donderdag 6 december 2007

Al Pacino

De Lolita-film "Me Natalie" van Fred Coe uit 1969 (année érotique) vormt het debuut van Al Pacino, al weet ik niet precies welke rol hij hierin vertolkt. Geboren op 25 april 1940 in de zwarte Harlem-wijk van New York, werd hij vooral in de Bronx door zijn grootouders opgevoed nadat zijn ouders gescheiden zijn als hij nog maar twee jaar is.
Reeds op zeer jonge leeftijd raakt hij geboeid door het filmmedium, aangezien zijn grootouders hem elke zaterdagmiddag meenemen naar de plaatselijke bioscoop. Vooral de films met Ray Milland droegen zijn belangstelling weg. De reden dat Pacino zo laat debuteerde, heeft dan ook niks te maken met het feit dat hij een "late roeping" zou hebben gehad of zoiets, maar wel omdat hij op de eerste plaats een toneelacteur is.
Reeds op de lagere school begon hij toneel te spelen, wat hem de bijnaam Marlon Brando opleverde. De uitvinder van die bijnaam mag zichzelf wel helderziende kwaliteiten toekennen, want een kleine veertig jaar later zou Pacino inderdaad Brando opvolgen als Godfather. Het acteren werd echter pas ernst toen Pacino zich inschreef aan de High School for Performing Arts. Die studies diende hij voortdurend te onderbreken (en uiteindelijk ook op te geven) voor allerlei jobs, aangezien hij de enige steun en toeverlaat was van zijn ziek moedertje dat in tijden van nood terug was komen opdagen (si, si, madre madonna, je bent van Siciliaanse afkomst of je bent het niet, ook al spreekt hij geen gebenedijd woord Italiaans).
Bij een van die jobs in het artiestendorp Greenwich Village, krijgt hij de tip om vervolmakingscursussen te volgen in de fameuze Actors' Studio van Lee Strasberg. Hij is dan al 26 en bij de inschrijving botst hij op een jongeman die zo mogelijk nog kleiner en nog nerveuzer is dan hemzelf: Dustin Hoffman. O.m. in "Dick Tracy" zullen hun wegen opnieuw kruisen. Als beroepsacteur speelt Pacino in eerste instantie vooral straattheater en experimenteel toneel. Of de twee tesamen, want voor een korte tijd is hij zelfs bij het fameuze Living Theatre aangesloten.
In het "gevestigde" theater debuteert hij echter in de off-Broadwayproducties "The Connection" en "Hello, out there". Later wordt hij lid van de David Wheeler Experimental Theatre Company in Boston, wat nog altijd zijn officiële thuishaven is.
Hij speelt al meteen de hoofdrol in zijn tweede film, "Panic in Needle Park" (Jerry Schatzberg, 1971). De casting mag niet verwonderlijk heten, want in die beginperiode speelt Pacino vaak drugverslaafden of psychopaten, omdat hij er zo schriel bijloopt.
In 1973 krijgt hij in Cannes de onderscheiding voor de beste acteur en dat voor zijn prestatie in "Scarecrow", opnieuw een film van Jerry Schatzberg, trouwens bekroond met de Gouden Palm.
Daarna speelt hij in “Serpico” van Sidney Lumet (1973) een (alweer ietwat neurotische) politieagent met een niet te lessen dorst naar rechtvaardigheid. Iemand schreef hierover: "Als Pacino geen oscar krijgt, moet hij de Academy vervolgen wegens diefstal."
In “Dog day afternoon” (opnieuw van Sidney Lumet, 1975) speelt hij een schizofrene jongeman die een bankoverval beraamt om voor zijn vriend een sexoperatie te bekostigen. Deze film, gebaseerd op authentieke feiten (net als "Serpico" trouwens), maakte destijds een grote indruk.
In “Bobby Deerfield” (Sidney Pollack, 1977) wordt Al Pacino als autorenner met de dood geconfronteerd, niet enkel door de gevaren van het race-circuit, maar ook omdat zijn vriendin (Marthe Keller) ten dode is opgeschreven.
Op het persoonlijke vlak heeft hij, als ik me alweer niet vergis, op dat moment een verhouding met Diane Keaton, nadat deze heeft gebroken met Woody Allen. Als dat zo is, dan was het alvast een goede voorbereiding voor zijn rol in "Author! Author!" (Arthur Hiller, 1982), want daarin speelt Pacino een joodse schrijver (het scenario is van Israël Horovitz) die in de steek wordt gelaten door zijn echtgenote (gespeeld door Tuesday Weld) en achterblijft met een stel kinderen. Dat maakt het voor hem alvast niet simpeler om zijn eerste Broadway-toneelstuk af te werken, maar zorgt wel voor een aantal komische situaties.
“Scarface” (Brian de Palma, 1983) is een remake van de Howard Hawks-klassieker. Dit is misschien de enige rol, waarin Pacino zich een beetje aan overacting te buiten gaat (het karikaturale "Dick Tracy" niet meegerekend natuurlijk), maar dat is dan ook op rekening van De Palma te schrijven, die geheel conform zijn eigen stijl alles een beetje dikker in de verf wil zetten.
Zelfs na het succes van "Scarface" keert Al Pacino nog terug naar het theater om daar dan zowel Shakespeare ("Julius Caesar") als stukken van de moderne Amerikaanse auteur David Mamet ("American Buffalo") te spelen. Aan zijn toneelprestaties heeft hij dan ook al twee Tony Awards overgehouden (namelijk voor "The basic training of Pavlo Hummel" en "Does a tiger wear a necktie?") en één Obie (voor "The Indian wants the Bronx").
“Revolution” (Hugh Hudson, 1985) is een flop. Ook voor Al Pacino die als de trapper Tom Dobb willens nillens in de Amerikaanse vrijheidstrijd wordt betrokken. Na "Revolution" stort hij zich op het stuk "The Local Stigmatic" van Heathcote Williams. Daarvoor had hij blijkbaar een bijzondere belangstelling, want niet alleen vertolkte hij hierin de hoofdrol en co-regisseerde hij het, hij produceerde tevens de onafhankelijke bioscoopbewerking ervan, waarmee hij niet minder dan vier jaar zoet is. Het is overigens een film van ongeveer 55 minuten en dus bij voorbaat gedoemd om onbekend te blijven.
Tussendoor speelt hij in “Sea of love” (Harold Becker, 1989) een politie-inspecteur die op een mogelijke moordenares (gespeeld door Ellen Barkin) verliefd wordt. Hoe meer hij een speelbal in haar handen wordt, hoe meer zijn liefde voor haar juist gaat groeien. Dit laat misschien een sadomasochistische interpretatie toe, maar geeft vooral weer voedsel aan het beeld dat Pacino uitblinkt in psychopatische of neurotische rollen.
Ondanks het feit dat hij de oscar als "best supporting actor" in “Dick Tracy” (Warren Beatty, 1990). uiteindelijk niet heeft gekregen (die ging, niet helemaal ten onrechte, naar Joe Pesci voor zijn vertolking in "Goodfellas"), betekende deze nominatie voor Pacino toch een nieuwe impuls. Als misdaadkoning Big Boy Caprice krijgen we hem immers te zien in een komische rol, compleet met een bult, naar achteren gekamde haren en zo'n typisch penseelfijn snorretje dat duidelijk naar Al Capone verwijst. "Dick Tracy" van Warren Beatty was dan ook zijn eerste komedie sedert "Author! Author!"
In “The Godfather III” (1990) is Al Pacino als Michael Corleone de huidige Godfather. Ook hij is een jaartje ouder geworden en dat wordt door de make-up-afdeling nog wat in de verf gezet. Dat hij echter ook nog als Marlon Brando gaat spreken is er voor mij wat te veel aan. Regisseur Francis Ford Coppola lijkt er zelfs een beetje de spot mee te drijven door hem in een korte epiloog ook in zijn bloementuintje te laten sterven, net zoals dat met Brando het geval was. Alleen... er staan veel minder bloemen in dat tuintje. Zo is het uiteindelijk niet te verwonderen dat Pacino aan zijn derde Michael Corleone-vertolking géén derde oscarnominatie overhoudt.
Hij krijgt wel een Golden Globe voor zijn rol in “Scent of a woman” van Martin Brest (1992). Als gepensioneerde blinde legerofficier wijdt hij hierin een jonge student in in de liefde. De film is immers gebaseerd op "Profumo di donna" van Dino Risi uit 1974. En enige tijd later heeft hij na acht (*) nominaties (voor "Dick Tracy", de eerste twee "Godfathers" en de Sidney Lumet-films "Dog day afternoon", "And justice for all" en "Serpico") eindelijk prijs bij de oscars voor de beste acteur.
En zeggen dat Al Pacino voor de film die hieraan voorafging, "Glengarry Glen Ross" van James Foley (1992), zo maar eventjes 150 miljoen dollar moest inleveren (hij kreeg "amper" 30 miljoen). Het dient gezegd dat ook medespelers Jack Lemmon en Alec Baldwin hetzelfde deden.
En nog dààrvoor vormde hij in "Frankie and Johnny" (1991) een liefdespaar met Michelle Pfeifer. Dat was blijkbaar zo'n succes dat de twee de romance ook buiten de filmset voortzetten. Pfeiffer kon Al Pacino zelfs ertoe bewegen zijn geliefde New York in te ruilen voor Beverly Hills, alhoewel zijzelf in Santa Monica woont. In 1983 hadden beiden elkaar al ontmoet op de set van "Scarface" van Brian de Palma. Pfeiffer was toen naar eigen zeggen reeds heimelijk verliefd geworden op Pacino, maar naar buiten toe kon men enkel spreken van vriendschap, meer niet. "Ik wilde het voor mezelf niet toegeven," verklaart ze nu, "vooral omdat we toen allebei iemand anders hadden." Toch zijn die acht jaar tussen “Scarface” en deze film niet voor niets geweest: "Hij is 'nicer' geworden en ik 'meaner'," lacht Michelle.
Brian De Palma en Al Pacino slaan na "Scarface" nog eens de handen in elkaar voor "Carlito's way" (1993) over een bekeerde boef (Carlito, uiteraard gespeeld door Pacino) die na vijf jaar gevangenisstraf probeert op het rechte pad te blijven. Sean Penn (die terugkeert na een zelf opgelegde afwezigheid) zal hem dat proberen beletten en de inzet is zoals gewoonlijk "het meisje", deze keer gespeeld door Penelope Ann Miller, waarop Al Pacino traditiegetrouw verliefd werd, zoals dat zo vaak gebeurt bij acteurs. Aan bijna elke film hield hij wel een liefje over: Tuesday Weld uit "Author! Author", Marthe Keller uit "Bobby Deerfield" en natuurlijk Diane Keaton die in de drie Godfathers de rol vertolkt van Kay, de ex-vrouw van Michael Corleone. Keaton was dan ook wat langer de "levensgezellin" van Al Pacino (net zoals Jill Clayburgh dat daarvóór gedurende vijf jaar was en na deze nog Kathleen Quinlan, als "onverbeterlijke vrijgezel" is Pacino immers nooit gehuwd) maar na een paar stormachtige ruzies op de set werd Keaton dus ingeruild voor Michelle Pfeiffer, zijn tegenspeelster in "Frankie and Johnny". Maar in "Carlito's way" was hij dus het nog altijd niet verleerd, wat tot problemen leidde met zijn vriendin-van-dat-moment Lyndall Hobbs.
"Heat" van Michael Mann uit 1996 maakte dan weer vooral ophef omdat Pacino hierin voor het eerst samen met Robert de Niro was te zien. Beide acteurs waren reeds in dezelfde film te zien, met name "The Godfather, part 2", maar daar hadden ze geen scènes samen.
Omdat ik toch érgens moet stoppen, hou ik het bij "Looking for Richard" (eveneens uit 1996), het debuut van Al Pacino als volwaardig regisseur. Oorspronkelijk werd Shakespeare-specialist Kenneth Branagh als regisseur aangezocht voor deze combinatie van "Richard III" en een zoektocht naar de artistieke en praktische problemen die het stuk oplevert, maar die gaf de voorkeur aan het draaien van "Hamlet" en... een film over de problemen die dit oplevert.

Ronny De Schepper

(*) Jazeker, ik schrijf acht nominaties en ik geef maar zes voorbeelden, ik weet het, maar ik weet niet meer waar de fout zit. Waren het inderdaad maar zes nominaties? Of waren het er wel degelijk acht, maar weet ik niet meer voor welke twee films nog?

Geen opmerkingen: