfriede Jelinek kunnen zijn, want dat staat p.206 van "De pianiste".)
Ook Yvonne Kroonenberg "kan héél leuk meesteres spelen. Daarin leg ik dan wel een reuze-fantasie aan de dag. Nee, niet met de leren knielaarzen aan en het zweepje in de hand. Verkleedpartijen liggen me niet. Ik kan niet mooi opkomen uit de coulissen. Maar een man vastbinden, hem slaan of commanderen, dat vind ik enig. En geil. Daar is niks pervers aan. Kijk, stel je SM voor als een bezoek aan Bobbejaanland. Je gaat in de grote achtbaan. De emotie die je daar ondergaat, is doodsangst. Mensen gaan er anderhalf uur voor in de rij staan. Om doodsangst te mogen ervaren! Hoe komt dat? In bepaalde omstandigheden is doodsangst geil en opwindend. Net zo kan pijn in bepaalde omstandigheden in je voordeel gaan werken. Stamp je een masochist keihard op zijn poten, dan zegt ie niet: hé lekker, doe dat nog eens. Maar bouw je die pijn heel langzaam op, met dreigen en zo, dan kan hij in een soort roes geraken waarin die pijn hem genot verschaft. Vaak kom je er toevallig achter dat je SM leuk vindt. In mijn geval: bondage vond ik enig. Maar hoe maak je dat een man wijs? Zeg je vlakaf dat je hem eens lekker wil vastbinden, dan zeggen de meeste mannen: nee, dank je. Ik ben meestal met mannen die ik niet goed ken heel actief. Je weet immers maar nooit wat zij willen gaan knoeien. Ik heb daar geen zin in en doe het liever zelf. Op die manier kom je vanzelf in een dominerende rol terecht. Op een dag zei ik tegen mijn vorige vriend: weet je wat, ik ga je eens lekker bijten. En hij: waarom bind je me niet eens vast? Zo gezegd, zo gedaan en onze spelletjes namen snel een vlucht die uitmondde in een enige SM-relatie," zegt ze zowaar in "Dag Allemaal".
Het merkwaardige is dat haar eerste echtgenoot, Guus Luijters, in zijn boek "Een schandelijke geschiedenis" laat uitschijnen dat het net omgekeerd was: dat Yvonne inderdààd van bondage genoot, maar dan wel van de masochistische component. Hij werd dan "gedwongen" om dat te doen. Hij vond het vooral vervelend, schrijft hij, dat ze later in haar columns beweerde dat hij het was die haar daartoe gedwongen had. Yvonnes huidige "vent", de fameuze potige ambachtsman, beweert dat dit allemaal onzin is. "Een vies boekje," zegt hij en literaire recensenten zijn het alvast met hem eens.
Over bondage gesproken, ook Patti Davis, de dochter van Ronald Reagan, heeft een boek geschreven met die titel.
EROTIEK OF PORNOGRAFIE?
Over SM is nog steeds heel wat te doen. Het is als het ware een exponent van de eeuwige discussie: is dit alles nu erotiek of pornografie?
Uiteraard is dit respectievelijk een positief en een negatief begrip, zoveel is duidelijk, maar waarop dit dan al mag slaan is al veel duisterder. Op de literaire kwaliteit? Op de beschreven toestanden?
In beide gevallen speelt de tijd alleszins een belangrijke rol. Als we onze christelijke beschaving als uitgangspunt nemen, dan zien we een steeds grotere tolerantie ontstaan en dus wordt meer en meer literatuur, die eerst als pornografisch werd gebrandmerkt, nu erotisch genoemd.
Tegelijk heeft dit vaak voor gevolg dat men ook de literaire kwaliteiten ervan hoger gaat inschatten, denken we hierbij op de eerste plaats maar aan de erkenning die markies de Sade de jongste tijd te beurt valt. Opvallend hierbij is dat men in een eerste stadium nog abstractie maakte van zijn meer "pornografische" werken, maar dat men nu ook al ongedwongen "De 120 dagen van Sodom" als een literair meesterwerk gaat beschouwen.
Baanbrekend werk hiervoor is alweer verricht door een vrouw: Annie Le Brun. Typisch is ook wel dat mevrouw Le Brun zich in een ander boek ("Lâchez tout") tegen het doctrinaire feminisme heeft gekeerd en dat ze net als alle andere erotische schrijfsters bij het surrealisme aanleunt. Dit dan met haar gedichten, want bij mijn weten heeft ze nog geen eigen erotische roman afgeleverd, al heeft ze wel een als briljant omschreven studie van de "gothic novel" (de griezelroman) geschreven, die de veelzeggende titel "Les châteaux de la subversion" meekreeg.
Ook de Amerikaans-Duitse filmregisseur Monika Treut (°1954) is gepromoveerd met een studie over de Sade, met name over de roman "Juliette en Leopold". Een van haar films gaat dan ook over masochisme: "Seduction: The Cruel Woman". (Een andere over transseksualiteit, aangezien ze ooit zelf overwogen heeft man te worden: "Virgin Machine"; daarnaast heeft ze ook nog een erotische komedie gedraaid: "My father is coming".)
En als er dan al eens een film over het leven van de markies wordt gedraaid ("Marquis De Sade", VSA 1996), dan is het alweer door een vrouw, deze keer Gwyneth Gibby.
Een andere vrouw die zich op de Sade beroept is de geruchtmakende Camille Paglia: "Ik ben een adept van markies de Sade. Zijn heldinnen behoren tot de sterkste vrouwen uit de wereldliteratuur, voor hem is de lesbienne superieur aan andere vrouwen" (in Humo). Zij ziet een relatie trouwens altijd als een "seksuele oorlog", als de "strijd tussen het rationele en de oerdrift. Relaties tussen de seksen zijn ook een machtsspelletje. De man probeert de macht te krijgen, de vrouw hééft de macht. Ja, de vrouw domineert, en dat maakt de mannen bang. (...) Lustbeleving is ook heel sterk sadomasochistisch. Nu denkt u natuurlijk meteen aan markies de Sade, maar ook Rousseau komt tot die conclusie. In 'Les Confessions' schrijft hij: 'Op mijn knieën vallen voor een minnares, haar gehoorzamen, haar om vergiffenis smeken, is voor mij het allerhoogste genot'. Hij is in de liefde volstrekt passief, de vrouw moet de eerste stap zetten. Die seksuele voorkeur heeft te maken met een gebeurtenis uit zijn jeugd. Op zijn achtste wordt hij door een vrouw van dertig jaar geslagen, wat hem onbedoeld opwindt."
Een andere "bitch", Elizabeth Wurtzel van het gelijknamige boek getuigt: "Ik voel me oppermachtig als ik een man een blow job geef."
Toch heeft SM niet noodzakelijk iets met bondage of pijn te maken. De "gehoorzaamheidsspelletjes" die Ewa en Marysia in "Meisje Niemand" (Tomek Tryzna) met elkaar spelen zijn daar een duidelijk voorbeeld van. De Amerikaanse Heather Lewis trekt dit in haar debuutroman "De regels van het spel" volop door: hier krijg je zowel lesbianisme, lolitasyndroom als SM in één mengsel opgediend. Maar, "wat op het eerste zicht een boekje vol spelspanningseks leek, blijkt weer maar eens tot de verdachte slachtofferliteratuur te behoren," aldus Ann Meskens in De Morgen van 4/9/1997. Vrij snel wordt immers duidelijk dat de twee meisjes Lee en Tory slachtoffers zijn van vroeger seksueel geweld. "Zelfs de liefde tussen Lee en Tory brengt geen kaarsvlammetje romantiek in het boek. Het enige gevoel dat de twee amazones kunnen opbrengen is voor de paarden." En dan nog: "als het springpaard Huey, kapotgespoten en verminkt getraind, zich op een hindernis doodspringt, houdt Lee het voor bekeken. Einde verhaal."

Ronny De Schepper

(*) In 1970 werd dit boek overigens onder zijn eigen naam heruitgegeven bij Gallimard in de reeks L'Imaginaire n°290.

Verdere bibliografie (m.a.w. boeken die hierboven niét aan bod zijn gekomen):
Krista Beinstein, "Abenteuer einer Masochistin", een onderdeel uit het boek "Im Rausch der Triebe" (Verlag Claudia Gehrke, 1989).
Pat Califia, "Macho sloeries".
Diverse, "Spelen met erotiek, speelse SM-verhalen door lesbische vrouwen".
Florence Dugas, "Het evangelie volgens Eros", 2001.
Vanessa Duriès, "Le Lien", Ed.Spengler. Nederlandse vertaling: "De leiband".
Annick Foucault, "Françoise Maîtresse".
Marilyn French, "Dagboek van een slavin".
Linda Jaivin (zoals ze voorkomt in de voorstelling "Eet me" van Miet Braem uit 1999).
Marco Kamphuis, "Tamara" (Kwadraat, 1999).
Alfred Kossmann, "Martelaar voor een dagdroom" (over Sacher-Masoch, 1963).
Caroline Lamarche, "La nuit l'après-midi".
Brenda Lover, "Encyclopedia of Unusual Sex Practices" (1992).
Willem Melchior, "24/7" (2004).
Melissa Panarello (°1986), "Honderd keer een borstel door je haar halen voor je gaat slapen" (2002).
Anita Phillips, "A defence of masochism" (Faber 1998).
Amy Yamada, "Kniel neer en lik mijn voeten".

dinsdag 19 februari 2008

Kevin Costner

Kevin Costner voelde voor het eerst acteursambities na het zien van James Stewart in "How the west was won". Toen hij in 1977 met Richard Burton in een vliegtuig zat, stelde hij hem daarvan op de hoogte, maar hij voegde er ietwat ongelukkig aan toe: "Maar ik zou niet willen dat mijn leven overhoop werd gehaald, zoals dat van u, zou ik het dan wel doen?" Burton bekeek hem en zei: "Je hebt groene ogen." Ja, net zoals gij, dacht Costner geërgerd, maar Burton voegde eraan toe: "Ik zou het erop wagen als ik jou was." En toen hij Costner na het uitstappen zag staan, liet hij zijn privé-chauffeur halt houden, opende het raampje en riep: "Good luck!"
Geboren op 18 januari 1955 in Compton, Californië, als zoon van een werknemer bij Edison, voelde Costner zich vrij vroeg verwant met de pioniers van Twilde Westen, zoals Jan Mestdagh dat noemt. Alhoewel zijn voorouders Ieren en Duitsers zijn, is hij toch vooral fier op dat achtste Cherokee-bloed dat door zijn aderen stroomt, zoals dat dan zo mooi heet. Maar dat hij b.v. als fotomodel is begonnen, is niet omdat hij op die manier dacht aan een filmcontract te geraken, maar omdat een vriend hem erop gewezen had dat hij zo op een makkelijke wijze meer zou kunnen verdienen dan met het baantje dat hij had bij de technische ploeg van het universitair theatertje, waarbij hij zich had aangesloten. (Hij studeerde economie en heeft zelfs enkele weken in de marketingsector gewerkt.)
Eigenlijk had Costner zelfs geen hoge dunk van het acteren zelf. "Iedereen kan dat," was een beetje zijn filosofie en vandaar ook dat hij er niet voor terugschrok toen men op een bepaald moment ook om zijn medewerking aan een film verzocht. Vooral ook omdat het werk als fotomodel uiteindelijk wel zwaarder was dan hij had gedacht en het hem fameus begon tegen te steken. Hij debuteerde in twee soft-porno gevalletjes, "Sizzle Beach USA" (een Troma-productie!) en "Shadows run black", waarvan hij nu alle kopijen tracht op te kopen. Niet omdat ze hem zo dierbaar zijn, maar opdat niemand anders ze zou zien.
In 1977 is hij gehuwd met zijn jeugdvriendin Cindy Silva, bij wie hij drie kinderen heeft: Annie (1984), Lily (1986) en Joe (1988). In 1981 is hij te zien in "Stacy's knights" (Jim Wilson), gevolgd door "Frances" van Graeme Clifford, maar de rol van Costner wordt er uitgeknipt op de montagetafel. Hij speelt wel een klein rolletje in "Night shift" (Ron Howard) naast Sean Young, waarmee hij later in "No way out" zal te zien zijn. Hij mocht haar eens lekker nemen van achter (in een limousine wel te verstaan), maar het witte doek heeft ook deze scène uiteindelijk niet gehaald. Maar kom, hij kan er maar plezier van gehad hebben.
In "The big chill" (Lawrence Kasdan) speelde Costner de rol van Alex, de man die door zijn zelfmoord de film op gang brengt. Ook die rol werd echter weggeknipt! Maar dat vindt hij niet zo erg, want toch was dit de eerste film waarin hij "met serieuze mensen" heeft gewerkt. In "Testament" (Lynne Littman) werd Kevin Costner er nu eens niet uitgeknipt, waarna hij de hoofdrol vertolkt in "Gunrunner", een Canadese misdaadfilm van Nardo Castillo die zich afspeelt in het China van de jaren twintig.
"Fandango" van Kevin Reynolds ging de mist in, alhoewel Kevin Costner nog altijd van oordeel is dat het één van zijn beste films is. Ook "American flyers" werd een mislukking. Het was nochtans een realisatie van John Badham ("Saturday night fever"). Hierin speelt Costner een oudere wielrenner die enkel om zijn jongere broer te motiveren nog eens op de fiets klimt, ook al laat zijn gezondheidstoestand hem dit eigenlijk niet meer toe. Sportfilms zijn echter altijd riskant en van wielrennen hebben de Amerikanen al helemààl geen kaas gegeten. Gelukkig kwam daarna "Silverado" (Lawrence Kasdan) die Kevin Costner in contact bracht met het nieuwe type western, dat hem wellicht voor het eerst aan "Dances with Wolves" heeft doen denken, ook al is er in de film geen enkele indiaan te zien. Er wordt gezegd dat Costner deze rol kreeg omdat Kasdan de vernedering van "The big chill" wou goedmaken.
Dan volgt "No way out" van Roger Donaldson naar een scenario van Robert Garland, gebaseerd op het boek "The Big Clock" van Kenneth Fearing. De muziek is van Maurice Jarre. Ik heb daarover ooit les gegeven en ik heb zowaar mijn lesvoorbereiding van destijds teruggevonden. Zoals het hoort, is het nogal in telegramstijl en ik versta amper zelf nog wat ik nu eigenlijk bedoel... Bijvoorbeeld het steeds terugkerende “afzetten”: dat wil zeggen dat ik de band (want toen werd er natuurlijk nog met videobanden gewerkt) op dat moment stil zet om de leerlingen zelf prognoses te laten maken:
Proloog (afzetten voor flashback): uitleggen travelling, Pentagon; wie zijn de ondervragers? wie is de ondervraagde? wat is er gebeurd? Op papier en afgeven. De eigenlijke film: de houding van de minister (sympathiek?), zijn kabinetschef (fanatiek, homofiel), het meisje ("professioneel" of niet? cfr. zwarte vriendin, scène in taxi; terloops: safe sex!). Waarom is het onmiddellijk "prijs" met Costner? Afzetten voor ontknoping: papieren opnieuw uitdelen. Elementen: weet hij bij zijn indiensttreding dat Susan het liefje is van de minister? De sovjetonderzeeër, op de party drinkt hij vodka, het jongetje op de Filippijnen, de polaroid (hij vernietigt hem opzettelijk, al doet hij alsof hij te snel was), de bellboy, de verhuurder van de boot, Dr.Hesselman, het juwelenkistje, de relatie Scott-Susan, "Yuri the Mole", Special Forces (=doodseskaders). "Ik zal hem verlaten, ik hou van je." Meent ze het? En hij?
Costner was daarna te zien in “The untouchables” (Brian de Palma), waarin hij de rol van Elliot Ness vertolkt, de man die Al Capone achter de tralies kreeg. Het gekke is dat Costner zelf niet zo tevreden is over de manier waarop de scenaristen Ness hadden uitgebeeld. Na lange discussies met De Palma heeft hij uiteindelijk een prestatie afgeleverd, waar hij weliswaar kan achterstaan, maar waarover hij toch niet zo trots is als we in de gegeven omstandigheden zouden veronderstellen.
In “Bull Durham” (Ron Shelton) is Annie Savoy (Susan Sarandon) een jonge onderwijzeres en een van de ferventste supporters van de lokale baseballploeg, de Durham Bulls. Elk jaar opnieuw trekt zij op met een andere speler en wijdt hem niet enkel in in de liefde, maar ook in de literatuur. Haar nieuwste verovering is Nuke (Tim Robbins), de getalenteerde pitcher van de ploeg en een van de probleemgevallen van coach Crash Davis (Kevin Costner).
“Field of Dreams” (Phil Alden Robinson) is de tweede baseball-film van Kevin Costner binnen het jaar! Daarna volgt "Revenge" van Tony Scott, waarna Kevin Costner een fenomenaal aanbod van vijf miljoen dollar voor "The hunt for Red October" weigert om aan zijn eerste eigen film "Dances with wolves" te kunnen werken. Alhoewel in "The Untouchables" ook een soort van western-scène zit en die een van de meest becommentarieerde uit de film was, was het genre als zodanig toch niet echt populair wanneer Costner een aanvang nam met het draaien van "Dances with wolves". De reden hiervoor was nog altijd het fameuze bankroet van Michael Cimino's "Heaven's gate". Vandaar dat men vooraf reeds sprak van "Kevin's gate" of "Costner's last stand" (een allusie op de nederlaag van generaal Custer).
Als regisseur moet Costner zowat de tegenvoeter zijn van onze eigen Robbe De Hert. Robbe gaat er immers prat op dat hij zijn film (of althans de bewuste scène die gedraaid wordt) al in zijn hoofd heeft op het moment dat hij "actie" roept. Hij gaat bijgevolg maar heel zelden naar de "rushes" kijken (het ruwe materiaal van de vorige draaidag) en de montage laat hij helemaal aan een vakman over. Costner daarentegen geeft grif toe dat zijn eerste film er een was van "trial and error". "Vaak waren de rushes niet om aan te zien," zegt hij, "echt amateuristisch."
Een verschil met de situatie hier in Vlaanderen zal echter allicht ook zijn, dat hij dan wel in staat was om alles nog eens opnieuw over te doen. Hoe dan ook, op de montagetafel heeft hij ervoor gezorgd dat er niet alleen van dat amateurisme niks meer te merken valt, maar dat er bovendien een prachtfilm te voorschijn is getoverd, die o.a. gelauwerd werd met een oscar van beste film. Dat "Dances with Wolves" de grootste slokop zou worden was wel voorzien, maar aangezien de Academy Awards worden uitgereikt door een vakjury, dacht ik niet dat een debuterend regisseur in aanmerking zou komen voor die specifieke onderscheiding.
Kevin Costner heeft altijd al belangstelling gehad voor de indianen, maar hij heeft wijselijk gewacht tot hij de status van onaantastbare supervedette had bereikt, vooraleer hij zich werkelijk heel duidelijk heeft uitgesproken tegen de "grootste volkerenmoord uit de geschiedenis", om het met zijn eigen woorden te zeggen. "Dances with Wolves" brengt het verhaal van John Dunbar, een Amerikaanse soldaat die in 1860 helemaal in de ban komt van de legendarische Sioux-krijgers.
Naast de regie neemt Costner ook de hoofdrol voor zijn rekening. "Het is even makkelijk de waarheid te verfilmen als de leugen," zegt hij, "Waarom zouden we dan voor één keer niet eens de waarheid tonen?" En in één ruk voegt hij eraan toe dat men ook niet moet afkomen met het feit dat het allemaal reeds meer dan honderd jaar achter de rug ligt, dat hij oude koeien uit de gracht haalt. "Alhoewel ik op de eerste plaats een 'story-teller' ben, behandelt de film toch ook problemen die nu nog steeds aan de orde zijn. Het milieu b.v., de bodemontginning en de verdeling van de landbouwgronden."
Drie uur was blijkbaar niet lang genoeg voor "Dances with wolves", want er is nadien een nog langere versie uitgebracht. Maar dat kon geen kwaad, althans niet volgens de mening van Greg Lemond, die net als Costner één achtste indianenbloed (Cherokee) in zijn lichaam heeft. Lemond is zoals alle Amerikanen dol op westerns, maar unlike de meesten onder hen, "supportert" hij dan voor de indianen. Het is ook wel fijn om te vernemen dat vooral de scène in "Dances with wolves" wanneer "die ruwe kerel" zoals hij hem noemt, uitroept dat iedereen mag weten dat hij een vriend is van "Dances with wolves", hem heeft ontroerd.
Costners inzet leverde hem eerst grote waardering op van de indianen (hij werd officieel opgenomen in de Sioux-stam), maar sindsdien zijn de verhoudingen bekoeld, wellicht omdat zij uiteindelijk weinig of niet delen in de opbrengsten van de film.
Een jaar later kreeg Costner de raspberrie voor de slechtste acteur voor "Robin Hood". Maar dat was toch totaal oneerlijk, want Patrick Bergin verdiende die veel meer voor dezelfde rol in een andere film. Oorspronkelijk was het mijn bedoeling de twee recente verfilmingen van de bekende Britse legende met elkaar te vergelijken. Dat is echter onzinnig. De film van John Irvin met Patrick Bergin in de hoofdrol is gewoon een "vluggertje" om Kevin Reynolds (de regisseur van de Costner-film) voor te zijn. Deze productie was oorspronkelijk bedoeld als televisieserie, maar toen de publiciteitsmolen voor Costner begon te draaien (vooral na de zeven oscars voor "Dances with wolves"), wilde 20th Century Fox vlug een graantje meepikken door Costner de wind uit de zeilen te nemen.
En daarin zijn ze alvast geslaagd. Daarmee bedoel ik dat ik reeds mensen ben tegengekomen die zo ontgoocheld waren over deze film dat ze ook niet naar Costner willen gaan kijken, "want dat zal wel van hetzelfde laken een pak zijn!" Verkeerd, driewerf verkeerd. Dat de film van Irvin een compilatie is van een t.v.-serie is b.v. te merken aan het slepend trage tempo terwijl de Reynolds-versie swingt als een Indiana Jones-story. Niet voor niets is Reynolds nog een beschermeling van Steven Spielberg geweest! (Merkwaardiger is dat aan die vriendschap juist een einde kwam nadat Reynolds "Fandango" had gedraaid, waarover Spielberg als producer ontevreden was. De hoofdvertolker van deze road-movie was zoals reeds gezegd Kevin Costner.)
Door zijn gebrek aan feeling voor ritme is Irvin zelfs niet in staat een behoorlijke gevechtscène te draaien. Ook de keuze van zijn hoofdrolspelers mag merkwaardig worden genoemd. Patrick Bergin mag dan nog geen onaardig acteur zijn, hij teert daarbij echter vooral op zijn sinister uiterlijk. Daarvoor kan "Sleeping with the enemy" als voorbeeld gelden, waarin hij de perfecte kwelgeest is van de "onschuldige" Julia Roberts. Robin Hood mag dan echter al een "dievenprins" zijn, het is er dan toch een die steelt van de rijken en geeft aan de armen. Door de grimmigheid van Bergin lijkt het er soms wel op dat we in "Time Bandits" van het Monty Python-team zijn terechtgekomen, waarin John Cleese als een wat verwarde Robin in zijn oprechte naïviteit steelt van de armen om aan de rijken te geven!
En als we dan toch aan historische rechtzettingen toe zijn, dan dient er terloops op gewezen dat John McGraph, de scenarist van John Irvin, wel een poging tot "historisering" heeft ondernomen door in het Engeland van de twaalfde eeuw de tegenstelling tussen de lokale bevolking en de Normandische veroveraars goed te doen uitkomen. Om dit echter in accenten te "vertalen" werden de Nederlander Jeroen Krabbé en de Duitser Jürgen Prochnow als "Normandiërs" aangetrokken!
De "Robin Hood" van Costner werd dus gedraaid door Kevin Reynolds, een vriend van hem, waarmee hij tijdens het draaien echter in de clinch geraakt. Costner heeft immers ook het "final cut"-recht voor films die hij niet zelf regisseert.
Maar hoe dan ook, Kevin Costner kan blijkbaar goed overweg met pijl en boog. Reeds voor de tweede keer dit jaar schiet hij immers midden in de roos. Nadat hij in "Dances with wolves" de kant van de indianen koos, ontpopt hij zich als "Robin Hood" opnieuw tot de redder der verdrukten. Men kan zich dan ook afvragen of het niet hoog tijd wordt dat hij zich waagt aan Willem Tell... De laatste tijd doet hij er immers toch alles aan om als eerste in Hollywood door de paus heilig te worden verklaard. Tenzij dit al gebeurd is met mensen als Gary Cooper of James Stewart, waaraan hij duidelijk refereert.
Juist die zeemzoeterigheid van het smoelwerk van Costner begint stilaan een bedreiging voor zijn succes te vormen. Maar dan heeft Kevin Reynolds een briljante ingeving gehad: hij heeft de zwarte acteur Morgan Freeman (oscar-nominatie voor "Driving Miss Daisy") naast Costner geplaatst. Daarvoor heeft hij een inleiding aan het verhaal laten breien die, merkwaardig genoeg, de legende ten goede komt: in de kerkers van het (eigenlijk allesbehalve) Heilig Land wacht Robin met zijn kameraden kruisvaarders op een onafwendbare dood als hij plotseling toch een onverhoopte kans op ontsnappen krijgt. Dat gebeurt dankzij de hulp van een Moor, die ter dood veroordeeld werd omwille van een liefdesgeschiedenis die de sultan niet welgevallig was. Die Moor (Freeman dus) staat nu volgens zijn mohammedaans geloof bij Robin in het krijt en moet op zijn beurt diens leven redden vooraleer hij opnieuw vrijuit zijn gang kan gaan.
En eens men dan toch bezig was, heeft men Robin ook nog een vrij gecompliceerde verhouding met zijn vader toegedicht. Lord Locksley (gespeeld door Brian Blessed) is een soort van vrijdenker die zich als dusdanig verzet tegen het feit dat zijn zoon op kruistocht vertrekt. Terwijl deze weg is, wordt hij dan ook als duivelsvereerder opgeknoopt. Niet vooraleer echter ook nog een buitenechtelijke verhouding te hebben gehad, waardoor alweer een merkwaardig personage in de film wordt geschoven, namelijk Will Scarlett als Robins halfbroer (gespeeld door Christian Slater, de jonge novice uit "De naam van de roos" en ondertussen zelf een vedette geworden door "Pump up the volume").
Scenarist Pen Densham is ondertussen blijkbaar zo meegesleept door zijn "vondsten" dat hij van de Sheriff van Nottingham (Alan Rickman, de boeventronie uit "Die hard") zelf ook nog een duivelaanbidder maakt, zodat er een Shakespeariaanse heks à la Macbeth ten tonele gevoerd kan worden (Geraldine McEwan). Maar dit is misschien een beetje teveel van het goede. Toch laat dit alles de scenarist toe om tal van wijsheden over racisme en godsdienstvrijheid op een ongekunstelde manier in te bouwen in een verhaal dat wat dat betreft juist eeuwenlang het tegenovergestelde heeft beweerd.
Zo staat de islamitische cultuur in de twaalfde eeuw veel verder dan de onze. Dit wordt o.m. grappig aangebracht door het gebruik van een soort van verrekijker, wat Robin Hood natuurlijk totaal onbekend is. Zijn reactie is (wellicht opzettelijk) precies dezelfde als die van de indianen in "Dances with wolves". Bovendien krijgen we ook een mooi parallellisme, want Robin Hood mag dan nog opkomen voor de verdrukten, bovenal komt hij op voor zijn grote liefde, Lady Marian. Voor hààr is het dat hij de grootste risico's loopt. Zodat zijn vraag aan Azeem (de Moor) i.v.m. zijn doodstraf ("was ze het waard?") ook voor hem gaat gelden.
In dezelfde lijn krijgt ook Lady Marian een paar feministische kwaliteiten toebedeeld. Mary Elisabeth Mastrantonio mag dan nog een naam zijn die niet meteen tot de verbeelding spreekt (ze was te zien in "The color of money" en in "The abyss"), haar vurigheid contrasteert toch heel fel met de flauwe vertolking die de meer bekende Uma Thurman ("Henry and June" en later "Pulp fiction") in de Irvin-versie ten beste geeft. Een confrater merkt terecht op dat de lange passage waarin zij als jongen aan de zijde van Robin Hood heeft plaatsgenomen zonder dat deze haar herkent, gelijk staat aan de "ticketbetalers behandelen als driedubbel overgehaalde idioten".
Blijft over Richard Leeuwenhart. Het leuke is immers dat in de Reynolds-film deze rol (en dan wél in de zeemzoeterigste traditie) wordt vertolkt door... Sean Connery. Zijn naam verschijnt echter niet op de aftiteling en ook de promotieafdeling van de firma die de film in België verdeelt heeft gevraagd om dit niet bekend te maken. Het heeft echter reeds in alle kranten gestaan omdat Connery voor deze "cameo-appearance" (zoals zo'n korte "anonieme" scène in vaktermen heet) een recordbedrag van ettelijke miljoenen heeft binnengerijfd. Misschien kan Robin Hood eens bij hem passeren?
Daarna was het tijd voor "The Bodyguard" van Mick Jackson met Whitney Houston en Kevin Costner. Het was het allereerste scenario dat Lawrence Kasdan schreef (met Steve McQueen en Diana Ross voor ogen), maar dat zeventien jaar in de lade bleef liggen tot Kasdan op de set van "Silverado" Kevin Costner ervoor warm maakte. Maar ook Costner was toen nog niet de superster die met wolven danste, zodat het toch nog een tijdje duurde vooraleer de film z'n beslag kreeg. Ook al omdat Diana Ross stilaan te oud was geworden, maar niemand van de nieuwe lichting zangeressen ook maar in haar nabijheid kwam (men gaf de voorkeur aan iemand die zelf een superster was i.p.v. aan een actrice die een ster zou "spelen"). Tot Kevin Costner op Whitney Houston toestapte en zei dat hij haar show "very neat" vond, wat deze bimbo uiteraard als een compliment opvatte. Toch was het niet te verwonderen dat bij de fameuze "sneak preview" de reacties zo negatief waren, dat de film opnieuw diende te worden gemonteerd. Met succes blijkbaar.
Oorspronkelijk werd heel even ook aan Madonna gedacht, maar na haar kotsgebaar bij de opmerking van Costner dat hij haar show "neat" vond, kon daar geen sprake meer van zijn. Gevraagd naar een reactie hierop zei Costner: "Ik was gevrààgd om naar haar show en nadien backstage te komen." Hij voelde zich m.a.w. "geframed".
Dan volgde "A perfect world" van en met Clint Eastwood, die als sheriff een intelligente gangster achterna zit (Kevin Costner), die misschien wel door zijn schuld op het slechte pad is geraakt. Anderzijds kan het ook te wijten zijn het ontbreken van een vaderfiguur, waardoor de film een extra-dimensie krijgt als Costner tijdens zijn ontsnapping een achtjarig jongetje gijzelt.
Costner speelt in de film inderdaad de rol van Butch Haynes, een ontsnapte gevangene die op zijn vlucht een kleine jongen kidnapt. Maar dan ontdekt hij dat die vaderloze jongen nog nooit een kermis heeft gezien, geen verjaardagsfeestjes kent en nog nooit van een vakantie heeft genoten, wat blijkbaar te maken heeft met de strikte geloofsovertuigingen van zijn moeder. Terwijl zich tussen de voortvluchtige Butch en het jongetje een ongewone vader-zoon relatie ontwikkelt, wordt het duo achternagezeten door de Texaanse politieman Red Garnett (rol van Eastwood), die op de hoogte blijkt te zijn van een zorgvuldig bewaard geheim uit het leven van Butch.
Daarna heeft Costner een film geproduceerd over het Paaseiland: "Rapa Nui". Hij kreeg daarvoor de toelating van de Chileense regering omdat hij in "Dances with wolves" zulke affiniteit had getoond met de Amerikaanse autochtone bevolking. Maar na afloop dacht men er anders over: de plaatselijke bevolking had immers de gewoontes van de 175 man sterke crew overgenomen, waardoor o.a. het alcoholgebruik schrikwekkend de hoogte is ingejaagd. De regering beweert ook bang te zijn dat na de film het eiland zal worden overspoeld door toeristen, maar dit lijkt me juist de bedoeling te zijn geweest.
Costner zelf zat ook in de problemen, omdat hij na 16 jaar huwelijk aan het scheiden was van zijn vrouw Cindy. Costners nieuwe vlam, Michelle Amaral, is 35 en toch nog een "karakterdanseres" in het Hawaiaans hotel waar hij verbleef tijdens de opnames van "Waterworld". Het bleek echter geen wereldwonder te zijn, zodat hij nadien troost diende te zoeken bij Angie Everhart, zijnde het ex-lief van Sylvester Stallone, die nu zijn hoofd op haar schouder duldt.
De problemen van Kevin Costner, die nadien een Vietnam-veteraan zou spelen in "The war" van Jon Avnet (van "Fried green tomatoes") naast Elijah Wood, werden nog immens groter met zijn productie "Waterworld". "Waterworld" werd immers met 180 miljoen dollar (sommige bronnen spreken over 200 miljoen!) de duurste film allertijden, terwijl er "slechts" 65 miljoen waren voorzien. Costner kan zich zelfs niet troosten met het feit dat als men de inflatie in acht neemt, "Cleopatra" toch nog altijd duurder was (de 44 miljoen van toen zou er nu immers zeker 200 waard zijn). Hij kon het echter wél appreciëren dat de film niet flopte aan de kassa. Het werd dus niet zijn Watergate. Toch kreeg hij de raspberry voor de slechtste producent (ook al omdat hij alweer Kevin Reynolds aan de deur smeet, minder omdat hij Jeanne Tripplehorn en Dennis Hopper als acteurs engageerde).
Daarnaast kreeg hij zijn tweede raspberry als slechtste acteur voor "Wyatt Earp", een film die overigens zelf ook een raspberry kreeg als slechtste remake. Costner liet het niet aan zijn hart komen. Hij had zich geamuseerd in de rol van Wyatt Earp in de gelijknamige film over het leven van de legendarische sheriff. Verfilmd door Lawrence "Silverado" Kasdan is het vooral Dennis Quaid die (naar goede Hollywood-traditie) met zijn vertolking van de zieke Doc Holliday de aandacht trekt.
In "Tin cup" van Ron Shelton ("Bull Durham") uit 1996 speelt Kevin Costner golf en verovert het hart van René Russo. Don Johnson is zijn tegenspeler. Costner schrok zich tijdens de opnames wel verrot toen plotseling een alligator uit een meertje opdook en zijn tanden in zijn golftas zette. Daarna speelde hij nog de titelrol in de Mad Max- of Waterworld-achtige science-fiction "The postman".
In 1999 greep hij dan voor de derde maal terug naar een baseball-film. Met "For love of the game" liep het echter mis. De studio (Universal) haalde er na een sneak preview een douchescène uit, waarin Costners penis even te zien was. De reden was dat het publiek gniffelend had gereageerd. Costner was woedend en zwoer nooit meer met de studio te zullen samenwerken.

Giacomo Puccini

Giacomo Puccini (1858-1924) stamde uit een oud componistengeslacht dat altijd met de stad Lucca is verbonden geweest. Vijf generaties voor hem was er reeds een andere Giacomo Puccini (1712-1781), koorleider, organist, componist van kerkmuziek en kapelmeester bij de Capella Palatina. Ook diens zoon Antonio (1747-1831) componeerde vooral kerkmuziek, maar die had toch ook al belangstelling voor de opera, zij het vooral op theoretisch vlak. Domenico Puccini (1771-1815) van zijn kant werd met de opera "Quinto Fabio" begroet als de opvolger van Cimarosa. Ook zijn zoon Michele (1813-1864) componeerde zowel opera's als kerkmuziek, maar hij was toch vooral bekend als pedagoog. Van die gave maakte zijn vijfde kind (op acht) Giacomo gebruik om uit te groeien tot de bekendste telg van de hele familie.
Tijdens zijn studies aan het conservatorium van Milaan maakt Puccini kennis met Ponchielli, die hem op zijn beurt in contact brengt met de uitgever Giulio Ricordi (die op uitzondering van "La Rondine" alle opera's van Puccini zal uitgeven) en vooral met de librettist Ferdinando Fontana, die hem aan de tekst helpt voor "Le Villi", de eenakter, waarmee hij deelneemt aan de wedstrijd van de muziekuitgeverij van Edoardo Senzogno. Bij de bekendmaking van het resultaat komt zijn naam echter niet eens voor, wellicht omdat hij zijn kladversie had ingestuurd en zijn handschrift zelfs in normale omstandigheden al zo goed als onleesbaar was. De winnaar Guglielmo Luelli zal pas na Puccini's dood toegeven dat diens inzending eigenlijk beter was dan de zijne.
Dankzij vrienden komt er toch een opvoering van in Milaan, met groot succes bij publiek en kritiek. Toch is de opera nadien in de vergetelheid geraakt, zodat dit verhaal over de Wilis, jonge bruidjes gestorven voor hun huwelijksdag, die 's nachts nog altijd willen dansen, ons eerder bekend is van de balletmuziek van Adolphe Adam voor "Giselle". Deze "nachtelijke bacchanten", zoals Heinrich Heine ze noemt, verplichten mannen die hun nabijheid komen mee te dansen tot ze er dood bij neervallen. Toen de dichter Théophile Gautier dit las, schreef hij in 1841 samen met de toneelschrijver Jules Vernoy de Saint Georges een scenario over een boerenmeisje dat door een jonge graaf wordt bedrogen zodat ze sterft "van een gebroken hart".
De opvolger, "Edgar", kende minder succes, vooral omwille van het zwakke libretto en daaruit trok Puccini de les van nog slechts met de beste librettisten te willen werken. Via Ricordi werden Giuseppe Giacosa en Luigi Illica aangetrokken, die zouden tekenen voor de vier bekendste werken van Puccini: "Manon Lescaut", "La Bohème", "Tosca" en "Madama Butterfly".
Maar eerst was er dus "Manon Lescaut" (*). In navolging van Mascagni ("Cavalleria Rusticana") laste Puccini een muzikaal intermezzo in (wat Verdi een gruwel vond) en ook dat droeg bij tot het onmiddellijke succes bij de première op 1 februari 1893. Nochtans opperen sommigen dat het oorspronkelijke libretto dat toneelschrijver Marco Praga hem had bezorgd (nadat Puccini reeds een libretto van Leoncavallo had afgewezen, omdat die te dicht bij de versie van Massenet uit 1884 was gebleven), zeker vanuit een theatraal standpunt ontoereikend was. De eigenlijke idylle tussen Manon en Des Grieux komt immers - op de ontmoeting na - niet aan bod en waarom ze in het derde bedrijf in de woestijn rondzwerven wordt in de opera zelf niet duidelijk (omdat Des Grieux dacht dat hij de neef van de gouverneur van Louisiana had gedood namelijk, nadat deze te zeer geïnteresseerd was in Manon).
Op 1 februari 1894 wordt in het Teatro Regio van Turijn o.l.v. Arturo Toscanini één van de beroemdste opera's aller tijden gecreëerd: "La Bohème" van Giacomo Puccini. Het was ironisch genoeg Leoncavallo die Puccini de stof voor deze opera had aangebracht, maar oorspronkelijk zag hij er niks in. Toen echter Leoncavallo er dan zelf maar was beginnen aan werken, bedacht Puccini zich en uiteindelijk zou zijn compositie die van Leoncavallo helemaal in de schaduw zetten! Nochtans dient toegegeven dat het eerder merkwaardig is dat Puccini niet onmiddellijk op die "Scènes de la vie de bohème" van Henry Murger (1845-1848) was gevallen. In zijn jeugd in Milaan had hij immers ook zowel armoede gekend als de bloemetjes buitengezet, als er dan toch eens geld binnenkwam. Hij vormde met een paar vrienden zelfs een clubje dat bewust marginaal en artistiek contestatair wilde zijn. De première van "La Bohème" was onmiddellijk een publiek succes, zij het dat de pers vernietigend was. De échte erkenning kwam er dan ook pas in 1897 bij de opvoering in de Scala van Milaan.
In 1900 volgde "Tosca". Velen vergissen zich overigens vaak in de politieke interpretatie van 'Tosca'. Men heeft een bel horen luiden die 'Napoleon' zegt, zodat men onmiddellijk Scarpia daarmee gaat vereenzelvigen. Terwijl wie de klepel weet hangen, meteen ook weet dat het precies omgekeerd is. Het mag dan al raar zijn dat een Italiaan een vreemde indringer als bevrijder begroet, maar vergeet niet dat het eigenlijk op een Frans toneelstuk (van Sardou) is gebaseerd! Bovendien waren op het moment van de Napoleontische inval de Oostenrijkers baas in Italië en die voerden wel degelijk een rechts bewind, terwijl Napoleon (denken we maar aan Beethoven b.v.) oorspronkelijk als een verlicht despoot werd begroet. Bovendien is Puccini volgens regisseur Robert Carsen (en ook volgens mij) helemaal niet geïnteresseerd in het politieke aspect. Het is b.v. bekend dat ook Verdi geïnteresseerd was in het stuk van Sardou en die zou er helemaal iets anders mee gedaan hebben. Voor Puccini was de politieke tegenstelling gewoon van belang omdat het noodlot van Tosca is bemind te worden door twee politieke tegenstanders. Want ook Scarpia is eigenlijk in haar ban.
"Tosca" werd in 1973 verfilmd door Luigi Magni. Het werd echter geen opera-verfilming, maar een parodie met Monica Vitta als Tosca, Luigi Proietti als Cavaradossi en Vittorio Gassman als Scarpia. Een andere, meer ernstige "Spielerei" rond Tosca is het boek van Paola Capriolo, dat in 1994 in het Nederlands (uitgeverij Meulenhoff, 135 blz.) werd vertaald als "Voor de liefde heb ik geleefd", zodat we mogen aannemen dat de originele titel "Vissi d'arte" is. Buiten het feit dat het hier nog eens een magisch-realistisch werk betreft, waarbij de opera en de realiteit voortdurend door elkaar lopen, is ook het sadomasochistische thema van de verhouding tussen de dominante Scarpia en de geketende Tosca van belang.
Rond de eeuwwisseling was Japan erg populair hier in Europa, met name de Engelse musical "The geisha" kende een groot succes in Italië. Puccini van zijn kant was op dat moment in Londen voor een opvoering van "Tosca" en hij nam de gelegenheid te baat om een voorstelling bij te wonen van het toneelstuk "Madam Butterfly" van de Amerikaan David Belasco (1853-1931), iemand die samen met de legendarische acteur Charles Kean (1811-1868) de grondslagen legde voor het Amerikaanse toneel. Hij regisseerde niet minder dan 374 stukken en schreef de klassieker "The theatre through its stage door" (1919).
Belasco baseerde zijn stuk op een verhaal uit 1897 van de Amerikaanse Japanoloog John Luther Long dat op zijn beurt terugging enerzijds op een waar verhaal dat zijn zus uit Nagasaki hem vertelde en anderzijds op de autobiografische roman "Madame Chrysanthème" van Pierre Loti uit 1887. In 1892 schreef Messager een opera rechtstreeks gebaseerd op deze roman. Puccini was toen bij hem op bezoek en dàt lijkt de eerste aanleiding te zijn geweest voor "Butterfly", of laten we zeggen dat hij bij het bijwonen van het stuk van Belasco misschien terugdacht aan wat Messager met hetzelfde thema had uitgericht.
Pierre Loti, of eigenlijk Louis Marie Julien Viaud (1850-1923), was een zeeman. Zijn pseudoniem is overigens afkomstig van één van de dienaressen van de jonge koningin Pomaré op Tahiti (loti is de naam van een plaatselijke bloem). Met dit kindvrouwtje, Rarahu, dat Loti ontmoet op een manier die te vergelijken valt met Odysseus en Nausikaä (maar dan omgekeerd), wordt hij in een inheems huwelijk verbonden, maar na een tijd keert hij terug naar Frankrijk. Rarahu blijft op hem wachten, maar als hij dan eindelijk toch terugkeert, is ze van ontbering gestorven. Loti vindt enkel nog een graf met als opschrift: "Ici repose Rarahu, épouse de Loti". Dit verhaal vertoont dus een sterke overeenkomst met Butterfly, buiten de locatie, die nù wel tot de verbeelding spreekt (zeker na films als "Tabu" of "Mutiny of the Bounty"), maar toen hoegenaamd niet. En hoe dan ook, het verhaal was een illustratie was van het fameuze vers van Kipling: "East is east and west is west and never the twain shall meet".
Omdat men tevens ook de economische opbloei in de Verenigde Staten bewonderde, kwam ook Puccini op de idee om beide fascinaties te koppelen in een liefdeshistorie. Hij gaf zijn librettisten Giuseppe Giacosa en Luigi Illica de opdracht zich over de tekst van Belasco te buigen.
Eigenlijk is deze opera een illustratie van de Amerikaanse oppervlakkigheid tegenover de stricte morele code van de Japanners. Rond 1900 zoekt Luitenant Pinkerton van de Amerikaanse kruiser Lincoln een Japans meisje om de tijd gezellig door te brengen. Om de uiterlijke schijn te redden is hij zelfs bereid met haar te huwen op Japanse wijze. Daarvoor schakelt hij de koppelaar Goro in die hem de geisha Cio Cio San bezorgt, door Pinkerton Butterfly genoemd (terwijl hijzelf door Frans Van den Broeck terecht een "Flutter-by" wordt genoemd). Sharpless tracht Pinkerton hiervan nog te weerhouden omdat hij zich als Amerikaans consul wel realiseert dat het jonge meisje (15) dit huwelijk wel als echt zal beschouwen.
Als zijn schip weer afvaart, is Pinkerton Butterfly al lang vergeten. Zij blijft echter op hem wachten met haar trouwe dienstmeid Suzuki, zeker omdat zij na zijn vertrek een zoontje ter wereld brengt. Toch duurt het drie jaar vooraleer de Lincoln nog eens Nagasaki aandoet. Ondertussen heeft Goro voor haar een oudere Japanse echtgenoot, Yamadori, gevonden, maar zij weigert omdat zij blijft geloven in Pinkerton. Als deze uiteindelijk opdaagt, blijkt hij echter een Amerikaanse vrouw te hebben (Kate). Als hij hoort dat hij een zoon heeft bij Butterfly wil hij dit kind met zich meenemen naar Amerika. Butterfly, op die manier van al haar illusies beroofd, pleegt ritueel zelfmoord met het zwaard van haar vader. In de laatste scène schijnt Puccini nog te suggereren dat Pinkerton tot inkeer is gekomen, maar zijn schrijnende kreet "Butterfly!" komt te laat.
Giacomo Puccini wordt de laatste tijd tot het impressionisme gerekend, daar waar hij vroeger als het boegbeeld van het verisme gold! En "Madama Butterfly" is misschien de meest "impressionistische" opera van Puccini. Met klankschildering wil hij de Japanse sfeer oproepen, die hij zich had eigen gemaakt via originele Japanse muziek. Hij had daarvoor een beroep gedaan op de vrouw van de Japanse ambassadeur, maar die had hem wel belazerd, zodat hij voor de religieuze ceremonie een variatie maakte op een loflied op de kweek van aubergines en augurken!
Nochtans had Puccini voor het schrijven alle tijd, want door een auto-ongeluk kon hij acht maanden niet werken. Het Italiaanse première publiek, volop in de sfeer van het naturalistische verisme, zag dit op 19 februari 1904 niet zitten en de opera werd een flop. Puccini had oorspronkelijk twee bedrijven voorzien: één met en één zonder Pinkerton (tenzij dan helemaal op het eind). Maar het publiek pikte dit tweede bedrijf niet: te lang en te weinig actie, vond men. Daarom schrapte Puccini de scène met de dronken oom, breidde de tenorpartij uit met de aria "Addio Fiorito" (waarmee hij tegelijk Pinkerton wat sympathieker maakte door hem berouw te laten tonen) en hij laste een extra pauze in vlak voor de terugkomst van Pinkerton zodat men een drieluik krijgt: met, zonder en opnieuw met Pinkerton.
Deze versie kende op 28 mei wél succes, maar bijna alle moderne operahuizen brengen nu opnieuw de "authentieke" versie van "Madama Butterfly", waarbij het zoemkoor de nacht voor de komst van Pinkerton suggereert. De petite histoire wil ook nog dat de aanwezigheid van het kind op het einde de gemoederen beroerde van het publiek omdat het de zangeres van de titelrol, Rosina Storchio, kwalijk nam dat zij niet naar haar eigen onwettig kind omkeek.
Na het oosten keerde Puccini zich doelbewust naar "Twilde Westen" met "La fanciulla del West", opnieuw op basis van een stuk van David Belasco, "The girl of the golden west". De opera ging in 1910 in première in de Metropolitan van New York met Enrico Caruso in de hoofdrol, waarna Puccini rond 1911-1912 in de Scala van Milaan Mata Hari ontmoette, die daar danste in een opera van Massenet (die trouwens zelf ook tot over zijn oren verliefd op haar was).
In 1917 schreef Puccini "La Rondine". Omdat hij van Franz Lehar had vernomen dat er met operettes schrijven heel wat geld te verdienen viel, wilde Puccini dat ook wel eens proberen. Hij moest echter vaststellen dat hij voor het komische genre niet zo geschikt is. Eigenlijk heeft hij van de operette enkel het gegeven overgehouden dat de tribulaties van het hoofdpaar (Magda/Ruggero) een min of meer komisch spiegelbeeld krijgt in de vorm van de meid van mevrouw die zich hier met een dichter in het avontuur stort. Dat Puccini niet vies was van "populair" werk, wordt ook bewezen door het feit dat hij zich ook op de kersverse tangorage stortte met een "piccolo tango".
"La Rondine" werd gevolgd door het fameuze drieluik ("Il trittico"). Puccini had namelijk uit dit avontuur geleerd dat het moeilijker en moeilijker werd om nog libretti te vinden die de mensen een hele avond lang konden boeien. Daarom wilde hij drie korte stukken met juist een heel erg verschillende problematiek. Hij vertrok van "Il tabarro", een melodrama naar een Frans toneelstuk dat hij in Parijs had gezien, "La Houppelande" van Didier Gold. Daarna bracht librettist Giovacchino Forzano "Gianni Schicchi" aan, een klucht gebaseerd op Dante, waarna Puccini hem verzocht om iets te maken rond kloosterzusters, wellicht omdat zijn oudere zus Iginia non was. Dat werd dan "Suor Angelica".
Er is geen enkele rode draad tussen de stukken, tenzij misschien dat het telkens de dood is die de actie op gang brengt. In "Suor Angelica" kan het hoofdpersonage de dood van haar kind niet verwerken, dat geldt ook voor het koppel Michele en Giorgetta in "Il tabarro" en de klucht "Gianni Schicchi" vertrekt natuurlijk van de dood van de rijke Buoso Donati. Dit is overigens de enige komische opera die Puccini heeft geschreven en (wellicht niet toevallig) ook de enige waarin geen vrouw centraal staat. Dat alle Puccini-heldinnen op de scène moeten lijden, wordt overigens doorgaans verklaard als een "wraak" voor het complexe liefdesleven van Puccini zelf, die omwille van een te grote moederbinding nooit tot een goede relatie kwam en ook door zijn vrouw op dezelfde manier werd gedomineerd.
In 1922 komt dirigent Arturo Toscanini bij de verkiezingen nog op voor de fascistische partij. Later zou hij echter het land verlaten als Mussolini aan de macht kwam. Men kan zich afvragen wat Puccini zou hebben gedaan als hij langer had geleefd, want ook hij was in aanleg een fascist (aldus Frans Van den Broeck). Maar in 1924 was Puccini reeds ver gevorderd met "Turandot" toen hij in Brussel overleed aan keelkanker. Franco Alfano (1873-1954) maakte de opera uitvoeringsklaar tegen 1926.

Ronny De Schepper

(*) Er bestaat ook een “Manon Lescaut” van Daniël François Esprit Auber. In het begin van de jaren negentig werd deze uitgevoerd door La Sinfonietta (het orkest van het departement Picardië) o.l.v. Pierre Jourdan. De regie was in handen van David Freeman (schreef ook additionele dialogen) en Elisabeth Vidal zong Manon en Alan Gabriel Des Grieux. Muzikaal is deze opera veel 'luchtiger' dan die van Giacomo Puccini, wat misschien niet helemaal gepast is bij het onderwerp, maar op zich is de muziek best genietbaar. De plot wijkt ook enigszins af van de meest bekende versie, vooral in het derde bedrijf waarin plotseling nevenfiguren opduiken (Monsieur de Saint-Gervais en zijn kersverse bruid en een zwarte slavin - alhoewel dat "zwarte" ook aan de regisseur kan te wijten zijn, want het was een soort black-and-white-minstrel zwartje), die de dramatische hoofdlijn een beetje gaat overschaduwen. De regisseur aarzelt ook een beetje te veel tussen een naturalistische (wat het acteren betreft) en een symbolische (dat fameuze laatste bedrijf speelt zich af achter vijf koorden die blijkbaar prikkeldraad voorstellen, maar ook reminiscenties aan een notenbalk oproepen en vooral na verloop van tijd geweldig op de zenuwen gaan werken) aanpak.

Alfred Hitchcock

De blondjes van Hitchcock
De échte detectiveroman richt zich vooral tot het rationele deel van de mens en de thriller tot het emotionele. Beide kunnen echter samengaan in verhalen zoals Hitchcock die zo graag verfilmde: men kent de dader, de vraag is echter wie wordt z’n volgende slachtoffer en op welk manier zal hij haar (gek dat deze opdeling naar het geslacht onderbewust zo aangevoeld wordt) van kant maken (emotioneel) en wanneer zal men hem betrappen of ontmaskeren (rationeel)?
Eigenlijk is Hitchcock de grondlegger van de erotische thriller. Dat was b.v. reeds duidelijk te zien in één van zijn vroegste films, een stomme film over een Engelsman die met een Polynesisch meisje is getrouwd. Als hij haar verstoot, wandelt ze het water in om zich te verdrinken. De man schiet zijn kleren uit en rent haar achterna. Ze ziet hem komen en spreidt reeds uitnodigend de armen naar haar “redder”, als hij haar juist een kopje onder duwt!
Veel naakt is er - ondanks de plakkende kleren - in deze scène natuurlijk niet te zien, maar dat belet niet dat de jonge Hitch hiervoor wel altijd belangstelling heeft gehad. Denken we maar aan “The Pleasure Garden” uit 1926, een voyeuristisch filmpje over revuemeisjes in een nightclub. “Happy hooker” Xaviera Hollander vertelt over hem: “Alfred Hitchcock bestelde altijd een groep schoolmeisjes. De meisjes moesten in uniform naar een verduisterde, met zwarte gordijnen behangen kamer, waarin een doodskist lag. Ze moesten het deksel van de kist optillen. Hitchcock lag - uiteraard onherkenbaar geschminkt - opgebaard. Hij lag te masturberen en kwam met een ijselijke kreet rechtop als het deksel van de kist werd getild. Het gegil van de meisjes deed ‘m komen.” (Humo, 30/10/2001)
Als men Alfred Hitchcock vroeg vanwaar zijn fascinatie voor angst afkomstig was, dan vertelde hij meestal dit (verzonnen) verhaal: nadat de kleine Hitch eens stout was geweest, stuurde zijn vader hem naar het politiebureau met een (gesloten) briefomslag, waarin stond dat ze hem maar eens een lesje moesten leren. En Fredje werd (niet beseffend wat er gebeurde) achter de tralies gedraaid. Ikzelf hoef dit verhaal niet te verzinnen. Toen ik als kleine dreumes mijn vader eens op zijn werk (het politiebureau dus) ging bezoeken, draaide hij mij dezelfde loer...
Alfred Hitchcock (°1899, Londen) werd opgevoed in een streng jezuïetencollege, waaraan hij zijn fascinatie voor angst zou overhouden. Hij deed ingenieurstudies, waardoor hij zijn films zo nauwgezet opbouwde. Er was ook altijd plaats voor humor (o.a. door eigen “cameo”-rolletjes). Hij was (samen met Cecil B.De Mille) de eerste regisseur die (ook in de ogen van het grote publiek) belangrijker was dan de acteurs. En zeggen dat hij begonnen was met het illustreren van “captions” of “title-cards”. Zijn debuut was “Downhill” (1919), maar erkenning kwam er pas met “The lodger” (1926) en “The Farmers Wife” (1929). Deze "kleine Britse komedie" was de zevende film die Hitchcock regisseerde. Een Engelse landbouwer denkt opnieuw aan trouwen als zijn dochter het huis uit is. Met de hulp van zijn meid (Lilian Hall‑Davis) maakt hij een lijst op van alle huwelijkskandidaten in de onmiddellijke omgeving. Maar zijn veroveringspad loopt niet altijd over rozen. Johan Daisne verloor als vijftienjarige zijn hart aan Lilian Hall‑Davies, een grote ster in de stille film. Hij had zelfs concrete plannen om een biografie over haar te schrijven maar het leek erg moeilijk om veel gegevens over haar leven te weten te komen. Hij schreef uiteindelijk enkele artikels en ijverde ervoor dat haar naam niet in de vergetelheid verdween.
In Engeland draait Alfred Hitchcock met het als gewaagd gekwalificeerde “Blackmail” de eerste “talkie”. Er bestaat echter ook een “stille” versie, waaraan kenners de voorkeur geven. In 1934 volgt “The thirty-nine steps”, daarna “Young and innocent” en in 1936 is er “Sabotage”. Carl Verloc (Homolka) baat ogenschijnlijk een buurtbioscoop uit, maar in werkelijkheid is hij de leider van een anarchistische groep, die overal in Londen bomaanslagen pleegt. Zijn vrouw Sylvia (Sidney) begint iets te vermoeden... Deze film, gebaseerd op de roman “The Secret Agent” van Joseph Conrad, nadert zijn hoogtepunt wanneer de man het niets vermoedende broertje van zijn vrouw op weg stuurt met een tijdbom. Deze thriller bevat niet alleen enkele klassiek geworden suspensescènes, het is ook de somberste van alle Engelse Hitchcocks. Alhoewel het één van zijn beste thrillers is, werd het toch een flop aan de kassa.
In 1938 is er ‘The Lady Vanishes’ met Margaret Lockwood en Michael Redgrave, de laatste Hitchcock uit zijn Britse periode. In ‘The Lady Vanishes’ ontmoet een jonge vrouw een oudere gouvernante tijdens een treinreis in Midden‑Europa. Even later verdwijnt de gouvernante op mysterieuze wijze. De andere passagiers van de trein ontkennen dat zij de gouvernante ooit hebben gezien. En wat hebben een non op hoge hakken en een onbetrouwbare dokter met de verdwijning te maken? ‘The Lady Vanishes’ is spannend, humoristisch en leidt de toeschouwer op geraffineerde wijze om de tuin. Kortom, alle ingrediënten uit de latere films van de meester zijn aanwezig.
In 1939 tekende Hitchcock een contract bij Selznick om in Hollywood de ondergang van de Titanic te draaien. Aangezien dit niet doorging, kreeg Hitch de verfilming van “Rebecca”, de roman van Daphne Du Maurier, voorgeschoteld. Hij kreeg hiervoor een oscar, maar was toch niet tevreden. Dat kwam omdat hij teveel toegevingen moest doen aan producer David O.Selznick. Deze vond dat hij te zeer van het originele boek afweek en was “verwonderd dat deze Hollywoodziekte ook al tot in Engeland was doorgedrongen”. Hitchcock had daar uiteraard een heel andere mening over: hij vond dat een boek en een film twee verschillende media waren en dat ze beide met de geëigende middelen dienden te worden aangepakt.
Toch ging hij verder met “Foreign correspondent”, een ode aan de oorlogscorrespondenten, de zogenaamde “soldaten van de pers”. Ik geloof dat het hierin is dat ook Dorothy Parker een cameo-rolletje mag spelen als zijn echtgenote. Parker heeft trouwens meegewerkt aan het scenario, met name de passage waarin Robert Cummings en Priscilla Lane door een groep circusartiesten worden meegenomen.
Daarna volgde in 1943 “Shadow of a doubt”. Deze film met Joseph Cotton, Teresa Wright en Hume Cronyn, heeft muziek van Dimitri Tiomkin, gebaseerd op de wals uit “De Lustige Weduwe”, omdat het over een moordenaar van weduwen gaat, even cynisch maar minder grappig als “Monsieur Verdoux”. Thornton Wilder krijgt een speciale vermelding voor het scenario, maar daarin zaagt men toch hout van dikke planken! Deze thriller/film noir toont o.a. door location shooting hoe het kwade huist in de 'normale' en 'veilige' ruimte van de Amerikaanse middenklasse in een klein dorp. Een man (Uncle Charlie) die rijke weduwen misbruikt en vermoordt, gaat op visite bij zijn zus en haar gezin. Hij charmeert iedereen, maar zijn jonge nicht ontdekt de waarheid. “Shadow of a Doubt” is wel een prachtige illustratie van hoe er in een filmtekst gebruik kan worden gemaakt van “points of view”. We zien hoe de kennis van de kijker via Uncle Charlie's point of view gereduceerd wordt. De narratie is dan ook restrictief en potentieel subjectief.

Datzelfde jaar is er ook nog “Suspicion” naar de roman “Before the fact” van Francis Iles. Joan Fontaine (die reeds de titelrol had vertolkt in “Rebecca”) kreeg een oscar voor haar rol als vrouw, die vermoedt dat haar man een moordenaar is, maar toch uit liefde bij hem blijft. Oorspronkelijk zou het einde als volgt geweest zijn: haar man brengt haar een glas vergiftigde melk, terwijl zij in een brief naar haar moeder uiteenzet dat hij een moordenaar is, maar dat ze verkiest te sterven dan zonder zijn liefde te moeten leven. Ze wil echter wel dat de rest van de maatschappij tegen hem dient te worden beschermd, vandaar deze brief. Vooraleer het glas melk te drinken, kleeft ze de brief dicht en geeft hem aan haar man. “Wil je deze brief even posten?” vraagt ze. Hij belooft het te doen en zij drinkt de melk. Als ze reeds gestorven is, zie je de man dan fluitend langs de straat lopen en de brief in een brievenbus deponeren. Jammer genoeg is dit prachtige einde nooit verfilmd omdat de rol van de echtgenoot in kwestie werd vertolkt door... Cary Grant. De studiobonzen wilden niet hebben dat hun geliefde acteur de rol van een moordenaar zou spelen. Hitchcock voegde zich alweer naar hun wensen. Toch zou hij later nog driemaal een beroep doen op de populaire acteur, met name voor “Notorious” (1946), “To catch a thief” (1955) en “North by Northwest” (1959).
Daarna draait Alfred Hitchcock “Saboteur” met Robert Cummings en Patricia Lane. Barry Kane en Kenneth Mason werken samen in een vliegtuigfabriek. Wanneer er brand in het gebouw uitbreekt, sterft Mason, omdat één van de brandblussers die Kane hanteerde petroleum bleek te bevatten. Volgens Kane werd dat blusapparaat hem door ene Frank Fry aangereikt, maar de politie gelooft zijn verhaal niet en beschuldigt hem van moord. Hij kan echter ontsnappen en gaat zelf op zoek naar de saboteur.
Daarna draaide Hitchcock van zijn kant draaide twee propagandistische kortfilms in het bevrijde Frankrijk: “Bon voyage” en “Aventure Malgache”. Daarna volgt “Lifeboat” (1944) met de bekende anekdote dat Alfred Hitchcock oorspronkelijk geen filmmuziek wilde. "Waar zou in godsnaam die muziek op zee vandaan komen?" spotte hij. Componist Hugo Friedhofer sneerde echter terug: "Als hij me zegt waar die camera op zee zich bevindt, zeg ik 'm meteen waar de filmmuziek zit.",
In 1945 volgt “Spellbound”, daarna “Notorious”, “The paradine case” (flop) en “Rope”. Alfred Hitchcock baseerde zich hierbij op een ware gebeurtenis van twee homo’s die in 1924 een kind vermoordden uit superioriteitsoverwegingen maar hij deed dit met weglating van alle homoseksuele referenties. Dit “Raskolnikov”-gegeven werd in 1959 nog eens verfilmd door Richard Fleisher als “Compulsion”, naar een scenario van Richard Murphy (1912-1993). De hoofdrollen worden hierin vertolkt door Dean Stockwell en Bradford Dillman, die voor de rechter door niemand minder dan Orson Welles worden verdedigd. In 1993 kwam er nog een remake waarin het homofiele aspect juist volop wordt beklemtoond. Dat was dan “Swoon” van Tom Kalin met Craig Chester (Nathan Loeb) en Daniel Schlachet (Richard Leopold).
De Hitchcock-“Rope” is vooral bekend omdat het slechts in een achttal shots werd gedraaid, een techniek die hij ook in “Under Capricorn” toepaste. Daarna draait Hitchcock “Stage fright” en “I confess”, gevolgd door “Strangers on a train” in 1951 met Farley Granger, Robert Walker, Ruth Roman en Leo G.Carroll. Het scenario is van Raymond Chandler (naar het boek van Patricia Highsmith) en dat is er ook aan te merken! De keurige tennisspeler Guy en de neurotische playboy Bruno ontmoeten elkaar toevallig op de trein. Bruno, een fan van Guy, blijkt verrassend goed op de hoogte van diens woelige privé‑leven. Guy heeft een relatie met de dochter van een senator en wil scheiden. Volgens Bruno kunnen onbekenden ongestraft elkaars moorden plegen en hij stelt Guy een bizarre deal voor. Bruno zal Guy’s vrouw vermoorden, en in ruil verwacht hij dat Guy zijn gehate vader doodt. Guy’s vrouw wordt even later inderdaad vermoord en er komt een spiraal van verdenking en chantage op gang, die de toeschouwer geregeld de adem afsnijdt. De finale op de paardjesmolen is de filmgeschiedenis ingegaan.
Daarna volgt “Dial M for murder” (1953), dat dus gedraaid is nà “Sorry, wrong number” (1948) van Anatole Litvak, zodat Litvak, die we ook nog kennen van “La dame dans l’auto avec des lunettes” uit 1970, moeilijk als een epigoon kan worden beschouwd.
Hitchcock zit nu volop op z’n hoogtepunt met “Rear window” (1954), wat men de beste “voyeursfilm” aller tijden noemt. Daar ga ik echter niet helemaal mee akkoord. Toevallig zag ik deze film onlangs nog eens terug en dan moet je toch toegeven dat hij eigenlijk erg statisch is en ook zeer weinig spanning opwekt. Alleen het feit dat de decorateur zich eens heeft mogen uitleven met de huizen rond die binnenkoer spreekt me aan.
Jaren later zou er een remake volgen met “Superman” Christopher Reeve in de hoofdrol, die op dat moment volledig verlamd was na een val van een paard. Men kan het smakeloos vinden, maar anderzijds kan men ook zeggen dat dit een vorm was van werkgelegenheid verschaffen aan gehandicapten. ‘t Is maar hoe je ‘t bekijkt. Veel cynischer is alleszins dat Reeve een jaar voor het ongeval, in 1994 dus, ook al de rol van een verlamde politieman speelde in “Above suspicion” van Steven Schachter.
Daarna volgden “To catch a thief” (1955), “The man who knew too much”, een remake van zijn eigen film die hij in 1934 in Engeland had gedraaid met als scenarist Emlyn Williams (1906-1987), “The trouble with Harry”, “The wrong man”, “Vertigo” en “North by northwest” (1959). “North by Northwest” is een geraffineerde spionagethriller, die wordt gekruid met de nodige actie, geheimzinnigheid en zwarte humor. Roger Thornhill (rol van Cary Grant), een charmante New Yorkse publiciteitsagent, wordt door een groepje spionnen verward met de geheime agent George Kaplan. De spionnen, geleid door James Mason en een zeer gluiperige Martin Landau, kidnappen Grant. Zij zetten hem dronken achter het stuur van een wagen, maar hij overleeft de dolle rit en vlucht naar Chicago. Op de trein ontmoet hij de mysterieuze Eva Marie Saint, die hem afwisselend helpt en in de val lokt. Thornhill vlucht verder landinwaarts, maar komt in steeds hachelijker situaties terecht.
“Psycho” (1960) was gebaseerd op het boek van Robert Bloch (1917-1994). Deze klassieker van Hitchcock zit vol suspense en verwarring. Marion Crane (Janet Leigh) is een moderne, jonge vrouw die de sleur van het leven meer dan beu is. Als haar gevraagd wordt om een grote som geld te storten, ziet zij haar ultieme kans om het saaie Phoenix, Arizona te ontvluchten. Na deze impulsieve beslissing valt ze ten prooi aan paranoia en wanneer de vermoeidheid toeslaat, besluit ze de nacht door te brengen in het Bates Motel, waar de zonderling Norman Bates (Anthony Perkins) bizarre verhalen vertelt over zijn moeder. De legendarische douchescène ging de filmgeschiedenis in als het toppunt van de gruwel die door de strak georchestreerde camerastandpunten en de uitgekiende montage meesterlijk in beeld wordt gebracht. Hitchock bespeelt de emoties, de sympathieën en de identificatie van de toeschouwer terwijl de muziek van Bernard Herrmann de suspense zorgvuldig helpt op te bouwen. Voor Janet Leigh (1927-2004) was het zowat de enige interessante rol uit haar carrière. Voor de rest werd ze immers meestal naast en vooral in de schaduw van haar man Tony Curtis gecast. Haar belangrijkste bijdrage tot de filmgeschiedenis is dan ook het feit dat ze het leven heeft geschonken aan Jamie Lee Curtis.
In “The birds” uit 1963 gooit Hitchcock het eeuwenoude conflict tussen mensen en vogels om: hier zitten de mensen in kooien en zijn de vogels buiten een constante dreiging. Het huis wordt een geïsoleerd toevluchtsoord, een gevangenis waarin de bewoners zich misschien kunnen beschermen tegen de vogels, maar waar ze ook - beperkt in hun bewegingsvrijheid - kunnen wegrotten in hun poging te overleven. “Binnen” blijkt bovendien niet de bescherming te bieden die we verwachten. In de beroemde eindscène escaleert het geweld; alle barricades die Mitch Brenner (Rod Taylor), Melanie Daniels (Tippi Hedren) en Annie Hayworth (Suzanne Pleshette) opstellen om zich te verdedigen, blijken onvoldoende. De zware houten tafel voor het haardvuur stopt de vogels niet om toch langs de schoorsteen naar binnen te komen, stenen missen hun doel en het donkere plafond wordt claustrofobisch laag in beeld gezet. Kortom het is de beurt aan honderden, zo niet duizenden stijfkopjes, want de vogels uit de gelijknamige film van Alfred Hitchcock zitten toch wel met een bijzondere hardnekkigheid achter Tippi Hedren aan. Anderzijds kan men met recht en reden ook Tippi als een “stijfkopje” bestempelen, maar dan niet zozeer in de figuurlijke zin. We bedoelen dan eerder dat het blonde hoofdje van mooie Tippi toch wel goed de aanvallen doorstaat.
En let op, in die tijd waren er nog geen computertechnieken om die aanvallen te simuleren! Hitchcock droeg medewerkers op vogels naar haar te gooien ofwel werden ze van kortbij uit een kooi losgelaten. En wegens de vele close-ups kon men natuurlijk ook niet met een stand-in werken. Ja, er komt soms wel meer kijken bij acteren dan louter met een diepzinnige blik naar een doodshoofd staren en “to be or not to be” mompelen...
Over doodshoofden gesproken, het is tijdens het draaien van deze film dat Hitchcock aan het dochtertje van Tippi Hedren, de latere actrice Melanie Griffiths, een Barbie-pop in een doodskist ten geschenke gaf. Een op z'n zachtst gezegd “merkwaardig” geschenk, zeker als men dan ook nog aan het verhaal van Xaviera Hollander denkt...
Daarna volgden nog o.m. “Marnie”, “Torn curtain”, “Topaz” en “Frenzy” (1972). Tot slot is er nog “Family plot”. Dochter Patricia Hitchcock antwoordt op de vraag van Kurt Vandemaele in Humo van 14/10/1997 wie als opvolger van haar vader kan worden bestempeld: “Ik zal je zeggen wie het meest op mijn vader lijkt, al spreek ik dan niet zozeer over filmgenres: Steven Spielberg. Omdat hij films maakt voor het publiek, niet voor zichzelf. Ik vind het spijtig dat mijn vader nooit 'E.T.' heeft kunnen zien. Hij zou er dol op zijn geweest.”
Spielberg zelf heeft nochtans nooit een thriller gedraaid, laat staan dat-ie vol referenties aan Hitchcock zou zitten, wat bij tal van films het geval is. In “Last embrace” van Jonathan Demme uit 1979 b.v. zitten “citaten” uit “Vertigo” (de klokketoren), “Psycho” (de douche-scène uiteraard) en “North by northwest” (waarbij de Rocky Mountains wel vervangen werden door de Niagara Falls), maar toch is het als geheel niet gelukt als Hitchcock-hulde, aangezien Demme de fout maakt te zondigen tegen “de eenheid van actie”, toch wel een conditio sine qua non bij Hitchcock. In “Last embrace” lopen twee plots eerder toevallig parallel, waarbij één verhaallijn een vals spoor blijkt te zijn. Toch slaat de titel hierop wat nog meer afbreuk doet aan een voor de rest loflijke poging.
Een tiental jaren later zou Demme het reeds veel beter doen met “Something wild” waarin Melanie Griffiths schittert (ook weer niet toevallig natuurlijk!). En dan is er natuurlijk nog “Basic instinct” (Verhoeven ziet zijn film als een hulde aan zijn idool Alfred Hitchcock). Ook in de openingsscène van “Sliver” zitten al meteen tal van referenties aan de meester van de suspens. Want, natuurlijk, Brian De Palma heeft het weer niet kunnen laten om zich door zijn groot voorbeeld te laten inspireren, net als in 1980 voor “Dressed to kill”. Hij is ongetwijfeld de grootste Hitchcock-aanbidder, die de meester soms bijna klakkeloos imiteerde (“Body double”). Een aanstekelijke parodie is anderzijds “Foul play” uit 1978 van Colin Higgins (1941-1988).
Ronny De Schepper
(met dank aan Christel Stalpaert)