zondag 30 december 2007

Londen

Na veertien dagen Hastings ga ik in september 1971 nog een week naar Londen waar ik met een andere Susan (*) naar Ten Years After ga. Zij is de dochter van mijn huisbazin, die verder ook nog onderdak biedt aan Sammy Nelson, de Noord-Ierse internationaal van Arsenal, en twee jongere spelers, een Davies uit Wales en een Hamish uit Schotland, waarvan ik later niets meer heb vernomen. Het grappigste was nog dat ik, geen voetbalfanaat zijnde (ik heb bijvoorbeeld een uitnodiging om mee te gaan naar Arsenal afgeslagen!), vooral contact zocht met de vijfde logé, een kunststudent. Maar, guess what, die kunststudent was nog meer voetbalgek dan de drie profspelers samen!
In het voorprogramma van Ten Years After stond een groepje dat (terecht) hartstochtelijk werd uitgejouwd en later nochtans “redelijk” bekend zou raken als... Supertramp. Tussen de twee in tokkelde een Cat Stevens-achtig figuur wat op een akoestische gitaar. Zijn naam was Keith Christmas. Van hem heb ik nooit meer iets vernomen.
Alvin Lee vertelt nu dat hij zich in die tijd niet zo goed voelde (**), maar daar viel dan toch niet veel van te merken!
Dat hele concert kostte overigens fifty cent, die ik van mijn huisbazin meteen cadeau kreeg toen ze hoorde dat ik haar dochter er mee naartoe ging nemen, want het arme kind was erg toe aan een avondje uit. Ze was namelijk pas gescheiden. Maar ofwel kende zij haar dochter niet goed, ofwel maakte het deel uit van een diabolisch plan, maar de dochter in kwestie was zeker geen treurend besje. Tijdens het concert bood zij mij een witte substantie aan om te snuiven (wat ik nogal verbouwereerd afwees, want het was de eerste keer dat ik daarmee in aanraking kwam) en toen ik na het concert voorstelde om het feest nog wat langer te laten duren, stelde ze onmiddellijk her place voor. Ik moet wel toegeven dat ik ietwat ongelukkig de wending Let’s spend the night together (verdomde popmuziek!) had gebruikt. Ook hiervoor was ik helaas nog wat te groen achter de oren.
Dat huis van Susans moeder lag in Muswell Hill, wat een merkwaardig toeval is, want popliefhebbers zullen wel weten dat omstreeks dezelfde tijd The Kinks hun elpee “Muswell Hillbillies” aan het inblikken waren.
Op een dag zat ik op een bank in een parkje van Muswell Hill wat te niksen, als op een bepaald moment een langharig individu (een beetje een lookalike van Sparrow uit Hastings) met een t-shirt van Jimi Hendrix aan naast mij komt postvatten. We raken in gesprek en hij nodigt mij uit voor een wandeling. Het lijkt mij wel een interessante kerel, dus ik stem toe. Onderweg begint hij zich echter merkwaardig te gedragen. Zo komen we o.a. op een bepaald moment een speelgoedwinkel tegen, waar in het uitstalraam zo van die soldaatjes (het waren eigenlijk vooral ridders) te zien zijn. Mijn gezel wil dat ik ze voor hem koop. Ik kom ervan af met het smoesje dat ik geen geld op zak heb.
Even verder verrast hij me weer, maar deze keer met nog iets veel minder aangenaams. Hij zegt namelijk: “Wat zou je nu doen, mocht ik plotseling een revolver tegen je hoofd zetten?” Ik weet niet meer wat ik dààrop heb geantwoord. Alleszins bleek het gelukkig een puur hypothetische vraag te zijn (zo één van die waarop Jean-Luc Dehaene niet wil antwoorden), want hij had blijkbaar geen wapen op zak. Toch begin ik me zo stilletjesaan goed zorgen te maken, ook al omdat we op een ellenlange rechte weg lopen, waaraan maar geen eind schijnt te komen en het nog steeds niet duidelijk is wààr hij met mij naartoe wil.
Gelukkig stopt hij op een bepaald moment toch bij een huis. Een villa zelfs. De bewoners blijken een alternatief koppel te zijn (ze waren lezers van The Morning Star, de Engelse Rode Vaan, stel je voor!) en we worden er goed ontvangen. De man slaagt erin me even apart te nemen en legt uit dat de jongen in wiens gezelschap ik mij bevind “zwaar gestoord” is door overmatig druggebruik. We bedenken een smoes om afscheid te nemen en ik word door de vriendelijke man weer naar mijn logies gevoerd. Maar het was uiteraard een onprettig voorval dat mij altijd zal bijblijven.
Twee jaar later, in augustus 1973 ga ik met Sonia eveneens naar Hastings en Londen. Over Hastings valt nog wel 't een en 't ander te vertellen (zie aldaar), maar van Londen herinner ik me alleen dat we naar het fameuze spektakel "Oh! Calcutta!" gingen kijken, maar dat we er bij de pauze reeds de brui aan gaven.
Later zal ik nog een aantal keren naar Londen gaan, vooral in de periode dat ik bij M.V. was. Die was immers geïnteresseerd in antiek en geregeld staken we dan ook de plas over om “inkopen” te doen. Soms was dat gewoon gezellig, zoals op Portobello Road (zie verder), maar soms was het ook in poepsjieke gelegenheden, zoals die keer in een hotel (St.George?) toen ik niet meeging, maar in de bar op haar bleef wachten. Dan kwam daar zo een typische butler langs met een karretje met daarop allerlei gebak en – natuurlijk - “tea”.
Nog leuker was het voorval in de Olympia Fair. Hier “moest” ik wel meegaan, want daar was er niet zo'n prachtige bar om de tijd te verdrijven. Ik had voor de gelegenheid mijn beste kostuum uit de kast gehaald, maar toch was het overduidelijk dat ik enkel een “pakjesdrager” was. Maar precies wegens dat kostuum werd meteen ook duidelijk dat ik ook niet “louter” een loopjongen was. Rara, wat zou ik dan wel kunnen zijn...?
Kun je het daarom die dame uit Nice (aan de Azurenkust, jawel) kwalijk nemen dat ze eens voorzichtig en delicaat kwam informeren hoeveel “mijn prijs” wel was? Ikzelf was alvast niet geshockeerd, integendeel, ik moet toegeven dat ik geflatteerd was en dat ik heel even zelfs heb nagedacht over een “leugentje om bestwil”. Maar mijn vriendin rook onraad en kwam de belaagster beleefd maar kordaat verdrijven.
Op 12 juni 2003 ging ik met Gaby terug naar Londen. Deze keer kwamen we dus van Liverpool (zie aldaar) en we maakten de tocht dan ook alweer met Virgin Express, maar we hadden bijgeleerd: als men op voorhand zijn tickets bestelt, wordt het al heel wat goedkoper (zij het nog altijd veel duurder dan onze NMBS die het vaak zo hard te verduren heeft). In Londen nemen we de metro, want we logeren bij Tony & Julie Mullins in Earlsfield nabij Wimbledon.
Oorspronkelijk waren we van plan in het hartje van Londen onze figuurlijke tenten op te slaan, met name in de buurt van Notting Hill, maar sedert de gelijknamige film, waarin de populaire filmvedette Anna Scott (gespeeld door Julia Roberts) de vreselijk gewone boekhandelaar William Thacker (wie anders dan Hugh Grant) ontmoet en voor hem valt (want “she too is just a girl standing in front of a boy, asking him to love her”) rijzen de prijzen daar (zelfs voor een kort verblijf) de pan uit. Om het in mensentaal uit te drukken: Madonna heeft zich daar een stulpje aangeschaft, om nu nog maar gewoon dié te noemen...
Dus kwamen wij in Wimbledon terecht, waar uiteraard vaak ook tennissers logeerden. Onze gastheren noemden een paar namen, maar aangezien mijn interesse hiervoor zo goed als nihil is, heb ik er niet veel van onthouden. Maar heb ik dat goed verstaan: zat ook Xavier Malisse erbij? Of was het dan toch Olivier Rochus?
Dezelfde avond nog geeft het supersympathieke koppel ons een gratis rondleiding met hun wagen door Londen, wat vooral voor Gaby een reuze-ervaring is. Bij mij was het meer een prettig weerzien (ik was hier zoals gezegd een paar keer eerder, zoals het een goede germanist betaamt). Wat ook voor mij nieuw is, is een restaurant dat Tony ons per se wil laten zien, ook al moet je reserveren om er binnen te kunnen: het Sarastro restaurant in Drury Lane. Dat is vlakbij het operagebouw van Covent Garden en de ondertitel is dan ook “the show after the show”. Volgens Tony is het een apart mengsel van operazangers die er gratis optreden en wat meer pikant amusement. “The atmosphere of an oldfashioned classy brothel,” vat hij samen. We kijken er reeds naar uit, maar zoals gezegd, men moet reserveren, dus vanavond eindigen we dan maar in zo’n typische pub, waar onze gastheren (die van onze leeftijd zijn en bovendien eveneens in de journalistiek werkzaam, zij het dan vooral wat opmaak betreft) kind aan huis zijn en we dan ook meteen worden opgenomen in de sfeer. Het weer is prachtig (dat zal het de hele tijd ook blijven) en we drinken gewoon op straat. Al vlug wordt er natuurlijk ook gezongen. Een bobby komt langs om ons de raad te geven het wat kalmer aan te doen, maar de sfeer blijft gezellig.
's Anderendaags gaat onze eerste “zelfstandige” uitstap uiteraard richting Notting Hill en Portobello Road. Zoals (bij mijn weten) altijd is de antiekmarkt er weer in volle gang en de uitstap is dus zeker de moeite waard. Alleen jammer dat ik de informatie die ik van Greg Ball had ontvangen over de locaties waar “Notting Hill” precies gedraaid werd, vergeten ben. Die hebben we dus niet gezien. En evenmin een ander opvallend winkeltje met de naam van Coco de Mer: dit erotische salon biedt naast pikante lingerie en speeltjes ook sessies aan met afternoon champagne waarin kandidaten worden ingewijd in de kunst van spanking of dirty talk. Hierover gesproken: in de buurt is er ook een uitstekend S&M-restaurant. S&M staat hier echter wel voor “sausages and mashed potatoes”, overigens mijn lievelingskost. Wat ik wél toevallig tegen het lijf loop is het huis waar George Orwell heeft verbleven.
Een bezoekje aan het Globe Theatre (zaterdag 14 juni) mag natuurlijk ook niet ontbreken. Bij onze terugkomst worden we door Tony en Julie uitgenodigd op een barbecue in hun tuin.
Op zondagnamiddag proberen we een voorstelling in Covent Garden mee te pikken, maar dat lukt uiteraard niet. En ook Sarastro is weer volzet. Toch is het geen maat voor niets. Er is vanalles te doen op de pleinen rond de opera en het weer is zoals gezegd weer fantastisch.
Om Tony en Julie te bedanken voor de rondrit en de barbecue nodigen we hen ’s avonds uit om samen iets te gaan eten. Zij kiezen zelf een Italiaans restaurantje in de buurt uit, waar ze alweer kind aan huis zijn (het zijn Bourgondiërs, zoals alle goede journalisten) en het inderdaad gezellig toeven blijkt.
Natuurlijk willen we ook eens een tochtje maken in “The London Eye”, ook al heeft Gaby hoogtevrees en ikzelf claustrofobie. Toch zal het nogal meevallen omdat we opzettelijk een kalmere dag (maandag 16 juni) hebben uitgekozen, zodat we ruimte zat hebben in onze “gondel”. Ook het vele glas (voor het uitzicht uiteraard, want daar is het ‘m precies om te doen) doet wonderen. En vooral: gelukkig zullen we pas enkele uren voor ons vertrek, dus nà ons eigen tochtje, kunnen vaststellen dat dit reuzerad inderdààd kan komen vast te zitten. (Ik moet toegeven dat er geen paniek uitbrak bij de inzittenden, ook al werden ze er slechts met mondjesmaat – gondel per gondel – uitgelaten.)
Vooraleer terug te keren moeten we op dinsdag toch eens gaan zonnebaden in Hyde Park. Daar zijn we uiteraard niet alleen. Een beetje moeilijk om aan spijs en drank te geraken, dat wel, maar voor de rest is ook hier de stemming weer opperbest. Dit is werkelijk een droomvakantie.
Aangezien mijn moeder zo’n tennisfan is, dring ik er bij Tony op aan om, vooraleer te vertrekken op woensdag 18 juni, toch eens naar de terreinen van Wimbledon af te zakken. Dit is de enige tegenvaller. Er is haast niks te zien en zelfs het nemen van een onnozele foto bij het hek bezorgt me problemen. Dat is namelijk verboden.
Bij het afscheid willen Julie & Tony ons nog het boek van Harry Potter meegeven, waarin ik was beginnen te lezen, maar ik besluit het toch maar in het station te kopen. Tenslotte zijn zij zo’n grote fans dat ze het boek toch maar zouden missen. Ikzelf vind het zeker niet slecht, maar een echte fan word ik toch niet. Dat in tegenstelling tot Gaby die het boek na mij heeft gelezen en sindsdien ook alle anderen!

Ronny De Schepper

(*) Zie Hastings.
(**) “Ik heb nooit deel willen uitmaken van de muziekindustrie, maar een jaar na Woodstock was ik dat plots wél. Tot het festival zelf bleef het redelijk stil: voor ons was Woodstock gewoon een van de vele festivals. Het jaar daarna bleven we in kleine zaaltjes spelen. Maar toen kwam de film uit... Ik begon me een commercieel product te voelen, verloor het contact met mezelf. Waar was die working class boy die alleen maar blues wilde spelen? Later zegden mensen me dat ik zo groot had kunnen zijn als Eric Clapton. Maar ik hoef niet in elk land een huis en een Ferrari. In 1974 ging Ten Years After uit elkaar. De andere groepsleden toeren vandaag nog altijd onder de oude groepsnaam, maar zonder Alvin Lee. Dat is toch boerenbedrog? Maar ik maak me er ook niet te druk over. Het is maar muziek, en ik wil niet mijn hele leven in advocatenkantoors slijten. En live speel ik nog altijd songs als I'm going home. Die klinkt geen twee keer hetzelfde.” (GVA, 2/11/2007)

Hastings

In de nazomer van 1971 bracht ik een bezoek aan Hastings, waar ik als tolk moest optreden voor mijn Engelse vrienden Colin Doherty en Sparrow, die in de Hi-Fi belangstelling hadden voor Susan en Ushi uit Stuttgart. Dit leidde tot het vervelende misverstand dat de andere Engelsen dachten dat ik deel uitmaakte van de groep Duitsers, maar het voordeel was dus dat ik go-between moest spelen tussen beide groepen.
En daar zaten nogal wat rare kwieten tussen (bij de Engelsen bedoel ik), zoals diegene die ik later “my personal robber” zou gaan noemen, naar een scène uit een film met Steve Martin, “L.A.Story” of zoiets. Hierin komt een scène voor, waarbij er voor een bankcontact twee rijen wachtenden staan: aan de ene kant zij die geld komen afhalen, aan de andere kant zij die een deel van dat geld opeisen. Als het de beurt is aan Steve Martin stelt “zijn” overvaller zich beleefd voor met de woorden: “Hi, I’m your personal robber”. Na overleg komen ze overeen welk bedrag Martin kan missen. Dat wordt overhandigd en ze gaan nadien in de beste verstandhouding uiteen.
Zoiets is mij dus ook overkomen. Een lookalike van Frank Zappa tikt mij op een bepaald moment op de schouder en eist mijn geld. Ik heb er toch genoeg, anders zou ik hier niet de toerist kunnen uithangen, zo is zijn redenering. Ik antwoord hem (naar waarheid) dat ik een student ben en dat ik voor deze reis ben gaan werken (eerst bij Capsugel in Bornem, daarna bij Speelman in Temse en ook heb ik heel even geholpen bij het aanleggen van een indoor tennisveld in Deinze, toen de aannemer een beetje in tijdnood kwam te zitten). Hij verklaart me gek dat ik ga werken om aan geld te geraken. Allé, wie is er nu zó zot? Maar uiteindelijk kan ik hem dus wel overtuigen, van mij mijn geld te laten houden. Dan vraag ik hem op mijn beurt waarom hij zo dringend geld nodig heeft. Om te eten, zo blijkt. En dus heb ik hem maar getracteerd op een fish’n’chips.
Nu goed, het voordeel van dat misverstand was dus dat ik ook op een goed blaadje stond bij de Uschi’s en de Susans van deze wereld. Waaruit o.m. een correspondentie voortvloeide. Al snel weet ik echter niet meer wat schrijven, zodat ik er niet beter op kon bedenken dan het nummer “Famous blue raincoat” van Leonard Cohen, dat sowieso al in briefvorm is geschreven, een beetje te herwerken, zodat men er min of meer het verhaal van Susan, Colin en mij in kon herkennen. Althans, dat vond ikzelf toch, maar Susan blijkbaar niet, die me een boze brief stuurde die kon worden samengevat als “wat voor onzin is dit allemaal?” End of story.
Twee jaar later, in augustus 1973 ga ik met Sonia eveneens naar Hastings en Londen. We stelden het voor als een "huwelijksreis", ook al zouden we pas in december trouwen. De ironie van het lot wilde dat we in Hastings bij een dominee logeerden die achteraf al evenmin getrouwd zou blijken. Zijn lief was de zus van acteur David McCallum (Ilya Kiryakin in “The man from UNCLE”). Zij speelde net zoals hij (David dus) cello. Ze had samen met de dominee een dochtertje, maar minder leuk (en typisch voor de hypocrisie van religieuzen) was dat hij een ander meisje in het huis, Amanda, "een vriendinnetje" noemde, terwijl het verdorie zijn dochter uit zijn eerste huwelijk was!

Liverpool, Culturele Hoofdstad van Europa 2008

Op 11 januari zal in Liverpool de “kickoff” worden gegeven voor het feit dat de stad in 2008 samen met het Noorse Stavanger Culturele Hoofdstad van Europa is. Het begrip “culturele hoofdstad” hebben we zowaar te danken aan Melina Mercouri, die – toen ze minster van Cultuur was in 1984 in Griekenland – haar idee kon doordrukken dat kunst net zo goed als economie of industrie een stad kan binden.
Onnodig te zeggen dat Liverpool zijn reputatie vooral – om niet te zeggen: uitsluitend – te danken heeft aan het fenomeen van de Merseybeat in de jaren zestig, wat toen een wereldomvattend fenomeen was, maar waarvan nu uitsluitend nog The Fab Four in de herinnering van de mensen voortleven.
Met de Eurostar begaven Gaby en ik ons dan ook op 10 juni 2003 op weg voor een Magical Mystery Tour. Vanuit Londen moesten we een stoptrein nemen naar Liverpool op de geprivatiseerde lijn van Virgin Express. Dat is bijna zo duur als de Eurostar, maar dan uiteraard met veel minder comfort. De ontevredenheid van de treinreizigers is groot, maar Blair is er de man niet naar om het neoliberalisme van Thatcher een halt toe te roepen.
Liverpool zelf valt eveneens erg tegen, ook al worden we begroet door een portret van John Lennon over de hele breedte van het gebouw tegenover het station. In het kader van de kandidatuur van Liverpool als culturele hoofdstad van Europa in 2008 werden The Beatles dan al volop uitgespeeld.
Maar buiten The Beatles (waarvoor we hier uiteraard naartoe gekomen zijn) valt er helaas niet veel te beleven. We bezoeken b.v. één van de lokale musea en het enige wat ervan het onthouden waard is, is alweer een fototentoonstelling gewijd aan de Fab Four.
We zijn dan ook blij dat we 's anderendaags mee kunnen rijden met de bus van The Magical Mystery Tour. Wij stappen op in het centrum, maar de eigenlijke tocht begint in de haven, waar ook een afzichtelijke Yellow Submarine aangemeerd ligt. Hier is ook een Beatlemuseum, maar dat kwamen we pas te weten toen we al onderweg waren en nu was er uiteraard geen tijd meer om het te bezoeken.
Niet getreurd, want daar zijn we reeds op weg naar de geboortehuizen van onze vier vrienden. Waarbij nogmaals duidelijk wordt dat John Lennon het beste af was, hoezeer hij later ook zijn best mocht doen om zich als “meest proletarische” Beatle te profileren. In de wijk waar Paul McCartney opgroeide, ligt de elektriciteit zelfs nu nog bovengronds (al zou dit ondertussen wel moeten gemoderniseerd zijn). En, typisch, voor het huis van Ringo Starr wordt niet eens de moeite gedaan uit te stappen. De bus stopt wel voor een pub, die ook op de hoes van één van zijn solo-albums staat, en de gids weet erbij te vertellen dat Ringo zelf in het steegje ernaast opgegroeid is. “Het is niet nodig te gaan kijken, alle huisjes zien er precies hetzelfde uit als dit hier op de hoek.”
Verder overigens geen kwaad woord over onze gids, ook al was hij dan veel te jong om Beatlemania zelfs maar te hebben meegemaakt. Hij beweerde wel dat hij “een vriend” was van Paul McCartney (hoe definieert men een vriend in deze moderne tijden? hij had zijn GSM-nummer). Uiteindelijk bleek dit echter gewoon het resultaat te zijn van een zakelijke overeenkomst (hij had eens een concert georganiseerd voor een lokaal goed doel of zoiets). Maar... hij was rad van tong, zo geestig als een stand-up comedian en hij leidde ook een kwisje voor het internationale publiek dat bestond uit Amerikanen, Koreanen, ja zelfs iemand uit Manchester, slechts 55km hier vandaan en “dus” de gezworen vijand van Liverpool, en bijgevolg ook heel de trip het slachtoffer van de giftige tong van onze gids. Ik maak er uiteraard een erezaak van om deze quiz te winnen.
Slechts één negatieve opmerking: uiteraard werd er Beatlemuziek gespeeld tijdens deze rit, maar het waren gewoon de meest voor de hand liggende nummers, er was geen enkel verband met de plaatsen die we aandeden (Penny Lane, het graf van Eleanor Rigby, Strawberry Fields...) en vooral: ze werd gespeeld op een amechtige cassetterecorder. En dat in het digitale tijdperk!

Ronny De Schepper

vrijdag 28 december 2007

De Voorpost

Op 12 mei 1978 schrijf ik mijn eerste artikel voor De Voorpost, waarvoor ook de latere filmregisseur Jan Verheyen, de vroegere netmanager van de VRT Leo Debock en burgemeester van Temse Luc De Ryck werken onder de hoede van hoofdredacteur Wouter Vloebergh. Dat eerste artikel betrof een interview met de voetballende advocaat Raf Verhofsté uit Sint-Niklaas.
Aangezien er ook een extreem-rechtse organisatie bestaat met dezelfde naam, moet ik me herhaaldelijk "verdedigen", vooral in combinatie met het werken voor "De Rode Vaan". Jammer dat ik toen nog niet wist dat niemand minder dan Frans Buyens in 1948 reeds een satirisch tijdschrift met die naam had gesticht (het hield het maar een jaar uit).
Om overigens verwarring zoveel mogelijk te voorkomen schrijf ik in De Voorpost onder de benaming Jan Segers. Een knipoog naar mijn vriend Marc De decker die ook de naam van zijn moeder (De Belie) als auteursnaam gebruikt. Helaas zal later blijken dat er een drietal échte Jan Segersen rondlopen waaronder één in de journalistiek.
Om de maand moet ik bij drukkerij De Cuyper uit Zele een overzicht indienen van de artikels die ik voor De Voorpost heb geschreven. Op die manier kan ik nu nog een (zij het onvolledig) overzicht geven van wat ik toen zo allemaal heb behandeld. Uiteraard maak ik een uitzondering voor mijn wekelijkse rubrieken. Dat was eerst en vooral de televisierubriek “Hebjetgezien” en later kwam daar ook de poprubriek bij (“Muziek in't rond”). In beide gevallen nam ik de rubriek over van René De Witte, nu één van de topjournalisten van De Tijd. Zelf introduceer ik de rubriek "De BRT in het Waasland": een wekelijks overzicht van Waaslanders die op het scherm verschijnen. Meestal gewoon op basis van persteksten van de BRT, dus makkelijk verdiend. Mét instemming van Wouter Vloebergh. Toffe gast.
Op 19 mei 1978 heb ik een interview met wijlen Maurits Coppieters van eveneens wijlen De Volksunie. Diezelfde maand zit ik als vertegenwoordiger van De Voorpost in de jury van een Lokerse talentenjacht en heb ik ook een bijdrage gemaakt over The Bluebirds (dus gedeeltelijk over mezelf, want het was n.a.v. de rock-opera “De Kat”).
Mijn activiteiten voor "De Voorpost" in juni '78: een uitstapje met de intercommunale vereniging van het Land van Waas, een interview met Anton van Wilderode t.g.v. zijn zestigste verjaardag, mijn stripbijdrage i.s.m. mijn leerlingen uit Dendermonde, een fulminerend stukje tegen "Verbrande brug" van Guido Hendrickx, een interview met José De Cauwer, die op Hennie Kuiper tipt voor de Tourzege, en verscheidene bijdragen (nl.gesprekken met Jacques Raymond, Johan Pieters en Marc De decker) over het witboek van SABAM.
Op 14 juli 1978 verschijnt in "De Voorpost" mijn gesprek met Tony Callaert over de textielindustrie in het Waasland. Dat moet zowat de strafste stoot uit mijn journalistieke carrière geweest zijn. Ik ken hier namelijk totaal niets van. Nog een geluk dat fotograaf Henri Coddenie mij kon vertellen wat “jacquart” was, want dat kwam nogal vaak in het interview voor en ik had er geen benul van wat dat kon zijn. Voor mijn part was het een renner uit de Ronde van Frankrijk!
In augustus staan natuurlijk de Lokerse Feesten centraal met vooral aandacht voor het optreden van Raymond van het Groenewoud. Het indoor-gebeuren staat vooral in het teken van een "charmelingerieshow" in Sint-Niklaas.
Op 9 februari 1979 constateer ik dat er geen volk is voor De Vieze Gasten in Temse. Ik wijt het aan een malaise bij de jeugd van Temse. Verder een interview met Armand Van Assche, een grote bijdrage over de cajuns en kleinere stukken over de Vieze Gasten en José De Cauwer, omdat die maand ook dat debat plaatsvond van De Andere Film n.a.v. "Dood van een sandwichman".
Op 2 maart 1979 spreekt Mieke Musschoot over Karel van de Woestijne en op 23 maart 1979 is er nog poëzie met “De nacht van de bolle akkers en de holle woorden”.
Op 13 april 1979 maak ik een verslag van een “geslaagde dag van de syndikale (ABVV-)jeugd in Sint-Niklaas”.
In juni 1979 daagt ook plotseling staatssecretaris Akkermans weer op. Wat is dan dat uitstapje in juni van vorig jaar geweest? Op 13 juli (nou ja, die datum) speelt hoofdredacteur-ad-interim André Govaert mijn kopij kwijt. Het zijn gelukkig maar routine-bijdragen.
Op 29 augustus 1979 ben ik als Jan Segers van "De Voorpost" (maar Paul Codde zal zeggen "Het Vrije Waasland"!) jurylid voor "De Vijf Provincies", samen met o.a. Guy Helsen, Claude Blondeel, Luk De Laat, Herwig Haes, Luk Saffloer, Peter De Groot, Nand Baert en Raf De Condé. Bij de optredenden o.a. Jakob Beks (waarvan ik me niets herinner) en Marva, die ik ben gaan opzoeken in haar kleedkamer (het interview voor "De Voorpost" was nog niet zo lang geleden), waar ik het echter zedig afbolde toen ze uit de kleren moest. Nog geen professional, hé!
Op 14 september 1979 is er de publicatie van het interview met Marc Van Garsse van Jazz Circle. Nadien krijg ik een kaartje van hem: “Mijn dank voor het sympathieke en zeer vlotte artikel. Verwonderlijk hoe een hoofdzakelijk saaie stof toch leesbaar is gemaakt.”
In oktober 1979 word ik alweer door een poëziehappening geteisterd, terwijl ik ook een aantal interviews maak met ex-leden van Papadock's, wat meteen mijn zwanezang wordt voor "De Voorpost", want dat met Luc Vermeulen zal ik zelf niet eens uitschrijven.

donderdag 27 december 2007

Abba: water gooien naar een gans

Het verhaal van Abba is dat als van de kip en het ei. De grootste hits van Abba worden immers gezongen door Agnetha. Nochtans krijgt de andere zangeres, Annifrida, evenveel kansen. Alleen, de nummers die door haar worden gezongen, worden meestal geen hits. Is dit nu omdàt ze door haar worden gezongen of krijgt ze juist het minder hitgevoelige materiaal toegeschoven? De kip en het ei...
Het verhaal van Abba begint in 1974 als deze Zweedse groep met "Waterloo" het Eurovisie Songfestival wint. Het is ook de unieke keer dat dit onnozele gedoe inderdaad geschiedenis schrijft. Aan "Waterloo" zelf was dat nog niet te horen, want dat zal nog jaren lang als Eurovisie-cliché wat de uptempo-nummers betreft fungeren, maar later zullen Björn Ulvaeus, zijn baardige collega Benny Andersson (en tot en met 1977 ook nog manager Stig Andersson, een oudgediende die o.m. nog de originele versie van Ria Valks "Rocking Billy" heeft geschreven, zij het in walsritme, hij is gestorven in 1997) toch een paar nummertjes bij elkaar pennen die door hun respectievelijke echtgenotes Agnet­ha Fältskog en Anni-Frid (Frida) Lyngstad de (pop)geschiedenis werden ingezongen. Hun beide solocarrières achteraf flopten echter. Agnetha maakte wel een (mislukte) comeback in 2004 met o.a. een cover van “When you walk into the room”, precies in het jaar dat de drie anderen nog eens samenkwamen om dertig jaar "Waterloo" te vieren. Maar zonder Agnetha dus. Het komt wellicht nooit meer goed...
Sinds enige tijd is er wel een onverbiddelijke Abba-revival. Het is begonnen met de Australische film "Muriel's wedding" en een eveneens uit Australië afkomstig nepgroepje dat zichzelf "Björn again" noemt. Dat mondde uit in de musical “Mamma Mia”, die alle hits van Abba binnen het keurslijf van een huis-, tuin- en keukenverhaaltje wringt. Na Stevie Winwood, Randy Newman, Pete Townsend en andere U2's kon nu ook eender welke respectabele rockliefhebber zonder blikken of blozen verklaren dat hij "Dancing queen", "The winner takes it all" of "On and on" eigenlijk wel goede num­mers vond...
THE HEP STARS
Hield u in 1968 ook zo van een zonnig liedje dat zowaar uit het koele Noorden kwam aanwaaien, namelijk "Sunny girl" van The Hep Stars? Wel dan was u een Abba-fan avant la lettre want in The Hep Stars zaten reeds pianist-componist Benny Anderson (die met het baardje) en gitarist-tekstschrijver Björn Ulvaeus. Lennon en McCartney als het ware.
Björn was eigenlijk lid van The Hootenanny Singers (één van hun hitjes werd door Lennaert Nijgh voor Boudewijn De Groot vertaald en bewerkt tot “De Noordzee”), maar toen hij eens gevraagd werd om in te springen voor een ziek groepslid, leerde hij Benny kennen en het klikte meteen. In 1970 brachten zij de elpee "Lycka" uit, waarop hun vriendinnen de Noorse Anni-Frid Lyngstad (*) en de (in vergelijking met de drie anderen) vijf jaar jongere blonde Agnetha Faltskog, die beiden reeds een solocarrière achter de rug hadden, meezongen. Ook zij waren tienersterre­tjes in Zweden (Agnetha zong zelfs in de Zweedse versie van "Jesus Christ Superstar"), maar Frida was al snel overgeschakeld op jazz.
Het waren respectievelijk Benny en Björn die beide zangeressen hebben "ontdekt" en in de officiële biografieën wordt het dan ook voorgesteld alsof dat het de normaalste zaak van de wereld is dat ze in die volgorde dan ook twee paren werden. De herrie die op het persoonlijke vlak hieruit later zal voortvloeien doet me echter wel een vraagteken plaatsen achter deze plotse opwellingen van huwelijksdrift.
Hoe dan ook, Abba (toen nog onverkort Agnetha, Björn, Benny en Anni-Frid), sloeg aan met een Zweeds nummer "Ring ring" (1973) dat ten behoeve van de internationale markt dan maar in het Engels werd vertaald door niemand minder dan Neil Sedaka (of beter gezegd: hij heeft hun gebrekkig Engels wat bijgeschaafd). Het contact is volgens Björn hier in België tot stand gekomen in een televisieshow. Oorspronkelijk dacht ik dat hij zich vergiste, want een show op de BRT waarin zowel een nog opkomend groepje uit Zweden zou gezeten hebben als een oude glorie uit de VS (de comeback van Sedaka met “Laughter in the rain” is pas twee jaar later), leek me onmogelijk, aangezien de BRT sowieso weinig aandacht besteedde aan popmuziek. Maar ik meen me nu te herinneren dat de RTB wél een goed popprogramma had in die tijd. En dat is óók België natuurlijk…
Hoe dan ook, toen ze in glitterpak het jaar daarop de slag bij "Waterloo" wonnen (ook wel het Eurovisiesongfestival genoemd) lag de wereld aan hun voeten, maar de critici waren terecht heel boos op de vercommercialisering van een in se sterke muzikale groep. De nogal links gerichte media in Zweden gingen zelfs op hun achterste poten staan. "Weten jullie wel hoeveel mensen er in Waterloo gesneuveld zijn?" vroeg de Zweedse journalist van dienst op de persconferentie na de overwinning.
Edoch, het leek er wel op dat de groep een strategie plande om z'n publiek op te voeden. Zo waren "I do, I do, I do" uit 1975 en "Fernando" uit 1976 nog van het George Baker-gehalte, maar met "Dancing Queen" (jaarwisseling 1976-1977) bewees de groep dat ze zowel de critici als het grote publiek konden tevreden stellen. Dat bewezen ze later vooral met elpeewerk als "Arrival", "Super Trouper" en "The Visitors".
OP BEZOEK BIJ ABBA
Tussen twee singles door hadden wij in de top dertig reeds een rubberen hand rond ons hart gevoeld als "The winner takes it all" werd gespeeld, maar je denkt dan (als scepticus): "Op een elpee kunnen ze het nooit waarmaken". Misrekening. Dit is een heel gave elpee, zij het niet voor de eeuwigheid als men vaststelt dat de nummers die door Lutgart Simoens destijds werden platgedraaid ("Andante", "The piper" en de titelsong) uiteindelijk toch wat gingen vervelen.
Al werd "The Visitors" (de bezoekers) de laatste elpee, het is geen "vluggertje" geworden om gauw nog wat poen binnen te rijven. Neen, er werd bijna een jaar aan gewerkt en naar Abba-normen is dit erg lang. Het resultaat is dan ook meer dan behoorlijk.
De openingsong (meteen ook de titelsong) komt een beetje traag op gang maar eenmaal op toerental is het zo'n typische onverbiddelijke Abba-bestseller uit de post-78 periode (het betere disco-werk met andere woorden).
Hetzelfde kan worden gezegd van "Head over heels", alleen heeft dit geen aanloopperiode nodig (het is ook korter), want Björn en Benny hebben het voorzien van zo'n typische syntesizer-intro die op dat moment zo "in" was. Dit is trouwens typisch voor Abba: moderne trends worden onopvallend geïntegreerd, het geheel blijft echter Abba ten voeten uit.
Bij "When all is said and done", wordt de gimmick op z'n kop gezet: een traditionele intro gevolgd door een up-tempo strofe. Het refrein is echter Abba, of wat had u gedacht?
De hoes geeft reeds een hint dat ook bij Abba het doemdenken is doorgedrongen. Ook in "Soldiers", het slotnummer van de A-kant, wordt in karamelleverzen gewaarschuwd tegen nieuw oorlogsgevaar. De muziek geeft de bedoeling beter weer. Dus toch nog goed bevonden. Stand bij de rust dus vier op vier, zij het dat er een zekere eentonigheid valt op te merken.
Die dreun verdwijnt echter op de B-kant. Hier krijgen we de romantische Abba. Een kans voor de meisjes Agnetha en Anni-Frid om te schitteren. En met "I let the music speak" is het al meteen prijs. Een gevoelig pianootje, de heldere stemmetjes, een koortje en een militair refreintje met piccolo als contrast. Voorbeeldig in z'n genre.
Het volgende nummer "One of us" werd de nieuwe single en behoeft dan ook geen krans, daarom over naar "Two for the price of one" waar de jongens het vocale werk doen. Hier wordt de electrische gitaar wat meer naar de voorgrond gehaald en de vocale harmonieën in de strofen doen zowaar aan de Mersey-sound denken. Maar het refrein... jawel! Nog op te merken dat dit in de puurste nieuw-realistische traditie een "gedicht" is met een "pointe"... Gevolgd door een prettige boerenfanfare.
Dat Abba in deze ontbindingsfase niet langer naar fans hengelt is duidelijk in "Slipping through my fingers" dat een nogal ontroerende tekst heeft over een opgroeiend meisje dat "door de vingers van haar moeder (de zangeres) glipt". Zo'n meisje heeft natuurlijk de leeftijd van de doorsnee Abba-fan en indien ze de tekst verstaat moet het wel gek doen als je idool zich als je moeder voordoet. Maar het is wel een realiteit natuurlijk dat ook voor Abba de tijd niet langer heeft stilgestaan. Een onopvallend melodietje dat gewoon de tekst onderlijnt. Met sfeervolle gitaren.
Het laatste nummer gaat in dezelfde zin verder. "Like an angel passing through my room" is een slaapliedje op het ritme van een wekker dat deze elpee en vooral deze gevoelige kant passend besluit. En wij besluiten: een practisch gave elpee, niet historisch, niet baanbrekend, maar een catechismus voor artiesten wiens ambities niet verder reiken dan het brengen van goede commerciële muziek.
DE MOOISTE BILLEN
Het boek "Abba autobiografisch", uitgegeven bij Loeb, daarentegen blijkt zo goed als waardeloos te zijn. Ene Rosemary York heeft tal van interviews in pers en televisie gebloemleesd, verknipt en weer aan elkaar geplakt. Maar vooraf zegt ze zelf: "Soms is hun Engels niet al te briljant" (en dat hebben we met onze eigen rode oortjes tot in den treure kunnen vaststellen) en daarom zou het viertal begrijpelijkerwijze niet graag interviews geven.
Maar in welke taal zijn de interviews verschenen die Rosemary heeft gebruikt? Jawel! En op de koop toe werden die in een even kramiekelig Nederlands vertaald (zo is bijvoorbeeld het aantal dt-fouten rechtevenredig met het aantal hits van Abba).
Het ergste is echter nog dat de titel "Abba autobiografisch" bij goedgelovige zielen (dus niet bij ondergetekende) eventueel grote verwachtingen zou kunnen oproepen. MAAR ABBA HEEFT ABSOLUUT NIETS TE VERTELLEN!!! Tenzij misschien hoe Björn en Benny hun succesnummers schrijven. Als je dat echter al niet ergens anders had gelezen...
Of tenzij het je interesseert wat Agnetha erover denkt dat een journalist van haar heeft geschreven dat ze de mooiste billen (eufemisme voor kont) van het westelijk halfrond heeft. Die van het oostelijke halfrond horen immers toe aan Liang Fei, arbeidster op een commune in de Chinese volksrepubliek, bijgenaamd... Pardon? Ah u wil inderdààd weten wat ze ervan denkt? Wel, ze vindt het niet erg. Er zijn ergere dingen die je beroemd kunnen maken, zegt ze. Wil u nog meer wereldschokkende verklaringen? Dat ik altijd meer van Frida heb gehouden bijvoorbeeld, die nochtans zo gefrustreerd was dat "gentlemen preferred blondes" dat ze ooit met gouden platen naar het gouden hoofdje van Agnetha heeft gegooid...
Neen, ik blijf erbij: Agnetha, Björn, Benny en Anni-Frid zijn vier goed uitziende dertigers, vlotte popjongens en -meisjes, met in dat genre heel wat talent in huis (respectievelijk schrijf- en zangtalent), met hoe dan ook een flair voor show-business, maar verder totaal zonder enige verdere betekenis. Mensen met gewone zorgen (om hun kinderen) en problemen (echtscheidingen) en met ongewone financiële middelen. Multimiljonairs zoals er zovelen, of misschien toch niet zo velen, zijn kortom...
En wat kun je daar dan als links journalist aan verhelpen? 't Is immers niet de eerste maal dat de linkse pers Abba probeert te tacklen. En wat zegt Benny daar (terecht) op?
"Ik hoop dat ze erachter zijn gekomen dat zulke aanvallen hetzelfde is als water gooien naar een gans. Het druipt er toch vanaf" (pagina 123).
Terecht, zeg ik, want je mag Abba zowat vanalles voor de voeten gooien, steeds zijn er weer die nietszeggende type-antwoorden. Klaargestoomd door hun manager Stig Andersson, zeggen kritikasters. Neen! roep Abba vierstemmig uit, wij zijn zo!
Ik heb de neiging hen te geloven.
Wil je immers hun mening over politiek? Dan is er "de bom" natuurlijk. Altijd handig om je achter te verschuilen. Iederéén is immers bang voor de bom, da's makkelijk. En ontroerend op de koop toe, vooral als Agnetha begint over haar kinderen en hoe ze huilt omdat ze vermoedt dat ze géén betere wereld tegemoet gaan.
Frida is nog meer to the point: "Ik vind het erg moeilijk om iets zinnigs over politiek te zeggen... Als ik het in het Zweeds kon vertellen was het allemaal veel makkelijker" (pagina 123).
Wör wöcht ze ögenlijk öp?
En Benny die slaat de nagel helemaal op de kop: "Als je wilt agiteren en voor bepaalde zaken propaganda wilt maken en je wilt je muziek gebruiken als politiek voertuig, doe dat dan... Dit is een vrij land en iedereen kan er doen wat hij wil. Ik geef er alleen de voorkeur aan om me met amusement bezig te houden" (pagina 123). Tussen haakjes: wordt u ook helemaal wild van dit soort Nederlands?
We kunnen mischien iets anders proberen. Punk misschien? "Ik hou van punk", vertolkt Björn wellicht de mening van de hele groep. "Punks zijn net zo eerlijk over hun muziek dan wij over de onze... Ik geloof niet dat zij onze tegenpolen zijn. Frida en Anna ontmoetten Johnny Rotten op het vliegveld van Stockholm. Hij kwam naar hen toe en vertelde dat hij Abba een goeie groep vond. Ik vond hun plaat 'God save the queen' heel erg aardig" (pagina 49). En gij nu...
Tot slot dan de fameuze "industrie":
Björn: "Ik bemoei me niet zo erg met de zakelijke kant van het geheel... Ons werk is schrijven, opnemen en optreden. Dat is wat we graag doen. Het is het belangrijkste, al het andere zou in elkaar storten als we dat niet deden. Daarom houden we ons zoveel mogelijk afzijdig van de zakelijke kanten" (pagina 77).
Frida: "Iedere maand hebben we een stafvergadering om onze investeringen te bespreken. Al onze beslissingen moeten unaniem zijn. En ik maak me soms wel eens zorgen of ik de juiste beslissing neem" (pagina 77).
En dat is nodig, want ooit verloren ze miljoenen met een verkeerde oliespeculatie, een branche waarin ze terecht waren gekomen, toen bleek dat ze in het toenmalige communistische Oost-Europa zo populair waren dat de regeringen over onvoldoende deviezen beschikten om hun auteursrechten uit te keren...
Björn: "We zijn in de steek gelaten door een idioot die ons eigenlijk had moeten helpen... We zijn bepaald niet de rijkste maatschappij in Zweden. We maken erg veel winst, maar ik hou er niet zo van om onszelf te beschouwen als een maatschappij. Mensen beschrijven ons als een hitfabriek en dat vinden we eigenlijk erg naar. We zijn helemaal niet zo geïnteresseerd in geld en denk maar niet dat we de hele dag onze munten zitten te tellen. We hebben gelukkig andere mensen die dat voor ons doen" (pagina 82).
EN ZE KREGEN LANGE KINDEREN
Ondertussen is Björn reeds de vijftig gepasseerd en in 1980 voor een tweede maal gehuwd met Lena Kallerjo, een Zweedse professor in de Engelse literatuur. Ze leven in Stockholm en hebben twee dochters, Emma (1981) en Anna (1984).
Benny heeft zelfs al twee volwassen kinderen uit de tijd vóór hij Frida leerde kennen. Zoon Peter (1964) maakt deel uit van The Sound of Music, een groepje dat in Zweden zelf gere­geld hits heeft en (l'histoire se répète) reeds tweemaal naar het Songfestival is afgevaardigd. Benny heeft ook nog een zoontje Ludovic (1982) bij zijn derde vrouw, de tv-vedette Mona Norklit. Hij fokt renpaarden op een ranch in Zuid-Zweden en heeft samen met Björn nog twee musicals geschreven: "Chess" uit 1984 en "The emigrants" (naar het boek van Vilhelm Moberg) uit 1995.
Agnetha bracht in totaal elf solo-elpees uit, maar sedert 1988 heeft ze zich met een vijftal opeenvolgende echtgenoten of minnaars (waaronder een psychiater en een ijshockeyspeler) terug­getrokken op het zwaarbewaakte privé-eiland Ekerö vlakbij Stockholm, waar ook koning Carl-Gustav een optrekje heeft. De kinderen die ze samen met Björn had zijn Linda (1973) en Christian (1978).
Frida verkocht reeds in 1983 haar aandelen in het Abba-imperium en verhuisde naar Londen. Ze maakte een paar solo-albums (o.a. in een productie van Phil Collins), maar ook zij heeft nu alle banden met de muziekbusiness doorgesneden. In de zomer van 1992 is ze immers gehuwd met een heuse prins (Ruzzo Reus von Plauen) en nu brengt ze haar tijd door in één van haar drie woningen (in Fribourg, op Mallorca en in Zweden). Zij is actief in de milieubeweging. Haar zoon Hans (1963) werkt als geluidstechnicus en haar dochter Lotte (1967), beide uit haar eerste huwelijk (dus nog vóór Benny) woonde met haar zoontje Jonathan (1989) in Amerika tot ze in 1997 omkwam bij een auto-ongeval. Eind '99 is prins Ruzzo aan kanker overleden.
Ook op muzikaal vlak zit het haar niet mee. In september '96 had Frida nog een CD uit met Zweedse liedjes uitgebracht, die ze niet aan de straatstenen kwijt kon. Dat was ook het geval voor "Klinga mina klockor" van Benny.
IN EEN KLEIN STATIONNETJE
Overtuigd? Ik hoop van wel.
Alleen...
Er blijft nog één ding op mijn lever liggen. Ik wil wel, ik wil wel geloven dat Abba het allemaal echt meent, over die eenvoud en zo, over dat niet geprogrammeerd zijn, dat spontane, dat..., dat... Maar wat doe je dan in 's hemelsnaam met het videofilmpje dat hun laatste hit "The day before you came" moest helpen lanceren?
Voor de twee lezers die het niet hebben gezien: de tekst is tamelijk eenvoudig, de zangeres (Agnetha) is eenzaam, leidt een doelloos leven, mist geen enkele episode van "Dallas"... tot ze Hém tegenkomt. Hém, dé man, dé droomprins... Goed, o.k., dat kennen we, een klassiek geval.
Maar hoe wordt dat nu in beeld gebracht? In een klein stationnetje, 's morgens in de vroegte. Een stationnetje zo klein dat er zelfs geen wachtzaaltje is. Allé pakweg, de Dampoort in Gent. En daar staat ze, Agnetha, met een goedkoop regenjasje aan en haar haren verward door de wind. Het is nog donker, koud, de eerste trein naar Antwerpen heeft alweer tien minuten vertraging. En dan komt Hij daar aan. Een tamelijk knappe man, jawel, maar niet excentriek. U of ik dus in onze betere dagen. Even in de pollevietjes wrijven en met de armen slaan van de kou en terloops gluren naar dat Schoon Vrouwmens van ginder van verderop. Vrouwmens gluurt terug. Op de trein nemen ze tegenover elkaar plaats. Het stiekum kijken wordt een open blik, een lach, een knipoog. Vervolg op het witte doek en in het witte bed ...
Snappu? Dàt stoot me nou tegen de borst. Welke multimiljonair staat er nu verdomme op de eerste trein te wachten terwijl het vriest dat het kraakt? Welke eenzame vent krijgt ooit zo maar het grote lot in zijn schoot geworpen? Dat is verdomd toch je reinste volksverlakkerij! Dat is toch een zoethouder bij uitstek! Ga jij maar elke dag gezwind naar je werk, jongen, misschien staat Agnetha wel ergens op jou te wachten.
Jaja, tarara!

Ronny De Schepper

(*) Anni-Frid is een "product" van het zogenaamde "Lebensborn"-project. De nazi's (en meer bepaald Heinrich Himmler) vonden de Noorse vrouwen met hun blonde haren en blauwe ogen de beste "voedingsbodem" om het superieure Arische ras van de toekomst te kweken. Vandaar dat Wehrmachtsoldaten en SS'ers werden aangemoedigd om zoveel mogelijk met hen uit de broek te gaan. Zo ook dus ene Alfred Haase, die na zijn "vaderlandse plicht" niets meer van zich liet horen. Anni-Frids moeder daarentegen kreeg de volle laag van haar landgenoten en vluchtte naar Zweden (in zekere zin hebben we Abba dus te danken aan de nazi's...), waar zij twee jaar later stierf aan een niercrisis. Anni-Frid was dus nog maar goed twee jaar oud en werd verder opgevoed door haar moeders moeder, die aan heel de affaire een verbitterde levenshouding had overgehouden. Anni-Frid kende met andere woorden een trieste jeugd en toen ze daarover in 1983 in een interview vertelde en daarbij de naam van haar vader liet vallen, nam deze dan toch opnieuw contact op (kassa, kassa, dacht hij wellicht). Het werd echter helemaal niks. Anni-Frid voelde zich helemaal niet verbonden met die man en sindsdien heeft ze er ook nooit meer contact mee gehad.

Robert de Niro

Robert de Niro (°17 augustus 1943) schitterde in 1996 in twee films tegelijk "Heat" van Michael Mann ("Last of the Mohicans", maar ook "Miami Vice") en "Casino" van zijn fetisj-regisseur Martin Scorsese. "Heat" maakte vooral ophef omdat de Niro hierin voor het eerst samen met Al Pacino was te zien. Beide acteurs waren reeds in dezelfde film te zien, met name "The Godfather, part 2", maar daar hadden ze geen scènes samen, aangezien ze beiden in een verschillend tijdsgewricht zaten (Robert de Niro speelde namelijk de vader van de drie jaar oudere Al Pacino). Een inside joke is ook dat het leidmotief van Neil McCauley (de rol van de Niro) in "Heat", "Je moet steeds klaar staan om binnen de dertig seconden alles achter te kunnen laten", eigenlijk gebaseerd is op de rusteloosheid van de Niro zelf, die lange tijd heeft gewacht vooraleer zich echt te "vestigen".
Acteurs leven van mythes. Eén van die mythes is dat Robert de Niro geen interviews geeft. "Slechts vijf op vijftien jaar tijd!" schrijft een confrater in Story, waaronder verstaan: het mijne erbij geteld natuurlijk! Terwijl ik als voorbereiding voor dit stuk zowat vijftien interviews gespreid over een periode van vijf jaar heb doorgenomen.
Toegegeven, de meeste van die interviews hadden te maken met het feit dat in 1993 de Niro met "A Bronx Tale" als regisseur is gedebuteerd. De film handelt over een kind (als 9-jarige gespeeld door Francis Capra en als 17-jarige door Lillo Brancato) dat opgroeit in de wijk in New York die werd genoemd naar de Deen Jonas Bronk die de lap grond in 1641 van de indianen "afkocht".
De jonge Calogero wordt de beschermeling van een gangster als hij zittend op de stoep getuige is van een moord, maar besluit zijn mond te houden tegenover de politie. Deze gangster, Sonny, wordt gespeeld door Chazz Palminteri, die tevens de auteur is van het toneelstuk waarop de film is gebaseerd. Het uitgangspunt (de moord op de stoep) is trouwens autobiografisch, al is het vervolg (de bescherming door de mafia) wel gefingeerd. In de film wil de jongen immers ook gangster worden, terwijl zijn vader (gespeeld door De Niro zelf) wil dat hij gaat studeren. "Het ergste wat er is in het leven, is verspild talent. Verspil het jouwe niet," zegt de Niro in de film en dat motto plaatst hij graag ook boven zijn eigen leven.
Er is tevens een merkwaardige overeenkomst met "Mean streets" van Martin Scorsese waarmee De Niro zelf twintig jaar geleden in the picture liep, maar als je deze vergelijking maakt, wordt hij kregelig. Dat geldt ook als je verwijst naar "Taxi Driver" eveneens van Scorsese.
De film, die werd voorgesteld op het festival van Venetië, waar De Niro een Gouden Leeuw kreeg voor heel zijn carrière, speelt zich af in de sixties en als dusdanig is de soundtrack vol met doo-wop muziek erg leuk. De Niro is trouwens met het samenstellen van die soundtrack begonnen. Het verhaal speelt zich af in Little Italy, waar ook Scorsese b.v. opgroeide, maar niet De Niro: die groeide op in het kunstenaarsmilieu van Greenwich Village (zijn ouders waren beide kunstschilders), waar hij reeds op 10-jarige leeftijd met een acteursopleiding begon (sommigen willen hem zelfs reeds op 6 jaar laten beginnen - ach, misschien heeft hij in de kleuterschool ook wel de "washandjesdans" op z'n actief).
Toch vertelt de Niro graag dat hij tot een "streetgang" behoorde, net zoals de nog niet één jaar oudere Scorsese trouwens. Deze herinnert zich wél dat de Niro, toen hij 16 was, af en toe eens afzakte naar Little Italy, maar dan als een eerder verlegen jongeman. Wat terloops gezegd betekende dat die dramalessen niet veel hielpen, want zijn moeder had hem juist om van die schuchterheid af te geraken daarheen gestuurd. Toch maakte hij blijkbaar genoeg indruk, opdat Scorsese hem enkele jaren later terugzag op een feestje. En dat leidde dan weer naar zijn doorbraakrol in "Mean streets".
Maar terug naar de Niro als 16-jarige knaap. Op dat moment ging hij naar de High School for the Performing Arts. Wie "Fame" gezien heeft, kan zich moeilijk voorstellen dat dit de ideale omgeving was voor de Niro en inderdaad, even later vinden we hem terug bij The Dramatic Workshop en The Luther James Studio. Daarna stapte hij over naar Stella Adler van wie hij de stelregel "echt talent is goede keuzes kunnen maken" heeft overgehouden. Adler stond bekend als een hevige tegenstandster van "The Method", zoals Lee Strasberg de theorie van Stanislavski aanpaste aan Hollywood-normen. Nochtans is de Niro nadien overgestapt naar the Actor's Studio en nu heeft hij ook zijn eigen school the Institute of Method Acting gedoopt. Zijn bekendste leerling is Nicolas Cage. De Niro werkte in 1987 trouwens mee aan een documentaire over Strasbergs Actor's Studio van Annie Tresgot). Ook de acteurs waar de Niro naar opkijkt, zoals Marlon Brando, Montgomery Clift of James Dean komen uit de Studio. Zijn grootste idool echter niet. Maar dat kan ook moeilijk. Het is immers... Greta Garbo!
Een typisch staaltje van method acting laat de Niro zien als bokser Jake La Motta in "Raging Bull", alweer van Martin Scorsese. Beroemd is het feit dat hij hiervoor nog liever 30 kg aan gewicht won in plaats van met opgevulde kleren te werken. Om nog van de bokslessen te zwijgen. Voor de musical "New York, New York" (jawel, opnieuw van Scorsese) leerde hij dan weer saxofoon spelen op zo'n fanatieke manier (al moest hij in de film enkel doen alsof) dat zijn leermeester Georgie Auld hem "zo leuk als syfilis" vond. (Nu speelt hij geen sax meer, tenzij op speciale gelegenheden, zoals die keer met Bill Clinton, wiens verkiezingscampagne hij ondersteunde.)
"Ik neem mijn werk zeer ernstig," zegt de Niro, die bekend staat als een vervelend iemand wat interviews aangaat. Toch is dit niet uit verwaandheid ("het is even belangrijk jezelf niet te ernstig te nemen") maar omdat hij zijn privé-leven nauwgezet wil afschermen. Vast staat enkel dat zijn ouders reeds uit elkaar gingen toen hij amper twee was. Hij werd opgevoed door zijn moeder Virginia Admiral, wier kunstenaarsloopbaan er meteen aan was. Dat in tegenstelling tot zijn vader (eveneens Robert de Niro genaamd) waarvan zelfs werk te bezichtigen is in the Metropolitan Museum of Art.
Dat de Niro hier een aantal trauma's van meedraagt, is zeker, want het verschil tussen de mens en de acteur is immens. De Niro is nog steeds mensenschuw en kan zich amper uitdrukken. Aangezien hij ook fysiek redelijk klein is (wat in bijna geen enkele film opvalt), ziet hij er wat stuntelig en onbeholpen uit. Je zou bijna zeggen: Woody Allen. Maar wat een verschil als je beide mannen vergelijkt naar de manier waarop ze respectievelijk in films te zien zijn! Terwijl Woody Allen op het doek verdergaat met zijn psychoanalyse, wordt de Niro juist een heel ander iemand. Liefst compleet tegengesteld aan zichzelf. Als het te dicht in zijn buurt komt (zoals in "Stanley and Iris" b.v.), dan flopt de film totaal.
Naast alle reeds genoemde films draaide de Niro ook nog "The king of comedy", "Goodfellas" en "Cape Fear" met Scorsese. Maar hij weigerde (terecht) de rol van Christus in "The last temptation of Christ". In 1990 verleende hij zijn stem aan de documentaire "Martin Scorsese directs" van Joel Sucher en Steven Fischer. In Humo verklaarde hij: "Marty en ik denken vaak hetzelfde. We hoeven eigenlijk niet lang te praten over het werk zelf, of over praktische oplossingen. We hebben wel lange discussies over de moraal en de filosofie van een personage. 's Morgens, vóór we draaien, praten Marty en ik meestal een halfuurtje en dan kunnen we ons de rest van de dag elk met ons eigen werk bezighouden. Met andere regisseurs heb ik dat ook geprobeerd, maar dat is nooit zo goed gelukt."
Misschien heeft één en ander ook te maken met een ander adagium van hem, namelijk de opvatting dat "if it isn't on the page, it isn't on the stage", als het niet op het papier (lees: in het scenario) staat, komt het ook niet tot leven op de scène (of het witte doek). Duidelijk een opvatting die ook Scorsese deelt: bij het onafscheidelijke duo hoorde immers oorspronkelijk ook nog scenarist Paul Schrader (Taxi driver, Raging bull) en nu Nicholas Pileggi (Goodfellas, Casino). Het verklaart misschien ook wel waarom de Niro niet langer meer met die andere Italiaanse immigrant, Brian de Palma, werkt, waarbij hij wel met drie films debuteerde. Deze films kwamen immers op een improviserende manier tot stand. (Alhoewel dit toch niet meer van de latere de Palma kan worden gezegd, vandaar misschien dat de Niro toch schitterde als Al Capone in de Palma's "Untouchables".)
Volgens een confrater is hij zo'n perfecte cameleon dat hij eigenlijk alleen maar herkenbaar is aan de pukkel op zijn rechter jukbeen. Of is het zijn linker? In "Men in tights" laat Mel Brooks de pukkel van de acteur die King John vertolkt steeds weer elders opduiken...
Opmerkelijk is ongetwijfeld dat de Niro tot nu toe nog geen Shakespeare heeft gespeeld. Aan Terry Wogan verklaarde hij destijds dat dit geen toeval was. Hij léést hem liever, zegt hij.
Hij kwam ook in het nieuws omdat hij op kunstmatige wijze een tweeling liet verwekken bij zijn ex-vriendin, de 40-jarige kleurlinge Tookie Smith, eigenares van een catering bedrijfje. De Niro had reeds een zoon Raphael (toen 17) bij de zwarte mannequin Diahanne Abbott (haar zes jaar oudere dochter Oriana beschouwt hij ook als zijn eigen dochter), toen hij in 1980 van haar scheidde na vier jaar huwelijk om met Tookie op te trekken. In 1988 had ze een miskraam en daarna staakte het paar de pogingen om op een normale wijze kinderen te krijgen. In 1992 gingen ze uit elkaar en begon de Niro een verhouding met Naomi Campbell. Na haar "lesbische" clip met Madonna, verbrak hij ook deze relatie om naar een zekere Asia over te stappen. Maar in 1995 heeft men een door de Niro bevrucht eitje van Tookie ingeplant in een draagmoeder met een tweeling als resultaat.

Ronny De Schepper

Onvolledige filmografie
1965 The wedding party (Brian De Palma)
Figurant in Trois chambres à Manhattan (Marcel Carné) tijdens zijn studie aan de Alliance Française in Parijs.
1968 Greetings (Brian De Palma)
1969 The swap or Sam's song (Jordan Leondapoulos)
1970 Hi, mom! (Brian De Palma)
Bloody mama (Roger Corman)
1971 Jennifer on my mind (Noel Black)
The gang that couldn't shoot straight (James Goldstone)
Born to win (Ivan Passer)
1973 Bang the drum slowly (John Hancock)
Mean streets (Martin Scorsese)
1974 The Godfather II (Francis Ford Coppola): oscar voor de beste bijrol als Vito Corleone (Al Pacino kreeg een nominatie voor de beste hoofdrol, maar pakte ernaast).
1976 Taxi driver (Martin Scorsese): oscarnominatie voor zijn rol als Travis Bickle ("You talking to me?").
Novecento (Bernardo Bertolucci)
The last tycoon (Elia Kazan)
1977 New York, New York (Martin Scorsese)
1978 The deer hunter (Michael Cimino): oscarnominatie
1980 Raging bull (Martin Scorsese): oscar voor de beste hoofdrol
1981 True confessions (Ulu Grosbard)
1983 The king of comedy (Martin Scorsese)
1984 Once upon a time in America (Sergio Leone)
Brazil (Terry Gilliam)
Falling in love (Ulu Grosbard)
1986 The mission (Roland Joffé)
1987 Dear America, letters from Vietnam (Bill Couturié)
Angel heart (Alan Parker)
In The untouchables (Brian De Palma) speelt hij de rol van Al Capone.
1988 Midnight run (Martin Brest)
Dat jaar richt hij samen met Jane Rosenthal Tribeca Films op (naar het Triangle Below Canal Street-district, waar het hoofdgebouw is gelegen). Bij de eerste film, "Mistress" van Barry Primus, is hij enkel als producent betrokken (naast een klein cameo-rolletje als... producent die enkel een film wil ondersteunen als zijn liefje er een rol in krijgt). Het gebouw zelf heeft op het gelijksvloers een restaurant dat hij uitbaat samen met Sean Penn en Mikhail Baryshnikov. Daarboven is er een filmzaal en de rest van de kantoren wordt verhuurd, o.a. aan Miramax, die instaat voor de distributie van de "betere" film.
1989 Jacknife (David Jones)
1990 Stanley & Iris (Martin Ritt)
We're no angels (Neil Jordan)
Goodfellas (Martin Scorsese)
Awakenings (Penny Marshall): oscarnominatie voor zijn rol als Leonard Lowe, de patiënt van Dr.Malcolm Sayer (Robin Williams, mede door de Niro uitgekozen op basis van zijn vertolking in "Dead poets society"), gebaseerd op de schrijver van het boek, Dr.Oliver Sacks, tevens de auteur van het boek "The man who mistook his wife for a hat".
1991 Guilty by suspicion (Irwin Winkler)
Backdraft (Ron Howard)
Cape Fear (Martin Scorsese voor Tribeca)
1992 Thunderheart (Michael Apted voor Tribeca)
"Mad Dog and Glory", een film van John McNaughton, de maker van "Henry: portrait of a serial killer" in 1986, maar pas ter dezer gelegenheid in België uitgebracht. Alhoewel Robert de Niro niet bepaald schitterend was als komische acteur in "We're no angels", probeert hij het hier nogmaals, deze keer naast Bill Murray en Uma Thurman. In Cannes werd deze film over een gangster (Murray) die uit dankbaarheid voor het feit dat een politieman (de Niro) zijn leven heeft gered, hem voor een weekje een barmaid (Thurman) "uitleent", tamelijk goed ontvangen. Het uitgangspunt was provocerend, maar het einde valt weer helemaal in de Hollywood-plooien (cfr. "Indecent proposal"). Het scenario is van Richard Price ("Color of money", "Sea of love").
In 1993 draait Robert de Niro met zijn productiemaatschappij "Night and the City" van Irvin Winkler. In "This Boy's Life" van Michael Caton-Jones ("Scandal") gaat hij met Ellen Barkin en Leonardo Di Caprio (het jongetje uit "Gilbert Grape") meer de nostalgische toer op. Deze bewerking van het boek van Tobias Wolff handelt over sociale toestanden op het platteland in de jaren vijftig, via de reis van een jongen met zijn pas gescheiden moeder.
1995 A Bronx Tale (Tribeca)
Frankenstein (Kenneth Branagh)
1996 Casino (Martin Scorsese)
Heat (Michael Mann)
1997 "Marvin's room" (Jerry Zaks)
"Sleepers" (Barry Levinson)
Nadat in "The fan" Robert de Niro een obsessionele fan van sportheld Wesley Snipes is tot de liefde omslaat in haat en hij zich nogmaals in zijn "Cape Fear"-rol kan uitleven, was de Niro te zien in "Wag the Dog", een vlijmscherpe satire op mediamanipulatie en het politiek gekonkel in Washington. De Amerikaanse president wordt beschuldigd van verregaande seksuele intimiteiten met een padvindster. En wat doet zijn gehaaide adviseur (De Niro) om het schandaal de kop in te drukken? Hij haalt er een verwaande Hollywoodproducer (Dustin Hoffman) bij om een niet bestaande oorlog met Albanië te ensceneren, een virtual reality‑crisis die tot aan de nakende verkiezingen de aandacht moet afleiden van pers en bevolking.
Klinkt vertrouwd in de oren, nee? Dankzij een wonderlijke toevalstreffer belandde "Wag the Dog" in het heetst van Clintons Zippergate in de Amerikaanse bioscoop. De timing van de bioscoop‑release van "Wag the Dog" was zo mogelijk nog perfecter dan van "Primary Colors". Deze satirische prent van Barry Levinson belandde in de Amerikaanse zalen net op het moment dat de VS ermee dreigde Irak aan te vallen indien Sadam Hoessein zich niet onvoorwaardelijk neerlegde bij alle VN‑eisen. Was Clinton die oorlog niet aan het gebruiken als bliksemafleider voor zijn problemen op het thuisfront, nu de aantijgingen van Monica Lewinsky de voorpagina's beheersten?
Het Amerikaanse publiek wordt de laatste tijd door zijn filmpresidenten niet verwend. Eerst kregen we in "Absolute Power" van Clint Eastwood de prez als een SM‑minnende schurk van jewelste, bovendien nog gespeeld door Gene Hackman, de incarnatie van de modale Amerikaan. In "The Second Civil War" sleept de bewoner van het Witte Huis zijn land mee in het ondenkbare: de tweede burgeroorlog uit de geschiedenis. Zowel in "Wag the Dog" als in "Primary Colors" zou de president "nieuwe stijl" zich hebben vergrepen aan kleine meisjes. Het vervelende is dat al deze presidentiële figuren geloofwaardiger overkomen dan de enige positief heldhaftige supreme chief van de laatste tijd: Harrison Ford die in "Air Force One" eigenhandig de First Family moet redden uit de klauwen van goddeloze terroristen. Waar is de tijd gebleven dat presidenten in Hollywoodfilms steevast als eerbiedwaardig, aseksueel en honderd procent betrouwbaar werden afgeschilderd? Ideaal dat nog het best werd belichaamd door Henry Fonda (van "Young Mr.Lincoln" van John Ford tot "Fail Safe" van Sidney Lumet).
Het echte doelwit van "Wag the Dog" is echter minder Washington dan Hollywood; uiteindelijk is het minder Robert De Niro's probleemoplosser dan Dustin Hoffmans producer die de meeste aandacht voor zich opeist, de beste scènes en dialogen toegespeeld krijgt in het sardonisch script van David Mamet. Hoffman imiteert in zijn vertolking zowel de fysieke eigenaardigheden (onnatuurlijk gebronsd, buitenmaatse bril, opgeföhnd zwartgeverfd haar) als de megalomane trekjes van Robert Evans, op jonge leeftijd heerser van een studio ‑ Paramount ‑ maar ten val gebracht door overmoed, cocaïneverslaving en criminele connecties. (Patrick Duynslaeger)

Sean Connery

Het is bekend dat heel wat popvedetten (genre Rod Stewart of Ray Davies) nog een profcarrière als voetballer hebben geambieerd. Maar wie wellicht nog het dichtst in de nabijheid ervan is gekomen, dat is niemand minder dan filmacteur Sean Connery, die aan het begin van zijn loopbaan zowaar door Manchester United werd aangezocht!
Of Connery het nu wil of niet, door zijn James Bond-personage is hij toch onverbrekelijk verbonden met de koude oorlogsmentaliteit, ondanks bepaalde "aanpassingen" van de scenario's, zoals dat van "You only live twice" (van de hand van Roald Dahl), waarin Russen en Amerikanen noodgedwongen de handen in elkaar moeten slaan in de ruimte. Sean Connery steunt weliswaar Engelse theaters in nood (al zou hij naar het schijnt daarnaast toch erg beantwoorden aan het cliché van de gierige Schot), maar zijn politieke denkbeelden zijn blijkbaar redelijk in de war. Als hij in "Paris-Match" b.v. aangeeft dat de drie personen die hij het meest bewondert de paus, Moeder Teresa en Gorbatsjov zijn, dan zou ik mij, Gorbie zijnde, toch niet helemaal op mijn gemak voelen. Naast zijn James Bond-rollen was Connery overigens ook in "The hunt for Red October" van John McTiernan allerminst Sovjet-vriendelijk.
Sean Connery werd geboren op 25/8/1930 in Edinburgh, waar hij oorspronkelijk als polijster van lijkkisten aan de kost kwam (alweer een overeenkomst met Rod Stewart), tot hij in 1954 zijn debuut maakte in "Lilacs in the spring". In 1962 kwam pas de doorbraak toen Albert R.Broccoli hem als James Bond wou voor "Dr.No" (Lewis Gilbert), de eerste Bond-film. Oorspronkelijk wilden de producers Cary Grant voor de rol, terwijl Ian Fleming zelf de voorkeur gaf aan David Niven boven "an overgrown stunt man"! Connery had op hem die indruk gemaakt in "The hill" van Sidney Lumet. Tijdens de oorlog verbleef Lumet in Oran (Algerije), waar er een strafkamp was voor Amerikaanse militairen die iets mispeuterd hadden. Daar deed hij de inspiratie op voor deze film met Sean Connery.
Connery is ook briljant in "The name of the rose" van de Canadees Jean-Jacques Annaud. Daarna draait hij met Christopher Lambert "Highlander" van Russell Mulcahy. In 1989 speelt hij het hoofd van een mafioso-familie in "Family business". Hij is dolenthousiast als kleinzoon Matthew Broderick ook in het vak wil stappen, maar vader Dustin Hoffman ziet dat anders. Daarna was Connery als gewezen "spion" de aangewezen man om de nieuwe evoluties in het oostblok gestalte te geven. In "The hunt for Red October" van John McTiernan is hij een overlopende kapitein van een Russische atoomduikboot, die ondervindt dat koude oorlogsverhalen het niet meer doen. Het boek van Tom Clancy dateerde weliswaar van 1985, maar was bij de verfilming reeds totaal achterhaald door de historische feiten. De rol van Jack Ryan (de steeds terugkerende CIA-agent bij Clancy) wordt hier nog gespeeld door Alec Baldwin, later zal Harrison Ford deze rol overnemen. In dit geval moet Ryan uitmaken of Connery's intenties "nobel" zijn en of hij niet eerder een privé-oorlogje wil ontketenen zoals de Russen zelf beweren. Zijn baas, James Earl Jones, is alvast geneigd hierin te trappen.
Daarom zal het pas "The Russia House" (Fred Schepisi, 1990) zijn die de (film)geschiedenis ingaat als de eerste belangrijke Hollywoodfilm die in de Sovjet-Unie werd gedraaid zonder dat dit in co-productieverband gebeurde (zoals dit b.v. het geval was met "The Red Tent" uit 1965, eveneens met Sean Connery, of met "The Blue Bird" uit 1976 naar het pacifistische verhaal van "onze" Maurice Maeterlinck). Dit was op de eerste plaats mogelijk dankzij de vriendschap tussen regisseur Schepisi en zijn Sovjetrussische collega Elem Klimov, voormalig voorzitter van de Filmmakersbond van de Sovjetunie. Er werd een structuur uitgedokterd waarbij de Russen alle kosten in hun eigen land op zich namen, terwijl de Westerse productiemaatschappij daar een gelijkwaardig bedrag tegenover stelde voor een film die de Russen in het Westen zouden willen draaien. Over de opnamen vertelt Schepisi: "Ik zou niet graag leven in een maatschappij die zo door de politiek wordt gecontroleerd, maar ik moet toegeven dat dit voor ons een groot voordeel was. Hele straten werden door de politie immers voor ons vrijgemaakt om ongehinderd te kunnen filmen."
Glasnost en perestroika laten zich dus ook voelen in de filmwereld. Niet alleen in Oost-Europa waar nu (bijna) alles kan en mag, maar ook in Hollywood. Ook daar is immers de geliefkoosde vijand gestorven: het goddeloze communisme. Geen nood echter, spionage-auteur bij uitstek John Le Carré heeft zich reeds gerecycleerd, zodat we nu kunnen kennismaken met "The Russia House" in beeld gebracht door Fred Schepisi. Een knappe verfilming overigens met stijlvolle vertolkingen door Sean Connery en Michelle Pfeiffer.
Echte spanning valt er natuurlijk niet meer te beleven. Het weergeven van de juiste sfeer is daarentegen belangrijker geworden. Wie zich dus geen vliegtuigticket naar Moskou en Leningrad kan veroorloven, kan nu in de bioscoop terecht bij de Australische filmregisseur Fred Schepisi, spreek uit "Skepsi" (maker van o.a. "Plenty" en "A cry in the dark").
"Eigenlijk is het een anti-spy-movie, zelfs nog meer dan een love story," zegt Schepisi terecht. Het is dus zeker géén thriller. Of Bartholomew Blair, spion tegen wil en dank, nu zijn vaderland zal verraden of niet, maakt eigenlijk niet uit. Deze Bartholomew Blair, een heerlijk drankorgel en boekenwurm, wordt schitterend geportretteerd door Sean Connery. Dat in Oost-Europa met name "The Russia House" een bestseller is, zal echter wellicht niet aan de partijmilitanten liggen...
Het was de Engelse dramaturg Tom Stoppard die op verzoek van John Le Carré zelf zijn boek "The Russia House" tot een bruikbaar scenario bewerkte. Stoppard heeft naast "The Russia House" wel meerdere romans bewerkt voor het witte doek. Voor Steven Spielberg bewerkte hij "The empire of the sun" b.v. Merkwaardig eigenlijk dat ik van zo iemand zijn eigen stuk (en tevens zijn debuut als filmregisseur) "Rosenkrantz and Guildenstern are dead", zo weinig kon appreciëren...
The Russia House is de naam van de afdeling van de Britse geheime diensten die zich met de Sovjetunie bezig houden. Als er in het begin van de jaren zestig al sprake was van een "house of the rising sun", dan is dit nu zeker "the house of the setting sun", want in een tijd van glasnost en perestroika is de "zon" voor de geheime diensten van beide blokken zeker aan het ondergaan. En dit vooral tot groot spijt van de wapenindustrie. Ook hier slaat de film dus de juiste toon aan.
Eerst is er vanwege Britten en Amerikanen veel belangstelling voor een manuskript dat een Russische geleerde die zichzelf "Dante" noemt (naar de Italiaanse klassieke schrijver) naar het Westen en meer bepaald naar de uitgeverij van Blair wil oversmokkelen. Alles gaat echter uiteindelijk de doofpot in omdat de onthullingen van "Dante" bewijzen dat het atoomarsenaal van de Sovjet-Unie schromelijk overdreven wordt. Dat horen de westerse industriëlen niet graag, want een sterke Sovjet-Unie is veel gunstiger voor de afname van hun producten.
Nadat men eerst een aantal Russische actrices uitprobeerde, werd voor de rol van Katja, de tussenpersoon tussen Dante en Blair, uiteindelijk geopteerd voor Michelle Pfeiffer, die in onvervalste Meryl Streep-stijl, Engels met een Russisch accent moest leren. Maar het werkt! Pfeiffer is echter dan écht. En daarnaast geeft ze zelfs nog een aandoenlijke vertolking in de vrij voorspelbare liefdesrelatie tussen de twee "koeriers".
One-liners zijn natuurlijk weer aan de orde van de dag: de uitspraak van Blair dat je de dag van vandaag moet denken als een held, "just in order to behave as a merely decent human being," heeft zelfs reeds zijn weg gevonden naar de scheurkalenders. Zelf hou ik echter meer van omschrijvingen zoals "Ik zie eruit als een groot onopgemaakt bed met een winkeltas eraan vastgemaakt." Ook al omdat hij er eigenlijk nog het meeste uitziet als een kruising tussen de bezadigde monnik uit "The name of the rose" en de verstrooide professor uit "The last crusade".
De kleinere rollen zijn eveneens uitstekend bezet: op de eerste plaats is er natuurlijk Klaus Maria Brandauer die als "Dante" nu eindelijk de rol van de overloper mag spelen, die hij in "Red October" aan Connery moest laten. Maar daarnaast zijn er ook nog James Fox en Roy Scheider die heel knap de diverse aanpak van respectievelijk de Britse en Amerikaanse geheime dienst portretteren. En een speciale vermelding gaat naar de extravagante regisseur Ken Russell, die in deze film een geheim agent van de oude stempel speelt. Russell, die blijkbaar het rolletje nochtans enkel uit geldnood heeft aangenomen, is gewoonweg briljant in zijn irriterend persoontje.
En natuurlijk zijn Moskou en Leningrad mooi. Zo mooi dat sommigen het als een verwijt naar de regisseur terugkaatsen. Wellicht doen die sfeerbeelden het ook zo goed dankzij de muziek van Jerry Goldsmith, een ouwe rot in het vak, en trouwe lezers weten reeds dat ik telkens wegsmelt bij deze Hollywoodiaanse Rachmaninov-epigonen.
Daarna werd "Medicine man" van John McTiernan opnieuw een flop. In juli 1993 haakte Sean Connery tijdens "Smoke and mirrors" af. Het zou om een goedaardige vorm van keelkanker gaan. Anderzijds heeft hij datzelfde jaar wel "Rising sun" afgemaakt, nadien nog gevolgd door "Just cause", "First knight" en "Dragonheart". In "Just cause" (regie Norman Jewison; scenario Arnold Glimcher) probeert Sean Connery als journalist de onschuld van een terdoodveroordeelde te bewijzen. Uiteindelijk draait de film uit op een pleidooi voor de doodstraf.
Sean Connery was in 1996 samen met Nicolas Cage te zien in "The rock": een ex-Vietnam-officier (Ed Harris) heeft met andere gevangenen Alcatraz overgenomen en bedreigt Amerika nu met kernraketten. Koekje van eigen deeg!
"Dragonheart" van Rob Cohen met Dennis Quaid, David Thewlis en Pete Postlethwaith tenslotte bracht draken tot leven die eruit zagen als een kruising tussen Sean Connery (stem) en de dinosauriërs van Spielberg.

Michelle Pfeiffer

Michelle Pfeiffer was in 1980 te zien in "The Hollywood Knights" van Floyd Mutrux. Ze speelt hierin overigens het kleine rolletje van Suzie Q en wordt in de schaduw gesteld door Tony Danza ("She's out of control") wiens debuutfilm dit is. Zijzelf moest nog twee jaar wachten voor ze in een ander dergelijk vehikel ("Grease 2" van Patricia Birch) als "vedette" werd uitgespeeld.
Later schittert ze als Susie Diamond in "The fabulous Baker Boys" van Steve Kloves (die ook het scenario schreef) naast de broertjes Bridges, maar de grootste flop in dat jaar was ongetwijfeld “The bonfire of the vanities” (Brian De Palma). Deze lang verwachte verfilming van de bestseller van Tom Wolfe werd dus niks. Michelle Pfeiffer weigerde heel terecht de vrouwelijke hoofdrol (nu door een irritante Melanie Griffiths gespeeld) omdat ze het een belediging voor de vrouw in het algemeen vond. Dat ze de vrouwelijke hoofdrol van "Silence of the lambs" weigerde omdat ze vond dat de seriemoordenaar "te sympathiek" werd voorgesteld, is minder te begrijpen.
Later werd ze gelauwerd als beste actrice in Berlijn voor "Love field" van Jonathan Kaplan. Daarvóór had ze in "The Russia House" de show gestolen met wat ze zelf het lelijke eendje noemt. Alhoewel ze voor de rol van Katja in onvervalste Meryl Streep-stijl Engels met een Russisch accent moest spreken, gaf ze in mijn ogen een aandoenlijke vertolking als het Russische liefje van Sean Connery.
Ook in haar volgende film, "Frankie and Johnny", vormt ze een liefdespaar dat wellicht filmgeschiedenis zal schrijven. Niemand minder dan Al Pacino is immers haar partner en dat was blijkbaar zo'n succes dat de twee de romance ook buiten de filmset voortzetten. Onder de oorspronkelijke titel, "Frankie and Johnny in the Clair de Lune", was het een toneelstuk van Terrence McNally, dat in Vlaanderen werd vertolkt door Nora Tilley en Frank Aendenboom. McNally bewerkte het zelf tot een filmscenario.
In deze film speelt Pacino de rol van een kok die het hart wil veroveren van serveerster Pfeiffer. Eigenlijk spelen ze beiden de rol van een "loser". Frankie is een vrouw met een volledig gebrek aan zelfvertrouwen. Haar afkomst is dezelfde als de mijne, zegt Pfeiffer, al voegt ze er lachend aan toe dat opdienen juist één van de weinige jobs is die ze nooit heeft gedaan. Frankie heeft in haar privé-leven een paar zware ontgoochelingen opgelopen en daarom heeft ze gedurende drie jaar naar geen man meer omgekeken. Ondanks goed werk van de make-up afdeling is het een beetje ongelooflijk dat het omgekeerde ook waar is.
In een interview met de onvolprezen Barry Norman van de BBC geeft Michelle Pfeiffer toe dat ze voor deze rol ook weer in haar eigen leven heeft gegraven. Ze noemt uiteraard niet één man die haar gekwetst heeft, maar toch zegt ze dat ze voor diverse omstandigheden aan diverse mannen heeft gedacht. Anderzijds leek het mij overduidelijk dat Norman naar de naam van Malkovich zat te hengelen.
Regisseur Garry Marshall (niet te verwarren met Frank Marshall, de maker van "Arachnophobia") omschrijft "Frankie and Johnny" niet als een sprookje maar als een realistisch liefdesverhaal. "Het gaat over doorsnee mensen en hun alledaagse problemen in verband met liefde, eenzaamheid, seksualiteit..." Zoals Steven Spielberg met "Gremlins" een soort "anti-E.T." wilde maken, zo heeft Marshall met deze film de andere zijde van zijn hitfilm "Pretty woman" willen laten zien. Dat was immers wél een sprookjesfilm!
Als er in deze film dan toch een sprookjeselement zit, dan is het niet zozeer "Assepoester" of "Sneeuwwitje" die door een sprookjesprins à la Richard Gere aan haar grauwe bestaan worden ontrukt, maar wel het aloude thema van het lelijke eendje dat uiteindelijk een prachtige zwaan wordt.
Het is duidelijk dat men met deze film een beetje hoopt op het succes dat "Moonstruck" heeft gehad. Ook dat was geen sprookje, maar een realistische zedenschets over mensen van om het hoekje. Als de vrouwenrol dan nog wordt vertolkt door iemand die gewoonlijk met glamour wordt omgeven (in "Moonstruck" was dat dus Cher), dan heeft dat blijkbaar nog een bijkomend effect. Ongeveer zoals Eddy Merckx placht te zeggen: "Ik ben ook maar een mens."
Alhoewel "Frankie and Johnny" dus zeker geen "soap" is (want dat zijn per definitie sprookjesfilms), toch is het evenzeer duidelijk dat Marshall geput heeft uit zijn rijke ervaring als regisseur van televisie-feuilletons zoals "Happy days", "The odd couple", "The Dick Van Dyke Show" en "Mork and Mindy".
Ondertussen heeft Pfeiffer Al Pacino ertoe kunnen bewegen zijn geliefde New York in te ruilen voor Beverly Hills, alhoewel zijzelf in Santa Monica woont. In 1983 hadden beiden elkaar al ontmoet op de set van "Scarface" van Brian de Palma. Pfeiffer was toen naar eigen zeggen reeds heimelijk verliefd geworden op Pacino, maar naar buiten toe kon men enkel spreken van vriendschap, meer niet. "Ik wilde het voor mezelf niet toegeven," verklaart ze nu, "vooral omdat we toen allebei iemand anders hadden."
Toch zijn die acht jaar tussen Scarface en deze film niet voor niets geweest: "Hij is 'nicer' geworden en ik 'meaner'," lacht Michelle. Niet dat ze zo'n rotkarakter heeft, voegt ze er onmiddellijk aan toe, maar vroeger had ze meer de neiging zich te schikken naar de onderdanige vrouwenrol die de maatschappij en zeker de filmindustrie pleegt voor te schrijven. "Die verandering heb ik eigenlijk te danken aan Al," zegt ze, "want reeds bij Scarface merkte ik dat hij zich ook niet liet doen." Pacino, die wél een volbloed acteur is, heeft haar ondertussen ook reeds zoveel zelfvertrouwen gegeven dat ze nadien op de planken zelfs Shakespeare heeft gespeeld ("Twelfth night").
Ik heb reeds eerder laten doorschemeren, neen, zelfs open en bloot toegegeven dat ik een zwak heb voor zwartharige vrouwen. Ik zal dus wel geen gentleman zijn (want "gentlemen prefer blondes", nietwaar Marilyn?) en evenmin een feestneus (zegt Rod Stewart immers niet dat "blondes have more fun"?), maar dat heeft er wel voor gezorgd dat ik Michelle Pfeiffer eerder omwille van haar acteerprestaties dan omwille van haar uiterlijk heb leren appreciëren. En dat zal haar allicht veel genoegen doen, ook al omdat zij het (toch ietwat bizarre) idee heeft dat ze helemaal niet mooi is.
Anderzijds moet ik wel toegeven dat die appreciatie er niet meteen is gekomen. Zowel in "Ladyhawke", in "The Witches of Eastwick" als in "Grease II", vond ik haar nu niet bepaald schitterend. Haar beste prestatie uit die tijd was ontegensprekelijk haar rol in "Into the night" van John Landis (dit is overigens de enige film, waarin ze - heel even - naakt is te zien en dan nog gewoon functioneel in de badkamer). Toch ben ik pas echt van haar gaan houden sedert "Dangerous liaisons" van Stephen Frears waarin ze aangrijpend de rol van de eerzame Madame de Tourvel vertolkt. Ze hield er trouwens ook een oscar-nominatie aan over, wat ze een jaar later nog eens overdeed met "The fabulous Baker Boys", de debuutfilm van de 29-jarige Steve Kloves, nadat Debra Winger de rol had geweigerd. Alhoewel verwijzingen naar filmdiva's als Rita Hayworth en Lauren Bacall haar de keel uithangen, is het toch zonder meer duidelijk dat het nummertje dat ze op de piano van Jeff Bridges ten beste geeft in de filmgeschiedenis altijd naast de "handschoen-strip" van Rita Hayworth in "Gilda" zal worden geplaatst.
Wellicht heeft Pfeiffer schrik van dergelijke vergelijkingen omdat ze uit een totaal niet-artistiek milieu komt. Ze is van arbeidersafkomst en zelf had ze sedert haar veertiende allerlei baantjes. Toen iemand op een bepaald ogenblik echter een onbeleefde opmerking maakte terwijl ze als caissière van een supermarkt in Long Beach werkte, had ze er genoeg van. Op aanraden van een vriendin begon ze aan Miss-verkiezingen mee te doen, want alhoewel ze nog nooit van VTM had gehoord, wist ze instinctief dat je op die manier in de mediawereld aan de bak kunt komen.
Nadat ze tot Miss Orange Country (Zuid-Californië) werd verkozen, kwam ze in een paar reklamefilmpjes terecht. Op die manier hoopte ze natuurlijk de poorten van Hollywood te forceren. Maar toen dit niet onmiddellijk wilde lukken, zocht ze soelaas bij een dubieuze sekte (bestaan er dan andere?). Gelukkig was er een zekere Peter Horton, een televisie-acteur, die haar daaruit kon redden, zij het dat ze daarvoor wel met hem in het huwelijk moest treden. Zeven jaar zou de relatie toch standhouden. Maar dan kwam the seven year itch, jawel. Of misschien was het dan toch het succes?
Ondertussen zitten we immers reeds op de set van "Dangerous liaisons", waar ze een hartstochtelijke relatie begint met de man die ook in de film de rol speelt van haar "verleider" en daarmee haar (en zijn) ondergang bewerkt, namelijk John Malkovich. Malkovich was echter gehuwd en kon er maar niet toe besluiten om te scheiden. Uiteindelijk breekt hij dan maar met Pfeiffer, waardoor ze tot driemaal toe in een inrichting dient te worden opgenomen. Daarna zocht ze troost bij o.a. gitaargod Eric Clapton.
Toch heeft ze een en ander ook aan haar zeer persoonlijke manier van acteren te wijten. Aangezien ze immers geen volledige acteursopleiding heeft doorlopen, vindt ze zelf dat haar technische mogelijkheden beperkt zijn, zodat ze voor elke rol in zichzelf moet graven.
Daarna leek Pfeiffer in "Batman returns" wel uit een sadomasochistische film weggelopen in haar catwoman-outfit. In een interview stelde Terry Wogan dat de manier waarop ze met de zweep omspringt "will bring out the worst in people". Zij antwoordt raadselachtig: "Or the best..."
Alhoewel Michelle Pfeiffer duidelijk een voorkeur heeft voor "echte" rollen (en soms, zoals in "The Russia House" of in "Frankie and Johnny", haar sexy uiterlijk daarvoor doelbewust verdoezelt) toch wou ze heel graag Catwoman spelen, niet in het minst omdat ze daarvoor Cher, Annette Bening en zelfs Madonna heeft opzij gezet! De producers wrijven zich overigens in de handen, want tijdens zijn openingsweekend heeft de film meer dan 46 miljoen dollar (meer dan anderhalf miljard frank) opgebracht. De prent die op 19 juni in 2.600 Amerikaanse zalen in première ging, verdringt daarmee zijn voorganger "Batman" aan de top van de box office-inkomsten op één weekend tijd.
Alhoewel Michelle Pfeiffer er gewoonweg schitterend uitzag, kon dergelijke rol natuurlijk moeilijk een oscarnominatie opleveren. Toch kreeg ze die, maar dan voor haar vertolking in "Love field", waarin ze dan weer een lookalike van Marilyn Monroe neerzet in een melodrama over rassenproblemen in het begin van de jaren zestig.
Daarna kwam "The age of innocence" van Martin Scorsese (1993), gevolgd door "Wolf" van Mike Nichols. Niet te geloven, in zijn oude dag verandert Jack Nicholson dan toch in een weerwolf en dan nog wel omdat hij met Michelle Pfeiffer vrijt! James Spader, Kate Nelligan en Christopher Plummer vergapen zich net als iedereen aan de "special effects" van Rick Baker ("An American Werewolf in London").
Bovendien adopteerde ze een dochtertje Claudia Rose (de nieuwste rage in Hollywood) en beviel ze in augustus van John Henry, nadat ze begin 1994 met producer David Kelley was getrouwd (later zou hij een goudader aanboren met de reeks "Ally McBeal"). Toch was het niet al rozegeur en maneschijn dat jaar, want Michelle moest haar zus Dedee (°1964) bijspringen toen deze geconfronteerd werd met de zelfmoord van haar vriend acteur Ron Marquette. Die had er genoeg van om in onnozele series als "Red shoe diaries" te moeten spelen. Groot gelijk, maar is zelfmoord niet wat overdreven? Was het niet beter Zalman King een dreun op z'n hersens te verkopen?
Daarna draait Michelle Pfeiffer een film over Marlene Dietrich, gevolgd door een productie die tegen docudrama aanleunt. Ze deed zowaar in Bosnië research voor "Higgins and Beech", waarin ze gestalte geeft aan de oorlogsfotografe Marguerite Higgins, die met haar vaste partner journalist Keyes Beech (rol van Richard Gere) het oorlogsgevaar trotseert.
Ondanks zanglessen (toch nog nodig na "The fabulous Baker Boys") zou Michelle Pfeiffer uiteindelijk toch niet de rol van "Evita" vertolken, want dat werd Madonna. Ondertussen draaide Pfeiffer wel "Dangerous minds", een scenario van Ronald Bass naar "My posse don't do homework", een "autobiografisch" werk van Louanne Johnson. Die zichzelf dus wel een hagiografie toedicht, want in deze film speelt La Pfeiffer een lerares van een klas opstandige kinderen. Als gevolg van de research die ze hiervoor deed, stuitte ze op zoveel geweld en druggebruik in de scholen dat ze de twee kinderen die ze samen met Kelley heeft geadopteerd (Claudia en John) aan privé-leraars toevertrouwde.
Over kinderen gesproken, alle ingrediënten van een screwball comedy zaten in "One fine day" van Michael Hoffman uit 1996, waarin Michelle Pfeiffer en George ("E.R.") Clooney elkaar een hele film lopen uit te schelden om uiteindelijk toch in elkaars armen te belanden. Hun wederzijdse kinderen hebben dit reeds veel vlugger door, maar het is precies het gedrag van deze ettertjes dat er voor mij toch te veel aan was.
Deze film werd gevolgd door "Up close and personal" (John Avnet), waarin oude TV-rot Robert Redford wat ziet in het talent van Michelle Pfeiffer. Haar zus Deedee speelt... haar zus. Eigenlijk is dit het verhaal van anchor woman Jessica Savitch, die ten onder ging aan drank en drugs, maar het scenario werd door Disney Films zodanig opgekuist dat er helemaal niets van overblijft.
Daarna zou ze de hoofdrol vertolken in "Faithfull", de autobiografie van Marianne Faithfull, die overigens zelf de rol van haar moeder (barones Erisso von Sacher-Masoch) zal vertolken. Voor de rol van Mick Jagger zou Marianne het liefst William Dafoe gecast zien. Ze vergeet echter dat het dan deze keer Michelle Pfeiffer zal zijn die ermee naar bed mag gaan... Misschien is niemand minder dan Emma Thompson daar wel jaloers op, niet op Pfeiffer, maar op Dafoe! Aan een Amerikaans homotijdschrift verklaarde Thompson immers dat ze vaak lesbische fantasieën had, met dan vooral Michelle Pfeiffer als onderwerp...

Tom Cruise

Tom Cruise werd geboren op 3 juli 1962 in Syracuse als Thomas Cruise Mapother IV. Dergelijke namen kennen we uit rijke Amerikaanse families, maar die van Tom was juist erg arm. Hij wordt in een uitsluitend vrouwelijke omgeving (moeder + drie zussen) katholiek opgevoed, nadat zijn gewelddadige vader, die hem geregeld afranselde en b.v. keihard baseballen in zijn gezicht gooide, het huis had verlaten.
Tom gaf zichzelf nochtans de schuld en miste zowaar the bastard. Misschien is dit ook een van de redenen waarom hij dyslectisch is, maar aangezien zijn moeder les geeft aan hyperkinetische en dyslectische kinderen, ontwikkelt hij geen moedercomplex zoals Lance Armstrong b.v.
Wel doet hij op de middelbare school aan sport en toneel. Op die manier krijgt hij een rolletje aangeboden in de musical "Godspell", wat voor hem een aanleiding is om zijn studies stop te zetten en in New York als acteur aan de kost te proberen komen.
Dat wil eerst nog niet zo lukken, zodat hij aan de kost moet komen als buitenwipper en nachtwaker, een merkwaardige overeenkomst met zijn rol in "Risky business" die hij in 1981, na bijrolletjes in "Endless love" van Franco Zeffirelli (met Brooke Shields in de hoofdrol), "Taps" van Harold Becker, "Losin' it", een puberseks-niemendalletje van Curtis Hanson en "The outsiders" van Francis Ford Coppola (met verder nog Matt Dillon, Rob Lowe en Emilio Estevez als leden van een nozembende, die nu ongetwijfeld onbetaalbaar zou zijn!) draait.
Een echte doorbraak kun je "Risky business" (Paul Brickman) echter moeilijk noemen en hetzelfde geldt voor de twee volgende films die Cruise draait, "All the right moves" van Michael Chapman en "Legend" van Ridley Scott. Persoonlijk vind ik "Legend" van Ridley Scott een flop, ondanks de aanwezigheid van Tom Cruise die dat jaar overigens meer in het nieuws komt door zijn verhouding met de vijftien jaar oudere Cher, vooral wanneer die wordt verbroken omdat hij haar "bedriegt" met Mimi Rogers. In 1984 ziet hij ook zijn vader terug, die hem heeft opgebeld vanop zijn sterfbed (kanker).
"Top gun" (Tony Scott) betekent wél de grote doorbraak van Tom Cruise, die dat jaar ook huwt met Mimi Rogers (lid van Scientology Church) en niet met zijn tegenspeelster: Kelly McGillis. Rogers geeft hem een boek van Ron Hubbard en Cruise, die tot dan toe dus aan dyslexie lijdt, kan het lèzen! Als dat geen mirakel is! Terstond bekeert ook Cruise zich tot deze sekte.
Tom Cruise zet naast Paul Newman zijn schouders onder de biljartfilm "The color of money" van Martin Scorsese. Cruise wordt vaak met de jonge Newman vergeleken en wees maar gerust dat dit een compliment van jewelste is! In "Cocktail" van Roger Donaldson krijgen we nog eens de "oude" Tom Cruise te zien.
In “Rain man” (Barry Levinson) vormt Tom Cruise een mooi duo met de "autistische" Dustin Hoffman. Ik herinner me nog heel goed hoe ik bij een eerste visie de eerste twintig minuten van de film met moeite doorkwam, omdat Cruise daarin het imago dat hij tot dan toe opgekleefd kreeg, dik in de verf zet. Pas in de confrontatie met Hoffman blijkt hoe goed die tegenstelling werkt en hoe menselijk Cruise op het einde daardoor juist wordt: hij begint aan zijn "queeste" op zoek naar geld en hij eindigt met een broer. De scène in het bad, wanneer ze samen "I saw her standing there" van The Beatles zingen en Cruise zich realiseert dat Raymond (Hoffman) de "rain man" is, waarover hij het steeds had en, meer nog, dat het onvrijwillig zijn schuld is dat Raymond naar een instelling moest verdwijnen, is één van de ontroerendste scènes die ik ooit heb gezien.
Tom Cruise weigert zich te laten vastpinnen op rollen die alleen maar door critici worden bejubeld, maar toch gooit hij zijn mooie lijf ook nog steeds graag te grabbel in ondingen als "Days of thunder" van Tony Scott. Meer zelfs, via zijn idool Paul Newman, zelf eigenaar van een race-stal, ligt hij zelf aan de oorsprong van deze film en heeft hij er een productiefirma voor opgericht, die al meteen bijna failliet draait, want hoe duur de film ook was, de flop is navenant. Maar niet getreurd, het levert hem een tweede huwelijk op, deze keer met zijn Australische tegenspeelster Nicole Kidman.
Omdat liefde blind is, draait Tom Cruise met zijn vrouw daarna "Far and away" van Ron Howard. Dit verhaal van twee Ierse immigranten in de V.S. (de "arme" Tom Cruise en de "adellijke" Nicole Kidman worden pas door gezamenlijke problemen "verenigd") berust echter op een veel te zwak plot, zeker als men de extreem lange duur van dit "epos" in aanmerking neemt. Bovendien wordt het mannelijke publiek bijna niet aangesproken door dergelijke love-story's. De parallellen met zowat de enige flop van wijlen David Lean, "Ryan's daughter", werden dan ook reeds getrokken.
Alsof dat allemaal niet genoeg was, trad ook Kidman toe tot de Scientology Church. Alhoewel dit eerder een extreem-rechtse politieke organisatie is dan een religieuze sekte (een recht op antwoord is al onderweg), krijgt Cruise daardoor toch de naam tégen sex-scènes te zijn. Vooral wanneer hij en Kidman de hoofdrollen weigerden in "Indecent proposal" (de vrouwelijke hoofdrol ging dan maar naar Demi Moore). Sindsdien verklaart hij bij hoog en bij laag dat hij voor erotische scènes in films is, want zeg nu zelf, wat heb je nou aan een sex-symbool dat weigert uit de kleren te gaan?
Of het er iets mee te maken heeft, weten we uiteraard niet, maar zijn huwelijk begint te slabakken. Wijsneus Dustin Hoffman meent te weten dat het is omdat er geen kinderen van komen en op zijn aanraden adopteren ze dan maar Isabelle. 't Moest verboden zijn, kinderen maken (of adopteren) om relaties bij elkaar te houden! (Dat lukt trouwens toch niet!)
Meteen wordt Cruise ook een milieu-freak (je weet wel: "anders hebben onze kinderen geen leven meer") en leent o.m. zijn stem aan Captain Planet in een milieubewuste animatieserie. (De figuur van Aladin in de Disney-tekenfilm is overigens uiterlijk op Cruise gebaseerd.) In het verlengde van zijn milieu-engagement ligt ook zijn strijd tegen het druggebruik, waardoor hij o.a. de hoofdrol weigerde in "Bright lights, big city" omdat daarin druggebruik werd verheerlijkt en zelfs in "Rush" omdat hij ook daar de houding nog te dubbelzinnig vond.
"A few good men" kreeg vijf nominaties, o.a. voor Tom Cruise, maar niet voor Jack Nicholson, zowel bij de golden globes en de oscars maar telkens is het “close but no sigar”! Maar dat was toch nog meer dan wat "The Firm" kon zeggen, waarin Tom Cruise nogmaals bewijst dat hij niet alleen een mooie jongen is, maar ook (en misschien vooral) een goed acteur. Als nr.1 van de box office kreeg hij dan ook 12 miljoen dollar om de rol te spelen van een Harvard-afgestudeerde die op een advocatenkantoor terechtkomt dat wordt gerund door de maffia.
Het is een erg spannende film geworden met uitstekende acteerprestaties van Tom Cruise en, niet te vergeten, Gene Hackman als zijn mentor, zoals we allemaal wel iemand hebben op het werk... Ook de vrouwenrollen van o.a. Jeanne Tripplehorn ("Basic instinct") en Holly Hunter ("The piano") werden niet tot passieve snolletjes, die er enkel maar zijn om de look van de film op te vrolijken, beperkt maar ze krijgen echt een actief aandeel in de actie.
De film kadert in de anti-yuppie films van het begin van de jaren negentig, die een reactie willen zijn op de carrieristische jaren tachtig ("Presumed innocent", "The fisher king", "Life stinks", "Dave"...). Het grappige is dat in de jaren tachtig Cruise (samen met Michael J.Fox) juist model stond voor die yuppie-generatie. Vandaar trouwens zijn rol in "Rain man".
Anderzijds is het ook een illustratie van het gebruikelijke thema dat we in al de films van Sydney Pollack aantreffen: hoe kan je jezelf blijven, hoe kan je je handen "proper" houden binnen een corrupte omgeving? Hoever mag men gaan met "compromissen" te sluiten? Maar net zoals altijd maakt Pollack daar geen zwaarwichtige "thesisfilm" van, maar een rechtlijnig spannend verhaal dat wel enige aandacht vergt omwille van het juridische jargon, maar ook al kan je niet alles tot in de details volgen, dan nog blijft de plot overeind.
Enkel op het einde, dat overdreven veel actiescènes bevat (ik dacht eerst dat het een toegift aan het Schwarzenegger- en Stallone-publiek was, maar misschien is het ook wel te wijten aan het feit dat Sydney Pollack door de productiefirma te zeer werd opgejaagd, zodat hij in de montage van de film niet genoeg tijd kon steken om een meer sobere en compactere aanpak te vinden), is er een lichte verzwakking, gelukkig opgevangen door een ijzersterke wending als slot met (alweer) knappe vertolkingen door de twee Maffia-broertjes, zodat je toch tevreden huiswaarts keert.
Dat alles hoeft geen verwondering te baren daar niet minder dan drie uitgelezen scenaristen zich over de roman van advocaat John Grisham hebben gebogen. Er was David Rabe, die vooral als toneelauteur bekend is en dus wellicht de dialogen voor zijn rekening heeft genomen; Robert Towne, de veel gelauwerde scenarist van o.a. "Chinatown", "The last detail" en "Greystoke", en last but not least, David Rayfiel, één van de naaste medewerkers van regisseur Sydney Pollack, die ook al meewerkte aan diens vroegere films "Havana", "The way we were" en vooral "Three days of the Condor", de film waarnaar "The Firm" misschien nog het meeste verwijst. (Aangezien ik echter graag de betweter uithang, toch een foutje signaleren: als Cruise in zijn huis afgeluisterd wordt, hoe komt het dan dat het tot ver over halfweg de film duurt dat men pas weet dat hij een broer heeft? Hij had er immers thuis reeds met zijn vrouw over gesproken!)
Ook het camerawerk van John Seale mag er zijn, zoals diens vroegere films "Witness", "Mosquito coast" of "Gorillas in the mist" reeds aangeven. Kortom, typisch vakwerk van Sydney Pollack, alleen missen we het engagement dat b.v. toch achter "Three days of the Condor", "They shoot horses don't they" of "Havana" stak.
Overigens zouden in 1994 opnieuw roddels de kop opsteken dat Tom Cruise onvruchtbaar is, als zijn ex-vrouw Mimi Rogers nu eindelijk toch een baby heeft (Lucy). Aangezien ze echter al 42 is, zou zij zich beter schamen i.p.v. Cruise.
Ondertussen heeft Cruise wél zijn debuut gemaakt als regisseur met een aflevering uit de reeks "Fallen angels", namelijk "The Frightening Frammis" met Peter Gallagher als een bedrieger in het L.A. van de jaren '40, die het pad kruist van o.m. Isabella Rossellini en Nancy Travis.
Voor "Interview with the vampire" van Neil Jordan was hij slechts "invaller", nadat Daniel Day-Lewis, die de voorkeur van schrijfster Anne Rice wegdroeg, weigerde. Er werd Daniel Day-Lewis vijf miljoen dollar aangeboden, maar het onderwerp "sprak hem niet aan". Voor één tiende van die som wilde hij echter wel de hoofdrol in "In the name of the father".
En zo was Tom Cruise eigenlijk "tweede keus" nadat hij het met eveneens een "rolstoel-rol" in "Born of the fourth of July" voor de oscar tegen Daniel Day-Lewis in "My left foot" reeds had moeten afleggen. Rice distancieerde zich van Tom Cruise ("Het is als Edward G.Robinson casten in de rol van Rhett Butler! Ik heb nog liever dat zijn ex-lief Cher Lestat speelt!"), maar na het zien van zijn prestatie heeft ze zich daarvoor verontschuldigd, ook al werd het homoseksuele element zoals verwacht sterk afgezwakt. Tom Cruise speelt in deze film inderdaad een biseksuele vampier (o.a. Hilde Van Mieghem stond ooit op de lijst om door hem te worden gebeten), die het zwaar te pakken heeft van Brad Pitt. Deze heeft twee eeuwen later zijn zinnen gezet op een jonge reporter, die oorspronkelijk zou worden gestalte gegeven door River Phoenix. Door diens overlijden werd nu de weg vrijgemaakt voor Christian Slater.
Begin 1996 adopteerde het echtpaar Cruise-Kidman een derde kind, een jongetje afkomstig van ouders die net als zijzelf aangesloten zijn bij de Scientology Church. Cruise zelf is te zien in "Mission: impossible".
Zijn gezicht is een masker, een onoplosbaar raadsel. Is hij een berouwvolle zondaar of een medestander die zich zo dadelijk tegen jou zal keren? Altijd die onzekerheid. Zo kennen we Jean Reno uit "Léon" of uit "Nikita". En nu heeft hij het lot van Tom Cruise in handen. Langzaam laat hij hem aan een soort van trapeze neerdalen in de zwaar bewaakte computerkamer van de CIA. We hebben zopas gezien dat een druppel gemorste koffie het alarm kan doen afgaan. Toch moet Tom Cruise er in die oncomfortabele houding in slagen de computer te kraken. En dan maakt Reno een foutje. Een zweetdruppel parelt op het voorhoofd van Cruise...
Een scène uit "Mission impossible" van Brian de Palma, die volgens velen doelbewust de ontmanteling van de computer Hal in "Space odyssey" citeert, al vind ikzelf dat ze eerder gemodelleerd is op de inbraakscène in "Topkapi". Maar goed, ik geef toe: deze inleiding zou voor mezelf volstaan om te gaan kijken. Maar er wordt nu eenmaal nog wat meer van me verwacht. Ongetwijfeld moet ik iets zeggen over de finale die zich onder het kanaal afspeelt, niet aan boord van maar bovenop een TGV. Spectaculair, jawel, maar dergelijke scènes tref je ook aan in films van Schwarzenegger of Stallone, niet echt my cup of tea. Meer is vaak minder. Of om het met Goethe te zeggen: "In die Beschränkung zeigt sich der Meister". Aan de beperking herken je de hand van de meester. En de meester is natuurlijk Brian de Palma, de onnavolgbare regisseur van "Dressed to kill", "Body double" en "The untouchables". De overdaad van "Carrie", "The Fury" of "Scarface" is hij uit de weg gegaan en zo is hij na het floppen van "Raising Cain" en vooral van "The bonfire of the vanities" weer helemààl terug. Voor het grote publiek dan. De kenners hadden dat met zijn vorige, "Carlito's way", reeds door.
Het is anderzijds ook een bewijs dat de Palma niet onfeilbaar is en, inderdaad, ook in "Mission: impossible" is dat het geval. Zo loopt onze "halve landgenote" (ze heeft een buitenverblijf "ergens in België") de mooie Emmanuelle Béart (°14/8/1965, uiteraard de dochter van zanger Guy Béart, maar na de scheiding werd ze samen met haar vier broers en zussen grootgebracht door haar moeder) verloren in dit high tech product. Ze heeft op dat moment overigens twee kinderen (een meisje en een jongetje), maar met haar echtgenoot Daniel Auteuil (°1950), die ze heeft leren kennen op de set van "Manon des Sources" (1985), botert het niet goed meer.
Door deze mislukking heeft ze haar Hollywood-carrière nog even uitgesteld en is ze liever terug naar Frankrijk gekomen om in toneelstukken en kleinere films te spelen. Toch is dit niet de fout van de Palma, behalve dan in de zin dat hij niet genoeg tegenstand heeft geboden aan Tom Cruise, die tegelijk ook de producer van de film is en alle aandacht naar zich toetrekt. "Het is dankzij de TV-serie dat ik acteur geworden ben en daarom wilde ik ondanks vele tegenslagen dit project tot een goed einde brengen," zegt Tom fier, maar hij gaat dan wel voorbij aan het feit dat de serie eerder teamwork was. Tegelijk met de première van de film stierf trouwens op 61-jarige leeftijd de zwarte acteur Greg Morris, die in de TV-reeks elektronika-deskundige Barney Collier speelde. Buiten de titel en het gegeven dat het om geheime agenten gaat, heeft de film echter weinig met de oorspronkelijke reeks vandoen. Alleen het bekende thema van Lalo Schifrin krijgen we af en toe te horen, zij het in een bewerking van Danny Elfman.
Er is ook geen magie tussen Cruise en Béart. In een bijrol straalt good old Vanessa Redgrave zelfs veel meer erotiek uit dan mooie Emmanuelle, die zich deze keer overigens niet van haar beste zijde laat bewonderen zoals ze dat in "La belle noiseuse" wel deed. Misschien had het te maken met het feit dat ze in de film verondersteld wordt Jon Voight boven Tom Cruise te verkiezen. Nu was het wel een prettig weerzien met de hoofdvertolker van "Midnight cowboy", "Deliverance" en "Conrack", die sedertdien een beetje in de anonimiteit was verdwenen (en nu vooral bekend staat als “de vader van Angelina Jolie”), maar dit is toch redelijk ongeloofwaardig.
Of misschien is de grote liefdesscène tussen Cruise en Béart eruit geknipt omdat Tommy nogal "kittelorig" is op dat vlak, sinds in de Duitse pers verscheen dat hij impotent was. Hij won zijn proces, maar de boulevardpers sloeg terug. Hoezeer ik echter ook tegen sekten en dan nog vooral The Scientology Church gekant ben, toch kan ik er moeilijk inkomen dat men in Duitsland een boycot heeft gelanceerd tegen de film omdat Cruise deze sekte geldelijk ondersteunt. Waarom werd er dan zoveel propaganda gemaakt voor "Pulp Fiction" b.v., waarin een ander sektelid (John Travolta) de plak zwaait? En zelf zou ik ook niet graag de drie "Naked guns" aan mij zien voorbijgaan omdat Priscilla Presley ook een Scientology-adept is!
Anderzijds kan ik het dan ook weer hoegenaamd niet appreciëren dat o.m. Oliver Stone, Dustin Hoffman, Mario Puzo, Gore Vidal en Goldie Hawn zich geroepen voelen om deze boycot te bestrijden en op die manier Scientology een soort van "street credibility" te geven.Hieruit besluiten dat zij ook aanhangers zijn van Scientology is natuurlijk wat voorbarig, want de ondertekenaars beroepen zich vooral op het recht van vrije meningsuiting. En nu kan dit recht wel voor sekten als dusdanig in vraag worden gesteld, maar toch niet voor de films waarin sekteleden optreden, maar die er verder niks mee te maken hebben.
Een ander verhaal wil dat Cruise in de zogenaamde "aquarium-scène" bijna was verdronken. Ongetwijfeld is dit één van die verhalen die rondgestrooid worden om de aandacht voor de film levendig te houden. Bovendien deed het echtpaar Tom Cruise-Nicole Kidman er nog een schepje bovenop door in volle komkommertijd het nieuws te proberen halen door een echtpaar te redden van een brandend bootje. Hij werd echter door de realiteit voorbijgestoken, met name de zaak Dutroux zorgde er op een trieste wijze voor dat er voor de kranten helemaal geen komkommertijd was, maar dat de oplage integendeel de deur uitvloog. Zelfs zogenaamde kwaliteitskranten gingen soms grandioos uit de bocht.
Wie overigens de film reeds heeft gezien, zal beamen dat de scène best geknipt kan worden. De reden kan ik echter niet opgeven, aangezien ik dan ook een deel van het plot zou verklappen. Al is juist het scenario het zwakste onderdeel. Niet minder dan drie man hebben eraan gewerkt en dat is meestal geen goed teken (*). De onbenullige basis werd wellicht geleverd door David Koepp ("Jurassic park"), terwijl Steve Zailllian ("Schindler's list") getracht heeft het toch een béétje intelligent te doen lijken. Robert Towne ("Chinatown") tenslotte, was vooral om de look van de film bekommerd. Maar het gevolg is dat er soms kop noch staart aan te krijgen is. Maar toch blijft het spannend. Dit is dan natuurlijk weer te danken aan regisseur Brian De Palma, die een meester is in de timing. Herinner u de trappenscène in "The Untouchables", die sindsdien reeds tientallen keren werd gepersifleerd in "Naked gun" en andere "Hot shots". Wie zei immers ook alweer dat persiflage de hoogste vorm van lof was?
Daarna kreeg Tom Cruise een globe als beste acteur voor zijn rol als manager van een football-speler in "Jerry Maguire". Na "Jerry Maguire" zal Tom Cruise opnieuw een film draaien samen met zijn vrouw Nicole Kidman. Het wordt een thriller geschreven door Frederic Raphael en geregisseerd door niemand minder dan Stanley Kubrick, diens eerste film sedert "Full metal jacket". De titel is "Eyes wide shut" en wie - in combinatie met Kubrick - vermoedde dat het dan wel een erotische thriller zou zijn, heeft gelijk, al blijft Cruise dat ontkennen. Uiteindelijk bleken ze alle twee gelijk te hebben: het was inderdaad de bedoeling dat het een erotische thriller zou worden, maar het werd er geen.

Ronny De Schepper

(*) Ja, ik weet wel dat ik hierboven precies het tegenovergestelde schrijf over “The firm”, het zijn dan ook twee aparte artikels die werden samengevoegd. En ik wijs mezelf evenzeer graag op mijn fouten dan dat ik dat voor iemand anders doe. Meer nog zelfs.