maandag 19 november 2007

De teleurgang van de Franse film

De Franse cineast Pierre Granier-Deferre, bekend van films als “Adieu Poulet”, “La veuve Couderc” en “Le chat” is op tachtigjarige leeftijd overleden. Het is tekenend voor de Franse filmindustrie dat de bekende regisseurs, die nog een visie hadden, stilaan verdwijnen, terwijl we in de plaats louter amusementsproducties krijgen, die niet eens de grens meer over geraken. De grens met Vlaanderen bedoel ik dan, het zou me niet verbazen, mochten ze in Wallonië nog wel een publiek van popcorn etende jongeren kunnen vinden.

Frankrijk stond nochtans aan de wieg van de filmindustrie. In 1884 projecteerde de Franse uitvinder Emile Reynaud reeds tekenfilms met zijn zogenaamde Praxinoscope, maar het is vooral op 22 maart 1895 dat Auguste (1862-1954) en Louis (1862-1948) Lumière in de besloten kring van de "Maatschappij tot Aanmoediging van de Nationale Nijverheid" een filmpje voorstellen: Auguste die een roeiboot afduwt. Drie dagen eerder hadden ze hun eerste filmpje gedraaid: het zijn de arbeiders van hun fabriek in Lyon die op de middag door de poort naar huis terugkeren. "La sortie des usines Lumière" staat hiermee geboekstaafd als de eerste film.
In juni 1895 stellen ze hun nieuwe uitvinding voor (de "cinématographe") op het congres van de fotografische verenigingen in Lyon. Het is een snelle opeenvolging van een reeks foto's waardoor de indruk ontstaat dat de personen op die foto's bewégen.
De gebroeders Lumière zagen hun uitvinding puur wetenschappelijk en dachten dat de mensen er snel op uitgekeken zouden zijn. Eén der genodigden was echter ene Georges Méliès (1861-1938), die reeds in 1888 het theater van boeienkoning Robert Houdini in Blois had overgekocht. Het is deze vriendschap die hem later tot de idee zou brengen het fantastische in de film te introduceren, i.p.v. louter een registratie van gebeurtenissen. In 1896 draait Méliès reeds "Le manoir du diable", waarin de duivel als een vampiervleermuis wordt voorgesteld.
In 1897 bouwen de Lumières (die de rechten hadden op 1.425 filmpjes) de eerste bioscoop. Tegelijk kende de cinema dat jaar zijn eerste katastrofe: bij een benefietvoorstelling in een houten loods in Parijs vatte de zeer brandbare celluloid vuur en in de brand die daarop volgde kwamen meer dan honderd mensen om het leven. Aangezien het een benefiet betrof, waren het op de koop toe ook nog meestal welstellende lieden, zodat dit één van de mogelijke oorzaken is dat de betere standen lange tijd afwijzend zullen staan tegenover het fenomeen. In 1898 vraagt de Fransman Auguste Baron reeds een patent aan voor een apparaat dat geluidsfilms kon maken.
In 1899 toont "L'Affaire Dreyfus" van Georges Méliès zijn linkse sympathieën.
In 1900 is Méliès opnamen aan het maken van het verkeer op de Place de l'Opéra in Parijs, als plots de kamera blokkeert. Even nadien is het euvel al verholpen en draait de kamera opnieuw verder. Als de film ontwikkeld is en Méliès het resultaat van zijn dokumentaire opnamen bekijkt, ziet hij dat er op een be­paald moment een autobus in beeld verschijnt die plots in een lijkwagen verandert. Tot zijn eigen grote verbazing had hij een van de allereerste filmtrucages ontdekt... Hij past deze techniek uitgebreid toe in "Assepoester", waarin de hoofdrol wordt vertolkt door Jeanne d'Almy, zijn echtgenote. Hij filmt haar overigens ook in een verdwijntruuk van Robert Houdini. Op de Wereldtentoonstelling van Parijs wordt door Gaumont korte filmfragmenten getoond, waarbij ook klank werd opgenomen, maar dan wel los van de film (op plaat). Het kwam er dus op aan om de plaat synchroon met de film te draaien. Zo was o.a. Sarah Bernhardt in "Hamlet" te zien en te horen.
In 1901 is er de kroning van Edward VII. Aangezien Méliès de kroning zelf niet kon draaien, mengde hij dokumentaire opnames met een eigen geënsceneerde kroningsscène, die zo goed nagebootst was dat Edward VII, toen hij de film later zag, beweerde dat hij zichzelf kon herkennen. Georges Méliès was echter geen zakenman en bovendien bestond er in die tijd ook nog geen auteursrecht wat films betrof. Vandaar dat bij de Eerste Wereldoorlog zijn firma overkop ging. Hij vernietigde al de films die hij nog in zijn bezit had (hij had er in totaal volgens de ene bron meer dan 500, maar volgens een andere zo'n 4.000 gedraaid, waarvan zijn kleindochter Madeleine er tot nu toe 165 heeft kunnen rekupereren) en verdween a.h.w. van de aardbol. In 1929 werd hij herkend als krantenventer in Parijs. Zijn fans kochten voor hem een snoepwinkeltje om in zijn onderhoud te voorzien en wanneer hij te oud was geworden werd hij in het home voor oude acteurs in Orly opgenomen. Parijs. Daar begint in 1905 Max Linder het eerste van zijn 500 kortfilms te draaien (tot 1925). Tegelijk houden de broertjes Lumière ermee op omdat ze vonden dat de film het nu wel had gehad. Zij hadden helemaal geen interesse in fictie. "L'arroseur arrosé" is hun enige "fictiefilm".
In 1907 is er "Le rêve de Shakespeare" (Georges Méliès). De Engelse titel "Shakespeare writing Julius Caesar" zegt méér over de inhoud. In dat jaar draait hij ook een parodie op de uitvinding van de draadloze telegrafie door Marconi: hij laat de uitvinder een foto van drie meisjes uit de Folies Bergères "draadloos" doorsturen.
In Frankrijk wordt in 1908 "Film d'Art" opgericht om het medium meer "aanzien" te geven. Maar uiteindelijk is het enkel verfilmd theater. Zo komt het dat in "L'assassinat du duc de Guise" acteurs van de Comédie Française optreden, inclusief een "soundtrack" van Camille Saint-Saëns, die daarmee de eerste componist wordt die de opdracht krijgt een orkestwerk te schrijven voor een film. Toch heeft deze beweging haar belang gehad omdat deze "echte" acteurs niet onnodig gestikuleerden en omdat ze door de korte spoelen (een film duurde tussen 15 en 20 minuten) gedwongen waren enkel het meest essentiële te tonen.
In 1910 draaide men bij Pathé de eerste film die Christus op het scherm toont.
Nadat hij in 1909 reeds “L'Assommoir” had gedraaid, draait Capellani in 1911 "Notre Dame de Paris". Het jaar daarop begint hij met het eerste deel van "Les Misérables". Nog in Frankrijk wordt in 1912 door Louis Mercanton "La Reine Elizabeth" gedraaid. Ondanks haar hoge leeftijd en haar houten been stond Sarah Bernhardt immers erop dat één van haar beroemdste vertolkingen werd verfilmd: "Het is mijn enige kans op onsterfelijkheid," zei ze. Deze film was vooral belangrijk om het medium een deftiger imago te geven en ook de "betere kringen" naar de bioscoopzaal te lokken.
In "Nana" van Jean Renoir was ook een rolletje voorzien voor zijn assistent André Cerf, met wie hij ook in "Le petit chaperon rouge" van Alberto Cavalcanti zal te zien zijn, waarin Renoir overigens de rol van de boze wolf op zich neemt.
In 1918 was er de film "La dixième symphonie" van Abel Gance, die hiervoor de jonge componist Michel-Maurice Lévy de opdracht gaf effectief een symfonie (zij het dan niet zijn tiende) te schrijven. Aangezien de meeste bioscopen deze muziek uiteraard echter niet konden uitvoeren (of toch zeker niet zoals het hoort) werd de film een flop.
In 1919 draait Henri Pouctal "Le Dieu du Hasard" met de Parijse stripvedette Gaby Deslys. Toen was ze door het vele werk en de daarbij horende alcohol en drugs echter al een wrak. Op 11 februari 1920 zou ze overlijden (volgens sommigen aan syfilis).
In 1927 draait Abel Gance "Napoleon": meer dan veertig jaar voor "Woodstock" maakt hij gebruik van het "split screen", zij het dat het bij hem eigenlijk drie projecties naast elkaar betreft. Op het middenste scherm wordt het verhaal verteld, terwijl de twee andere "poëtische" toevoegingen zijn. Criticus Leon Moussinac spreekt dan ook van "een mijlpaal in de evolutie van de cinematografie", maar ook van "een handleiding voor leerling-fascisten". Verdedigers van Gance wijzen erop dat het hier de Napoleon van vóór het verscheuren door Beethoven van de opdracht van de "Eroica"-symfonie betreft. Er zijn ook nog andere technische vernieuwingen die door Gance worden toegepast zoals het wegwerpen van de camera om het subjectieve gevoel van het werpen van een sneeuwbal te creëren, een achtervolging te paard, waarbij de camera op een paard werd vastgebonden, en travellings met een handcamera.
Ook Frankrijk heeft een jaar later z'n eerste geluidsfilm, "Les trois masques" van André Hugon, maar omdat de infrastructuur ontbrak, moest hij wel in Engeland worden opgenomen. Luis Bunuel van zijn kant draait "Un chien andalou". Het surrealisme beweert terug te gaan op Méliès, maar deze hààtte deze film en wilde niet dat zijn naam ermee in verband werd gebracht. Méliès hield overigens ook niet van Chaplin of Keaton en evenmin van de films van Pagnol of Abel Gance, daarvoor ging hij liever naar het theater, zei hij. Zijn voorkeur ging naar actie, b.v. westerns. Volgens zijn kleindochter zou hij allicht een grote aanhanger zijn geweest van Steven Spielberg. Die beantwoordt misschien het meest aan zijn definitie van film: "Amuser les enfants, étonner les parents et surprendre tout le monde".
Niet te verwonderen dat in een artikel in een Frans tijdschrift een zekere W.Harmex er zijn beklag over doet dat de intellectuelen nog altijd hun afkeer van de cinema niet hebben overwonnen. En als ze dan toch al een goed woord over hebben voor het medium dan is het voor de stomme film! Deze klaarziende criticus wijst er echter op dat de klankfilm niet enkel voor dialogen heeft gezorgd, maar dat ook het geluidsdecor erg belangrijk is geworden, om nog te zwijgen van de filmmuziek.
Jacques Feyder keerde ontgoocheld terug uit Hollywood (wegens het gebrek aan artistieke vrijheid), waar hij de laatste stomme film van Greta Garbo ("The kiss") had gedraaid, om in Frankrijk o.m. "La kermesse héroïque" te draaien. Deze film over het pittoreske leven van een Vlaams dorp onder de Spaanse bezetting werd in België verboden, omdat hij de Belgen als collaborateurs voorstelde. Nu, het is ongetwijfeld zo dat Feyder in tegenstelling tot b.v. Carné, Renoir of Duvivier de kant van de burgerij koos. Vaak voerde hij ook zijn echtgenote Françoise Rosay als hoofdactrice op.
Nadat we in de periode van de stomme film bij de zogenaamde “feuilletonfilms” reeds tal van eigenaardige detectives te zien kregen, wordt de detective in de sprekende film een serieus man. In tegenstelling tot de Amerikanen die meestal een “privé-detective” opvoeren, die zelf op de dunne koord tussen goed en kwaad balanceert, kiezen de Fransen voor iemand die ook officieel recht en orde incarneert. Wie ontelbare malen tot leven is gekomen op het witte doek is natuurlijk commissaris Maigret, gecreëerd door de Luikenaar Georges Simenon. "La tête d'un homme" werd in 1932 reeds (amper één jaar na het eerste Maigret-verhaal) verfilmd door Julien Duvivier met Harry Baur in de rol van de commissaris en Valéry Inkijinoff als de ten dode opgeschreven Radek (eigenlijk een pathetische versie van Raskolnikov).
In 1936 draait een collectief o.l.v. Jean Renoir en met o.m. Henri Cartier-Bresson voor de Franse communistische partij "La vie est à nous". Uit die periode stamt ook "La grande illusion" (Jean Renoir: impressionnisme).
Frankrijk heeft een eigen traditie van eigen humor, die niet steeds overal wordt gesmaakt, vertrekkende van Sacha Guitry, bij wie men zelfs nog invloed van Molière kan herkennen!
Op de vooravond van de Tweede Wereldoorlog draaide Jean Stelli "Pour le maillot jaune", een komisch bedoelde film over de Tour de France, waarin Albert Préjean een toprenner op zijn retour speelt (Albert Bergeon genaamd), die door een debuterende journaliste Colette Monnier (gespeeld door Meg Lemonnier, dus alweer een naam die "op het lijf" geschreven is) wordt afgeschreven, maar uiteraard eindigt het met een eindoverwinning en een love-story.
Christian-Jacque draaide in 1941 "L'assassinat du père Noël" tijdens de Duitse bezetting. De film werd goedgekeurd door de strenge Duitse censuur, ondanks de allegorie van goed en kwaad en de duidelijke boodschap van hoop en patriottisme. Hoofdvertolker Harry Baur, die vaak joodse personages vertolkte, werd kort nadien (in 1942) gearresteerd door de nazi's.
Maar ook in Frankrijk waren er collaborateurs. Danielle Darrieux b.v., zoals te zien is in de film "The sorrow and the pity" van Max Ophüls uit 1971. Ook Maurice Chevalier kwam even in opspraak, tot bleek dat het eigenlijk een "cover" was voor verzetswerk. Andere weerstanders waren Jean Gabin, Louis Jourdan, Reginald Beckwith en de Belg Fernand Gravey. Michèle Morgan vluchtte naar de VS. En toen Arletty het verwijt voor de voeten kreeg geworpen dat ze met een Duitser had geslapen, antwoordde ze: "Mon coeur est français, mais mon cul est international!"
In 1946 vindt het eerste Festival van Cannes plaats nadat een eerdere poging in 1939 door de oorlog werd verhinderd. Dat jaar was er ook "Symphonie pastorale" van Jean Delannoy naar André Gide met Michèle Morgan, Pierre Blanchar en Line Noro. Een dominee uit een klein Frans bergdorpje vindt in een afgelegen hut een totaal verwilderd kind dat blind is. Hij besluit om het kind, Gertrude, in zijn gezin op te nemen. De jaren verstrijken en Gertrude groeit op tot een mooi en gevoelig jong meisje...
Een vergelijkbare sfeer vinden we in "La belle et la bête" van Jean Cocteau. Merkwaardig genoeg was Jean Marais zeer enthousiast over de rol omdat hij zowaar een minderwaardigheidscomplex had, zowel over zijn uiterlijk als over zijn verstandelijke vermogens. Later zal hij het zich misschien wel hebben beklaagd, want door de aandacht die de make-up afdeling aan zijn uiterlijk moest besteden (telkens drie uur voor zijn gezicht en een uur voor elke hand), mocht hij zich in de loop van de dag niet ontschminken. Maar de omvang van de maquillage stelde hem ook niet in staat om het hoofd te buigen, zodat hij door zijn tegenspeelster Josette Day (die was aangebracht door Marcel Pagnol) diende te worden gevoed met een lepeltje.
Niet verbale humor die daarom universeel gesmaakt kan worden, wordt gebracht door Jacques Tati met "Jour de fête" (1947, eveneens met een rol voor een wielrenner, een echte deze keer, namelijk Marcel Dussault), "Les vacances de monsieur Hulot" (1952), "Mon oncle" (1958), "Playtime" (1965), "Trafic" (1972). Ook zijn navolger Pierre Etaix is uitstekend. Deze is nog meer beïnvloed door de onlangs overleden mimespeler Félicien Marceau dan Tati! Doordat de hoofdpersoon in "Allez France" (Robert Dhéry, 1964) tot zwijgen gedwongen is, past ook deze film in deze reeks. Nog een volgeling is Yves Robert met "La famille Fenouillard" (1960) en "La guerre des boutons" (1961).
In 1949 draait Richard Pottier (eig.Ernest Deutsch, Budapest 1906-Frankrijk 1994) "Caroline Chérie" met Martine Carol en "Meurtres" met Fernandel. In 1956 zal hij "Le chanteur de Mexico" met Luis Mariano draaien. Hier was de muziek van Francis Lopez (1916-1995), maar Pottier schreef zelf ook liedjes. In 1946 had hij twee "hits" met Tino Rossi die in zijn film "Destin" "Tant qu'il y aura des étoiles" en "Petit papa Noël" zong.
In 1953 wint "Le salaire de la peur" in Cannes, regisseur Clouzot en hoofdacteur Charles Vanel vallen ook in de prijzen. Datzelfde jaar is Martine Carol naakt te zien in "Lucrèce Borgia", een film van haar echtgenoot Christian-Jacque. De badscène is de geschiedenis ingegaan omdat er voor het eerst expliciet géén body double werd gebruikt.
In 1954 wint René Clément met "Monsieur Ripois" voor de vierde keer in Cannes.
In 1959 gaat de meeste aandacht naar "Les 400 coups" van François Truffaud, omdat deze de prijs voor de regie krijgt, precies een jaar nadat hij als criticus voor het blad "Arts" van het Festival was verwijderd. De kritieken van Truffaud waren voor Bertrand Tavernier overigens de aanleiding om talrijke keren hier in Vlaanderen naar Amerikaanse films te komen kijken. En dan niet in de grote steden, maar bijvoorbeeld ook in Boom. Hij herinnert zich dat, toen ze daar arriveerden met drie wagens met een nummerplaat uit Parijs om naar "The Canadians" te kijken, de uitbater bijna een hartaanval kreeg. "En terecht," lacht hij, "want de film trok op geen kloten."
"Hiroshima, mon amour" van Alain Resnais valt buiten de prijzen, evenals "A bout de souffle" van Jean-Luc Godard met Jean-Paul Belmondo. Godard had Belmondo ontdekt in een café en hem eerst een rolletje in de kortfilm "Charlotte et son Jules" aangeboden. Rond die tijd was hij (Godard) ook reeds verliefd op Anna Karina (die hij had gezien in het reklamefilmpje voor Monsavon, maar ze weigerde een rol in "A bout de souffle" omdat ze uit de kleren moest). Nadien stemde ze dan toch toe voor "Le petit soldat" en ze huwden ook. Maar tegen de tijd van "Pierrot le fou" waren ze al opnieuw gescheiden.
Un taxi pour Tobrouk (Denys de la Patellière), Caroline et les rebelles (Michel Boisrond), Cartouche (Philippe de Broca) en Les Parisiennes (waarin Catherine Deneuve verliefd wordt op Johnny Hallyday) stammen uit 1961. De voornaamste Franse films van 1962 zijn Le masque de fer (Henri Decoin), Les carabiniers van Jean-Luc Godard (een toepasselijke titel voor iemand die ooit een criticus heeft gedefinieerd als "un soldat qui tire sur son propre régiment") en "Un singe en hiver" van Henri Verneuil (1920) met Jean Gabin (1904-1976) als Albert Quentin, Suzanne Flon als zijn echtgenote, Jean-Paul Belmondo (Gabriel Fouquet) en Noël Roquevert (Landru).
La peau douce (François Truffaut), Château en Suède (Roger Vadim) en L'homme de Rio (Philippe de Broca) stammen uit 1963. Uit 1965 is er Tribulations d'un Chinois en Chine (Philippe de Broca), terwijl in de "Fantomas"-reeks een toch reeds ouder wordende Jean Marais werd gekoppeld aan Mylène Demongeot, het prototype van het domme blondje. In 1966 is de Gouden Palm voor "Un homme et une femme" van Claude Lelouch. "La Religieuse" wordt verboden, maar neemt toch deel als officiële Franse inzending. "Je t'aime, je t'aime" van Alain Resnais spreekt natuurlijk voor zichzelf, maar toch is deze film vooral opvallend door het spelen met de tijd. In het komische genre is er “La grande vadrouille” van Gérard Oury (1919-2006) met Bourvil en Louis de Funès.
Luchino Visconti draait "L'étranger" naar Marcel Camus met Marcello Mastroianni (Meursault), Anna Karina (Marie), Georges Géret (Raymond), Bernard Blier (de advokaat), Alfred Adam (de openbare aanklager) en Bruno Cremer (de aalmoezenier) uit 1967. Caroline chérie (Denys de la Patellière), Les risques du métier (André Cayatte), La mariée était en noir (François Truffaut) zijn ook allen uit 1967.
In 1968 wordt omwille van de studentenrevolte het Festival in Cannes stilgelegd. Uit 1968 dateren Le Cerveau (Gérard Oury), La femme infidèle (Claude Chabrol), Les amours de Lady Hamilton (Christian-Jacque), Un homme de trop (Costa-Gavras) en Angélique et le sultan (Bernard Borderie). Een jaar later verschijnen: La sirène du Mississippi (François Truffaut), Le passager de la pluie (René Clément), La maison sous les arbres (René Clément) en Une belle fille comme moi (François Truffaut).
In 1970 is er o.a. “Raphaël le débauché” met muziek van Vincenzo Bellini, gespeeld door Orchestre de Chambre de l’ORTF m.m.v. de sopraan Mady Mesplé en de tenor Alain Vanzo. Deze film van Michel Deville is gebaseerd op een scenario van Nina Companeez. Maurice Ronet in de titelrol zal uiteindelijk zijn meerdere vinden in Françoise Fabian, nadat hij Brigitte Fossey en Isabelle de Funès heeft binnengedaan. Fabian trouwt dan met Jean Vilar. In 1971 is er « La folie des grandeurs » van Gérard Oury met opnieuw Louis de Funès naast deze keer Yves Montand. In 1973 maakt "La Grande Bouffe" van Marco Ferreri het meeste ophef. Een komische voltreffer was “Les aventures de Rabbi Jacob” van Gérard Oury, uiteraard alweer met Louis de Funès. In 1974 was er de Zorro-film van Alain Delon, tevens de hoofdacteur uit "Adieu l'ami" (naast Charles Bronson) van Jean Herman, de cineast die zich dat jaar tot auteur omschoolt (onder de naam Jean Vautrin) omdat hij en zijn vrouw, actrice Anne Doat, geconfronteerd worden met een autistisch kind, wat hij onverenigbaar acht met het zwerversbestaan van een filmregisseur.
Andere films dat jaar: "Stavisky" van Alain Resnais met Jean-Paul Belmondo, Annie Duperey en Daniel Lecourtoix (1903-1985). En verder: "Le fantôme de la liberté" van Luis Bunuel met Adriana Asti, Jean-Claude Brialy en Michel Piccoli, "Un nuage entre les dents" (Marco Pico), Les valseuses (Bertrand Blier), Les contes immoraux (Walerian Borowczyk), "Toute une vie" van Claude Lelouch, Robert Bresson ("Lancelot du Lac"), "Il n'y a pas de fumée sans feu" (André Cayatte), "Le vieux fusil" (Robert Enrico), Le téléphon rose (Edouard Molinaro), Les galettes de Pont-Aven (Joël Séria), Le sauvage (Jean-Paul Rappeneau) met Yves Montand en Catherine Deneuve. En dan was er ook nog « La traque » van Serge R.Leroy (1937), die we kennen van « Attention les enfants regardent », « Légitime violence », « Le quatrième pouvoir », « La saison des feuilles » en « Les cahiers bleus ». Op 27/5/93 is hij gestorven na een "langdurige ziekte". "Chronique des années de braise" van de Algerijn Mohamed Lakhdar Hamina wint de Gouden Palm. Het paleis moet geregeld ontruimd worden wegens bomalarm. Eén bom ontploft maar richt alleen materiële schade aan.
“Cousin, cousine” (Jean-Charles Tacchella) dateert uit 1977. Het Festival van Cannes begint één dag later omwille van tv‑debat tussen Franse premier en oppositieleider François Mitterrand. Het accent ligt op de intimistische film. De bom gevonden in de gangen van de festivaladministratie wordt op het strand tot ontploffen gebracht. “L'homme qui aimait les femmes » (François Truffaut) en « Bilitis » (David Hamilton) zijn – om diverse redenen – de opvallendste films uit 1978.
In 1979 wordt « Les chiens » (Alain Jessua) en « On a volé la cuisse de Jupiter » (Philippe de Broca) gedraaid. Als beste buitenlandse film wordt de Zwitsers-Franse film "La diagonale du fou" bekroond. Pascale Ogier (in 1960 geboren als dochter van Bulle Ogier en gedebuteerd in 1979 met Perceval le Gallois) krijgt voor “Les nuits de la pleine lune” de prijs voor de beste actrice op Festival van Venetië. Datzelfde jaar is ze overleden (zelfmoord, als ik me niet vergis). Meest gehate film van 1981 is "Les Uns et les Autres" van Lelouch. Het Béjart‑nummertje van de Bolero (integraal) met ziekenwagens van het Rode Kruis op de achtergrond is één van de grote komische momenten. Datzelfde jaar pleegt Nouvelle Vague-filmer Jean Eustache ("La maman et la putain") zelfmoord.
In 1984 speelt Michel Deville met "Péril en la demeure" in op het voyeurisme, dat met de uitvinding van de videocamera hoge toppen begint te scheren. David Aurphet (Christophe Malavoy) geeft muziekles aan het dochtertje van het rijke echtpaar Julia en Graham Tombsthay (Nicole Garcia en Michel Piccoli). Julia verleidt hem en ze beginnen een relatie, maar op een bepaald moment ontvangt hij een videocassette van zijn gestoei. Met verder nog Anémone en Richard Bohringer.
In 1986 wint "Thérèse" (Alain Cavalier) de prijs van de jury in Cannes en de meest gehate film is alweer "Un homme et une femme: Vingt ans déjà" van Claude Lelouch. Beste debuut: Noir et blanc (Claire Devers).
In Cannes 1989 is er een vreedzame protestmars van de nouveaux pauvres, veertigers en vijftigers die hun baan verloren hebben en nu tussen de Rolls‑Royces en jachten manifesteren. Ze krijgen de steun van Yves Montand die hen met een megafoon toespreekt, zegt dat hun klachten zullen gehoord worden en handtekeningen uitdeelt. Montand is net als Claude Autant-Lara, die dat jaar een zitje in het Europees Parlement heeft veroverd voor het Front National, geëvolueerd van uiterst links naar uiterst rechts. Een klein jongetje vraagt Jean‑Luc Godard een handtekening: "Non, j'ai pas envie," antwoordt Godard, die met "King Lear: an approach", een onafgewerkt project presenteerde. Claude Lelouch stelt "Itinéraire d'un enfant gâté" voor met Jean-Paul Belmondo, Richard Anconina, Lio en Daniel Gélin.
Lino Brocka draait "Fight for us" naar een scenario van José F.Lacaba. Muziek van Dina Bonnevie. Met Phillip Salvador, Gina Alajar en Bembol Roco. Merkwaardig: deze film begint met te zeggen dat de Franse regering hem weigerde te "erkennen" (?) en dat het daarom een "statenloze" film is. Vandaar wellicht ook dat hij als "Fight for us" wordt geafficheerd als video in plaats van de oorspronkelijke titel "Les insoumis".
"La vouivre" van Georges Wilson naar een eigen scenario is eigenlijk gebaseerd op het boek van Marcel Aymé. De muziek is van Wladimir Kosma. Met Lambert Wilson (Arsène), Jean Carmet (1922-1994, Requiem), Suzanne Flon (Louise) en Laurence Treil (La Vouivre). 'La Vouivre' is een slangenmeisje, een soort fee die volgens de legende naakt door de moerassen doolt om de mannen te verleiden. Op de borst draagt ze een diamant, maar het noodlot treft al wie deze diamant probeert te bemachtigen. De film is niet zo sprookjesachtig als de titel zou kunnen laten vermoeden. In werkelijkheid gaat het over een gesloten landelijk milieu in het Zuiden van Frankrijk, waar een jongeman (Lambert Wilson uiteraard) terugkeert van het slagveld, waar hij in zijn hoofd is geraakt. Vandaar dat hij "vatbaar" is voor dergelijk verhaal natuurlijk, ook al omdat de seksualiteit in dat milieu verstikt wordt.
Dat jaar is er ook "Madame Bovary" van Claude Chabrol met Isabelle Huppert als de rusteloze Emma Bovary, Christophe Malavoy als de vrouwenverleider Rodolphe Boulanger, Jean-François Balmer als haar liefdevolle maar saaie echtgenoot Charles Bovary, Jean Yanne als de vrijdenker-apotheker Homais (die met zijn sensatiezucht wel mede de ondergang van Bovary bewerkt door hem in een chirurgisch avontuur te storten) en Lucas Belvaux als de jonge Léon Dupuis, de tweede minnaar van Emma. Voor zover ik kon oordelen, bleef Chabrol Flaubert erg getrouw (de dialogen werden soms letterlijk weergegeven), maar hij werpt toch een heel negatieve kijk op Emma.
"Europa" van Lars von Trier is een laatste bijdrage in een triptiek over de tweede wereldoorlog en heeft Jean-Marc Barr van "Le grand bleu" en Barbara Sukowa van "Rosa Luxemburg" als hoofdvertolkers. Barr speelt een Duitser die na de nederlaag van de nazi's uit de Verenigde Staten terugkeert naar zijn vaderland. Barr is zelf ook geboren in Duitsland, als zoon van een Amerikaanse militair en een Franse moeder. Dat is ook de reden waarom von Trier aan hem heeft gedacht voor de hoofdrol. Het opmerkelijke is dat de film in kleur werd gedraaid tegen een achtergrond van zwart-wit beelden.
L'amant (Jean-Jacques Annaud) krijgt een César voor de beste muziek, die van Gabriel Yared. Maar voor de rest gaat het nog altijd niet goed met de Franse film. Het regiedebuut van Frédéric Blum (al 17 jaar actief als regie-assistent!) "Les faussaires" gaat over ene Jack Baker (Jean-Marc Barr) die op Tahiti verblijft om de zoveelste biografie over Gauguin te schrijven. Hij laat zich echter op sleeptouw nemen door Cohn (Gérard Jugnot), een Uilenspiegel-achtig figuur. Gelukkig is er nog een Tahitiaanse schone (Viktor Lazlo) om hem voor verder onheil te behoeden.
Het beste was misschien nog "L'ange noir" van Jean-Claude Brisseau ("Noce blanche"). Hierin speelt Sylvie Vartan een koelbloedige moordenares, die wordt verdedigd door Tcheky Karyo. Diens homofiele wensdromen maken de film er niet verteerbaarder op. En dan is het nog een geluk dat het voorwerp van zijn lusten niet de man van Vartan is, Michel Piccoli.
In 1995 ontvielen ons de Franse regisseurs René Allio en Alex Joffé en de Franse acteur Charles Denner.
César, golden globe en oscar voor de beste buitenlandse film voor Indochine (Régis Wargnier), dankzij een barnum-reclame (inclusief een bezoek van president Mitterand aan Vietnam) en ook een compensatie voor Catherine Deneuves oscarnominatie voor de beste actrice, want die houdt er nu wel een César aan over. Ook Cesar voor de beste vrouwelijke bijrol: Dominique Blanc, de fotografie: François Catonne, en geluid en decor.
Cesar voor de beste acteur: Claude Rich in "Le souper" (Edouard Molinaro). Ook voor de kostuums.
Cesar voor de beste regisseur: Claude Sautet ("Un coeur en hiver"). Ook voor de beste mannelijke bijrol: André Dussolier. Felix voor Daniel Auteuil als beste acteur.
Cesar voor het beste mannelijk debuut: Emmanuel Salinger ("La Sentinelle" van Arnaud Desplechin)
Cesar voor het beste scenario: Colline Serreau (La crise) de Prijs van de Hogere Technische Commissie ging naar "Grosse fatigue", die ook de prijs voor het beste scenario (Michel Blanc) kreeg. De Caméra d'Or ging naar Pascale Ferran voor "Petits arrangements avec les morts" en de Prijs van de Jury naar "La reine Margot" van Patrice Chereau, waarin Virna Lisi ook als beste actrice werd onderscheiden.
49ste Festival van Cannes
Juryvoorzitter: Francis Ford Coppola. Leden: Nathalie Baye, Greta Scacchi, Atom Egoyan, Tran Anh Hung ("Cyclo"), Michael Ballhaus (Duitse cameraman), Krzysztof Piesiewicz (scenarist van Kieslowski).
Op het programma vooral veel komedies. Zo kreeg "Un héros très discret" van Jacques Audiard de prijs van het beste scenario. Hierin worden de weerstanders (in Frankrijk vooralsnog onaantastbaar) in hun hemd gezet. Ik vind de tijdsomstandigheden een beetje te angstaanjagend om hiermee uit te pakken, maar toegegeven, met "Allo Allo" heb ik ook tranen gelachen.
"Ridicule" van Patrice Leconte (de maker van "Les Bronzés", maar ook van "Le mari de la coiffeuse") mocht het festival openen. Deze komische film over Louis XIV met Fanny Ardant en Jean Rochefort werd zo slecht ontvangen dat titels als "Ridicule opening van het Festival" niet uit de lucht waren. Om toe te geven aan de Amerikaanse druk (het Festival valt net iets te vroeg voor de Amerikaanse zomer-blockbusters en daar doet men in Hollywood nog altijd zuur over) werd vooraf het nieuwste Mickey Mouse-tekenfilmpje gedraaid, dat weliswaar in de Parijse afdeling van de Disneystudio's was opgenomen.
Beste actrice: Anouk Grinberg (een hoertje in "Mon homme" van haar echtgenoot Bertrand Blier). André Téchiné kreeg voor "Les Roseaux Sauvages" de César van de beste film. Deze film gebaseerd op autobiografische feiten uit zijn adolescentie kadert in de reeks "Tous les garçons et les filles de leur âge" die een aantal regisseurs voor Arte maakten met die opdracht. Verder waren dat "La page blanche" (Olivier Assayas), "US go home" (Claire Denis), "Bonheur" (Cédric Kahn) en "Portrait d'une jeune fille de la fin des années 60 à Bruxelles" van "onze" Chantal Akerman. De andere prijzen:
beste acteur: Gérard Lanvin (Le fils préféré);
beste decor & beste klank: "Farinelli", het levensverhaal van Carlo Broschi, de bekendste castraat uit de geschiedenis, met in de titelrol Stefano Dionisi. Enrico Lo Verso speelt zijn broer Riccardo, Elsa Zylberstein zijn vriendin Alexandra en Jeroen Krabbé is de componist Händel, nadat Jan Decleir lange tijd in de running was voor deze rol.
En de prijs voor de beste actrice ging naar Isabelle Adjani voor "La Reine Margot".
Het Festival van Cannes werd geopend door "La cité des enfants perdus", even smakeloos als "Delicatessen". Jeanne Moreau, de jury-voorzitster, zong een duet met Vanessa Paradis en bekroonde "Underground" van Emir Kusturica met de Gouden Palm. "Le regard d'Ulysse" van Theo Angelopoulos kreeg de Grote Prijs van de Jury. Beide films behandelen de problemen in de Balkan. "N'oublie pas que tu vas mourir" van Xavier Beauvois ging ook een beetje over Bosnië maar vooral over aids en kreeg dus de "gewone" Prijs van de Jury. Met "De Haat" ging Mathieu Kassovitz met de regieprijs lopen.
Bij de genomineerden voor de oscar van de beste niet-Engelstalige film waren twee Franse films: "Gazon Maudit" (Josiane Balasko) en "Les Misérables" (Claude Lelouch). Deze laatste won het.
Césars
Beste film: "La haine" (Mathieu Kassovitz)
Beste buitenlandse film: "Land and freedom" (Ken Loach)
Beste regisseur: voor de tweede keer Claude Sautet ("Nelly et Mr.Arnaud")
Beste acteur: Michel Serrault (1928-2007) voor "Nelly et Mr.Arnaud" maar ook voor "Le bonheur est dans le pré" van Etienne Chatiliez)
Beste actrice: Isabelle Huppert ("La cérémonie" van Claude Chabrol). Huppert werd voor de achtste keer genomineerd, wat een record is.
Beste vrouwelijke bijrol: Annie Girardot ("Les misérables" van Claude Lelouch)
Beste kortfilm: "Le moine et le poisson" (de Nederlander Michael Dudok de Wit)
"La hussard sur le toit", die tien keer genomineerd was, kreeg slechts twee technische Césars (foto en klank). Heel subjectief was mijn voorkeur voor "Parpaillon" van Luc Moullet uit 1994. Deze film gaat over de beklimming van deze Alpencol door diverse wielertoeristen. Men kan b.v. een splijtende demarrage meemaken van Karl Marx, die daarmee Jezus Christus ongenadig ter plaatse laat. Datzelfde jaar speelt komiek Pierre Richard in een ernstige film en dan nog wel van de Belg Yves Hanchar, "La partie d'échecs". Hij is hierin de priester Ambroise, een grootmeester in het schaken, die de kleine Max (Denis Lavant) opleidt tot een waar schaakwonder dat in het midden van de negentiende eeuw iedereen met verstomming slaat. Zijn voornaamste tegenstander is Lord Staunton. De perfide markiezin de Theux organiseert een schaakwedstrijd tussen hen beiden met als inzet... haar dochter Anne-Lise (Hilde Heijnen).
De meeste Franse komedies op het einde van de twintigste eeuw waren echter om te huilen. Zelfs als Claude Berri na zijn Pagnol-verfilmingen nog eens naar dit genre teruggrijpt met "La débandade" is dit het geval, maar dan niet omdat de flauwe grappen zich opstapelen, maar omdat er bijna geen grap in voorkomt. Het gegeven (een oudere man wiens seksuele potentie letterlijk verslapt) is eigenlijk zelfs intriest. Bovendien geeft Claude Berri toe dat er een autobiografische component is verwikkeld. Om dit aan te geven speelt hijzelf de hoofdrol onder zijn echte naam, Claude Langmann, zij het dat het in dit geval dus eerder Claude Slapmann is.
In Frankrijk steeg het bioscoopbezoek in 1998 toch met 15 procent. In totaal werden 170 miljoen tickets verkocht. En toch was het een slecht jaar voor de Franse filmindustrie, want de interesse voor de Franse film daalde met 7 procent tot 27 procent van het totale filmaanbod, ondanks het feit dat in dat jaar meer dan 140 Franse producties het levenslicht zagen. Nu is het met de kwaliteit van de Franse film reeds enige jaren erg pover gesteld, maar toch is volgens het Centre National de la Cinématographie de achteruitgang vooral het gevolg van het succes van de megabioscoopcomlexen, die vooral reclame maken voor de Amerikaanse producties. En wat kan er nu in godsnaam nog slechter zijn dan zo'n Amerikaanse actiefilm in het Frans gedubd?

Geen opmerkingen: