donderdag 29 november 2007

Theater in Gent en omstreken

Rob Ehrenstein laat zijn "theatergeschiedenis der Nederlanden" starten in Gent, in de elfde eeuw. Het betreft namelijk het kerstspel "Ordo stellae" dat wordt toegeschreven aan ene Theodoricus uit de Sint-Pietersabdij (later zou hij abt worden in Sint-Truiden).
Het is echter pas in de 15de eeuw dat met het ontstaan van de rederijkerskamers er ook eerste gespecialiseerde schouwburgen komen. Zo ook in Gent, waar de Loofblomme, Iverige Jonckheit, Jhesus met der Balsemblomme, Mariën Theeren, De Fonteine en Broedermin en Taelyver (later bekend onder de meer populaire naam De Melomanen) actief zijn. In het Schepenhuis hadden de achtbare heren schepenen toen immers een ontspanningszaal ingericht die ze de naam "Comediante Caemere" meegaven. Na verloop van tijd mochten ook andere burgers (maar dan toch "burgers") van het spektakel komen genieten.
In 1448 wordt "De Fonteine" opgericht, de oudste rederijkerskamer van Gent, kort daarop gevolgd door "Marien Theeren".
De rederijkerskamer "Jhesus met der Balsemblomme", waarvan Lucas de Heere later deel zal uitmaken, werd gesticht op 20 maart 1492 en niet door de eerste de beste, maar door Filips de Schone himself. Dat gebeurde in de hoofdstad van zijn hertogdom Bourgondië, Mechelen. Rederijkerskamers waren immers verzamelplaatsen van de lokale intelligentia en "dus" ook vaak broedplaatsen van verzet. Daarom stelde Schone Filip een "soevereine" kamer samen, die de andere eens een beetje in de gaten moest houden (vandaar misschien de kenspreuk "Doorziet den grond"). Dat bleek te lukken, behalve... jawel in die oproerige stad Gent. Daarom verhuisde de zetel van de Balsemblomme al snel naar de Arteveldestede. Het ironische van het hele verhaal is nog dat deze eerste episode eindigt in de zestiende eeuw toen Gent heel eventjes een calvinistische republiek is geweest en de eertijds gezagsgetrouwe Balsemblommers nu de kop hadden genomen van de calvinistische opstandelingen.
Er bestaan dan ook twee versies over het verdwijnen van de oorspronkelijke Balsemblomme, die beide echter niet door feiten kunnen worden bewezen. Een eerste versie is dat ze aan de galg zijn geëindigd toen de contrareformatie een einde maakte aan het calvinistische bewind. Anderen beweren echter dat ze net als zovelen de grens naar het calvinistische noorden zijn overgestoken. Feit is alleszins dat in Gouda ook een Balsemblomme werd gesticht door "altegader Vlamingen", zoals het in de stichtingsakte staat, maar het is niet duidelijk of het Gentenaars betreft. Alleszins was het ook in Gouda "eigen volk eerst", zodat de ex-Vlamingen na ettelijke pesterijen wel verplicht waren om samen te smelten met een Nederlandse rederijkerskamer. Er bestaat met andere woorden geen "zusterafdeling" van de Gentse Balsemblomme meer in Gouda.
De andere Gentse rederijkerskamers zijn eigenlijk toneelgezelschappen die later de naam van een kamer (op verzoek) hebben aangenomen. De oudste daarbij is In Trouw Verbond (gesticht in 1900) dat de benaming van Iverige Jonckheyt (uit de tweede helft van de achttiende eeuw) heeft overgenomen. De Melomanen zijn pas tamelijk recent "Broedermin en Taelyver" geworden (een naam die ze overigens toch nauwelijks gebruiken) en Kunst Veredelt uit Sint-Denijs-Westrem gaf de voorkeur aan De Loofblomme "omdat het de meest poëtische naam was"...
De bloei van de gezelschappen zou volgens sommigen te maken hebben met de zelfstandigheidsdrang van de steden. Met name de rederijkerskamers hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld, waarbij men duidelijk kan vaststellen dat er overlappingen zijn tussen de politieke en de artistieke doelstellingen. In 1560 zal de Roomse kerk trouwens de rederijkerskamers verbieden omwille van hun rol in de hervorming.
De Sint-Sebastiaansgilde richtte rond het midden van de 17de eeuw in één van de zalen van haar gildenhuis op de Kouter in Gent een theater op. De eerste voorstellingen werden vanaf 1664-65 gegeven.
In Ledeberg werd in 1778 (onder de regering van Maria-Theresia) het toneelgezelschap "Redenconst-minnende Jongheyd" gesticht. De gilden werden echter in 1794 afgeschaft door de Fransen. Dat was ook een onderdeel van de taalstrijd. Gedurende eeuwen werd het "Vlaamsch" enkel gesproken in de dorpschool en in de toneelzaal en dan nog enkel bij amateurs!
Het gildenhuis en het theater werden verkocht en kwamen in het bezit van de NV Piers en Cie. In 1799 werd het Ledebergse gezelschap heropgericht onder de benaming "Minnaers der dicht- en toneelkunde".
25 oktober 1833 is een belangrijke datum, want toen speelde de tweetalige amateurtoneelvereniging "Les Bons Amis/De Ware Vrienden" de vaudeville "Michel en Christine" in de zaal van het koffiehuis "Den Duitsch" op de hoek van de Kammerstraat. Het historische eraan was dat voor het eerst bij amateurs er een vrouw meespeelde: Virginie Miry (1807-1902).
Opnieuw in het bezit gekomen van de stad werd het gildenhuis wegens dringende restauratiewerken gesloopt. Kort daarna werd de huidige Schouwburgstraat aangelegd en in 1837 werd het Grand Théâtre (de huidige opera) ingehuldigd. Datzelfde jaar (op 19 februari) huwde Virginie Miry met de geneesheer Hippoliet van Peene, auteur van tal van zangspelen, die als violist deel uitmaakte van het "huisorkest" van de familie Miry. (De bekendste telg is ongetwijfeld haar neef Karel, de componist van "De Vlaamse Leeuw".) Virginie was een grote fan van de Franse actrice Pauline Déjazet, die vaak met een of ander Frans gezelschap in de opera was te zien (zoals het nog tot een heel eind in de twintigste eeuw de gewoonte zou zijn) en introduceerde zo de "natuurlijke" Franse speelstijl in Vlaanderen (ze werd vaak "de Vlaamse Déjazet" genoemd).
Bij de Gentse opera was er een ingang voor koetsen voorzien, zodat men bij regenweer comfortabel kon in- en uitstappen. Ook het interieur en de theatermachinerie van beide schouwburgen werd door dezelfde kunstenaars ontworpen, nl.Philastre en Cambon. De Bourla-schouwburg was oorspronkelijk trouwens ook een opera-theater.
Op 4 maart 1840 wordt onder impuls van Karel Ondereet (1804-1868) in Gent de toneelmaatschappij "Broedermin en Taelijver" gesticht. Zij huren als zaal die van de herberg "De Parnassusberg" in de Oude Houtlei, waar sedert het einde van de 18de eeuw de Rederijkerskamer "De Fonteine" reeds voorstellingen gaf. "De Fonteine" was vooral een gezelschap van de flamingantische elite, terwijl "Broedermin" zich meer op de middenstanders en de arbeiders richtte. Daarom bracht men vaak kluchten of parodies op opera's, maar via de creatie van stukken van leden zoals "De Gallomanie of de Verfranschte Belg" van Karel Ondereet of "Keizer Karel en de Berchemse Boer" van Hippoliet van Peene wordt het Vlaamse toneel toch ook weer leven ingeblazen. Deze laatste is ook diegene die architect Minard ervan kan overtuigen in eigen beheer een schouwburg te bouwen.
Op 27 juni 1847 opent dankzij de inspanningen van de Broedermin de eerste Vlaamse schouwburg in België zijn deuren: de Gentse Minardschouwburg. Hij wordt naast de Broedermin ook nog door het andere amateurgezelschap, De Fonteine, bespeeld. Het was echter de Broedermin die de Minard mocht openen met "Brigitta of de twee vondelingen", een stuk (uiteraard) van Hippoliet van Peene met muziek van (uiteraard) Karel Miry en in de hoofdrol (uiteraard) Virginie Miry.
In 1869 blaast Karel Ondereet ook de slabakkende Ledebergse vereniging nieuw leven in dankzij een "Vriendenkring".
Op 1 oktober 1871 ging in de Minard het "Nederlandsch Tooneel van Gent" van start met een ouverture van Karel Miry, gevolgd door het volksdrama "De orgeldraaier en zijn pleegdochter" en door het blijspel "Een welopgevoede bediende of de mislukte proeven". Hiervoor dienden de drie amateurgezelschappen buitengewerkt. Enkele "sterren" van de amateurgroepen werden wel overgenomen (o.a. Virginie Miry), naast acteurs uit Antwerpen en Nederland. Aangezien het woord subsidie nog moest worden uitgevonden, speelde men vooral komische kaskrakers, af en toe afgewisseld met een tranerig volks melodrama. Opmerkelijk was dat de spelers op het einde van het seizoen konden worden weggestemd door de abonnees. Dat gebeurde echter zelden. Virginie Miry, alhoewel nog altijd zeer geliefd, ging na een jaar reeds uit eigen beweging weg omdat ze zich bij dit professionele gezelschap niet thuis voelde en stopte meteen ook met spelen, aangezien datzelfde jaar ook de Broedermin werd ontbonden. (De naam werd later weer opgenomen door de Melomanen.)
MULTATULI HEEFT VEEL GELEDEN
Het Multatuliteater is een Gents amateurgezelschap dat ontstond in 1874, in de schoot van de socialistische arbeidersbeweging. Aanvankelijk was het een groepje jonge arbeiders ("de jonge socialisten") die geëngageerde liederen en gedichten zongen en declameerden in verscheidene Gentse café's. Twee jaar later werd een toneelafdeling opgericht.
De naam "Multatuli" werd voorgesteld door een lid van het gezelschap, nadat hij een voordracht van Edouard Douwes Dekker (beter bekend onder het pseudoniem "Multatuli") had bijgewoond in het Van Combrugghe-genootschap. Hij stelde de naam "Multatuli"(-kring) voor omdat de betekenis, "Ik heb veel geleden", een uitdrukking was van solidariteit met enkele werkmakkers, in de gevangenis opgesloten wegens een protestactie tijdens het bezoek van koning Leopold II.
Vanaf 1884 ontstond een vaste regelmaat: ieder seizoen werden toneelstukken aangekondigd en opgevoerd. Het gezelschap bleef gedurende 125 jaar bijna onafgebroken actief (de langste onderbreking was toe te schrijven aan de Tweede Wereldoorlog).
De rol, die dit amateurgezelschap te vervullen had, was dikwijls een punt van discussie: soms ondersteunden de activiteiten de sociale en politieke strijd van de socialistische beweging, soms was toneelspel een nuttige vrijetijdsbesteding of een gezond vermaak voor arbeiders. Dikwijls ging men ook op zoek naar vernieuwing en vele malen bracht het Multatulitheater stukken van auteurs, wier werk niet werd opgevoerd in het officiële circuit. Het bekendste voorbeeld hiervan is ongetwijfeld de creatie van "Het Gezin van Paemel" van Cyriel Buysse in 1903, maar andere opmerkelijke opvoeringen zijn "Moeder Courage" van Bertolt Brecht, "Het huis van Bernarda Alba" van Garcia-Lorca en, eerder vanuit vormtechnisch standpunt, "Menuet" naar de roman van Louis Paul Boon en "Le Bal" naar de film van Ettore Scola.
Tijdsomstandigheden waren hiervoor bepalend. De tijd waarin het gezelschap een leemte opvulde binnen het theaterlandschap (vóór de groei van het professionele theater) of toen het nog een geïntegreerd deel was van de socialistische beweging ligt reeds vele jaren achter ons. Zoals zovele malen in het verleden lijkt ook nu een heroriëntering wenselijk: het is immers niet eenvoudig voor een amateurgezelschap om te overleven in een grote stad waar heel wat culturele activiteiten geprogrammeerd worden.
EEN TONEELVERENIGING VOOR HEEREN
In 1877 werd in de Brugse Poort "een toneelvereniging voor heeren" gesticht om de talrijke textielarbeiders uit de buurt zowel de broodnodige ontspanning, als enige culturele bagage te bieden. Volgens bepaalde bronnen zou het heldenverhaal "Gewijde van Dampierre" de eerste productie van Hoger Streven geweest zijn. Zoals het toen de gewoonte was, stonden alleen mannelijke acteurs op het podium. Die traditie zou bij Hoger Streven stand houden tot 1966. Bij de spelers uit de tijd van toen vinden we ook de namen van Bellenmannen Julien Pauwels en Willy Vande Putte, terwijl professionele acteurs als Daan Hugaert en Erik Van Herreweghe ook ooit deel uitmaakten van Hoger Streven. In 1878 werd in de Ledebergse katholieke "Werkmanskring" een nieuw toneelgezelschap gesticht, dat de benaming "Onder ons" meekreeg. Al snel kregen ze daar opnieuw ruzie en een groep die zich "De Onvermoeibaren" noemde, scheurde zich af en koos het Bourgondisch Kruis, een herberg op de Brusselsesteenweg, als nieuw lokaal. De inspiratie bleef echter katholiek.
Pieter Jan Fauconnier (1817-1888) zou tot zijn dood zakelijk directeur van het NTG zijn, maar Frans van Doeselaer, de vroegere directeur van het Nationaal Toneel te Antwerpen, was slechts twee jaar artistiek directeur en keerde dan terug naar Antwerpen. Hij wordt vervangen door eerste plansacteur Louis Daenens. Deze kreeg na één seizoen kritiek dat hij het peil naar beneden haalde en ook hij keerde terug naar Antwerpen. Vanaf dan kreeg Fauconnier van het stadsbestuur ook de artistieke verantwoordelijkheid.
In 1885 engageert Pieter Jan Fauconnier de 24-jarige amateurspeler Ernest Van Havermaete, die echter een jaar later al naar de Vlaemsche Schouwburg in Brussel zou verhuizen, omdat hij daar meer karakterrollen kan vertolken.
In 1886 besloot het Gentse stadsbestuur een stuk grond te kopen voor de oprichting van een Nederlands toneel. De discussies zouden ongeveer een kwarteeuw duren. Verschillende opties werden telkens verworpen. Tenslotte werd geopteerd voor de huidige ligging langs de pas vrijgekomen ruimte tussen de Sint-Baafskathedraal en het Belfort.
In 1889 keert Van Havermaete weer naar het NTG (dat nu werd geleid door Frans van Doeselaer), want daar programmeert men b.v. nogal wat stukken van Gerard Hauptmann. In 1893 werd van Doeselaer vervangen door Lodewijk Van den Kieboom, die op zijn beurt twee jaar later de plaats moest ruimen voor Henri Gevaert.
Het NTG verhuisde in 1899 naar de Koninklijke Nederlandse Schouwburg op het Sint-Baafsplein, een ontwerp van E.De Vigne in neo-renaissancestijl. Op dat moment werd het gezelschap reeds sedert twee jaar geleid door Honoré Wannijn (1847-1905), afkomstig uit "De Fonteine". Vandaar wellicht dat deze wenste dat het NTG ook "zangspelen" zou brengen (wat hem onder meer op een vurige tussenkomst van vader Anseele in de gemeenteraad kwam te staan) en daarom werden acht zangsolisten en dertig koorleden aangetrokken, onder de leiding van de componist Oscar Roels (1864-1938). Deze opent de schouwburg dan ook met een eigen compositie, "De Witte Kaproenen", op tekst van Lodewijk Lievevrouw-Coopman. Deze had de tekst geschreven als antwoord op een prijsvraag die een werk vroeg "waarin de gevoelens van het Vlaamsche ras zich veropenbaren in al het edele en al de vaderlandsliefde die hetzelve kenmerken". Niet te verwonderen dat Staf Bruggen het tijdens het seizoen 1942-43 hernam...
In 1891 lieten "De Onvermoeibaren" dan toch het hoofd wat hangen, zodat er alweer een afsplitsing uit voortkwam: "De ware Vlamingen".
Op 10 oktober 1905 wordt "De Vlasgaard" gecreëerd van Jef van der Meulen op tekst van René Declercq en Alfons Sevens. Op dat moment is Arthur Hendrikx reeds directeur van het NTG.
In 1908 viert Ernest Van Havermaete zijn 25-jarig toneeljubileum met "Kean" van Alexandre Dumas (wiens "La dame aux camélias" hij voor de scène had bewerkt, net zoals hij ook bewerkingen heeft gemaakt van "Hamlet" en "Othello"), uiteraard nog steeds in het NTG.
Op 12 maart 1911 wordt op initiatief van Lodewijk Lievevrouw-Coopman de Maatschappij tot Aanmoediging van de Toneelspeelkunst gesticht met het doel een toneelschool voor acteurs en regisseurs op te richten met volledig leerplan. Op 1 oktober 1911 wordt deze school reeds geopend in door de stad ter beschikking gestelde lokalen in de Guinardstraat. Dr.Jan Oscar De Gruyter (1885-1929) wordt directeur. Als hij in 1914 onder de wapens wordt geroepen, wordt hij opgevolgd door Luc Van de Putte, die in name directeur bleef tot het bittere einde in 1959, maar vanaf 1944 was het eigenlijk Rodolf De Buck die de dagelijkse leiding op zich nam.
In 1914 speelt men in het NTG "Vrije wolken" van Jaroslav Kvapil, waarmee men drie weken door Tsjechoslovakije toert. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog vlucht directeur Arthur Hendrickx echter naar veiliger oorden. Op 18 april 1915 wordt de KNS heropend onder de naam "De Verenigde Artisten van de Nederlandsche Schouwburg" onder de leiding van Arie vanden Heuvel en met Ernest Van Havermaete als eerste toneelmeester. De bedoeling was vooral werk te verschaffen aan de acteurs, maar in het begin werd er ook artistiek goed gepresteerd. Daarna begonnen echter de moeilijkheden en op de duur gaf vanden Heuvel zijn ontslag. In 1918 stelde het activistische stadsbestuur Hector Van Seymortier als directeur aan, maar na de wapenstilstand werd Van Seymortier afgezet en de schouwburg gesloten. Met de belangrijkste acteurs en actrices zette Van Havermaete een nieuw gezelschap op dat zaal Apollo aan het Oudburg bespeelde. Het stadsbestuur verzette zich hier echter tegen omdat ook Van Havermaete als collaborateur werd beschouwd. Deze was hiervan zo onder de indruk dat hij in 1920 zelfmoord pleegde. Nochtans had hij het nog mogen meemaken dat in 1919 het Syndikaat van Vlaamse Kunstenaars werd opgericht, een rechtstreeks gevolg van zijn syndicale inzet. Een der eerste verwezenlijkingen ervan was een vergoeding voor de voorseizoenrepetities en uitbreiding van het seizoen tot acht maand. De periode dat er niet gespeeld werd, was er ook geen betaling zodat de artiesten op een andere wijze aan hun dagelijkse brood moesten komen b.v. als huisschilder, behanger, straatveger of in het beste geval als bediende.
Na de oorlog werd het KNS-gezelschap hervormd en verdween het operagezelschap dat er deel van uitmaakte. Een deel van de artiesten vormde een nieuw gezelschap, onder leiding van Fritz Horta met als artistieke directie Hendrik Caspeele en Evarist De Bouvre en als standplaats de Minardschouwburg.
In 1927 is er in de Gentse Sint-Pietersnieuwstraat het kleine gezelschap van het Nieuw Circus dat zo maar eventjes negen voorstellingen per week speelde, beurtelings een week gesproken toneel en een week operette. Er was geen tijd voor repetities, zodat de operettes zelfs zonder orkest werden ingestudeerd. Dat kwam er maar bij op de avond van de première.
In 1933 verlaat Gaston Vandermeulen de KNS om samen met o.m. Corry Lievens (de latere directrice van het Antwerpse Jeugdtheater) in het circus van Gent operettes te spelen. Toen deze onderneming op de fles ging, stichtte hij o.m. samen met Arie van den Heuvel Het Nederlands Toneel van Gent, een soort van reizend gezelschap, dat in en buiten Gent optrad. Maar ook deze onderneming was geen lang leven beschoren en zo kwam Gaston Vandermeulen bij het NIR terecht.
Op 21 augustus 1941 werden in Ledeberg "De Ghesellen van Sint-Lieven" heropgericht, zoals er in de brief, gericht aan "de Algemeene Toneelcentrale" te Antwerpen, staat. Het is echter niet duidelijk op welk Ledebergs gezelschap uit het verleden men zich beroept.
In 1943 sticht Romain Deconinck in de leegstaande Minard zijn eigen revuegezelschap. Zijn voorganger Henri Van Daele (1877-1957) had de biezen moeten nemen omdat hij (nog vóór de inval) een stuk tegen Hitler had geprogrammeerd.
In 1946 wordt het Nationaal Toneel opgericht met als standplaats Antwerpen. Eigenlijk kwam het er dus op neer dat het Gentse gezelschap werd opgedoekt en dat de Antwerpse KNS in Gent kwam spelen. Men moet niet vragen wat voor een effect dit had op de Gentenaars! Wie afstudeerde aan de Gentse toneelschool ging dan ook eerder bij amateurtheaters aan de slag, waardoor dit een enorme bloei kende. In plaats van die versnippering richtten Dré Poppe in 1950 "Toneelstudio 50" op: "Dré Poppe was de moordenaar van het liefhebberstoneel", schampert Dré zelf in De Gentenaar van 7/6/1990.
Walter Eysselinck schreef een manifest ("ons hoofddoel is EXPERIMENTEREN") en men speelde zowat overal: turnzalen, tentoonstellingsruimten, garages... Later namen ze de naam Arca over van het café in de Hoogpoort, waar ze in 1955 onderdak vonden in de kelder. De uitbater Arthur Job zou de naam gehaald hebben bij een garage (Ateliers Réparation Chassis Automobiles) of bij een handel in visgerief die overigens nog altijd bestaat.
In 1957 wordt "Look back in anger" van John Osborne in een regie van Dom. de Gruyter reeds in Arca gecreëerd als "Wrok om gisteren". En "En attendant Godot" werd in een regie van André Poppe en een decor van Marcel Hoste, de stichter van het Hoste-Sabbattinitheater, opgevoerd door Walter Cornelis, Roger De Wilde, Marcel Hoste, Gaston Keppens en Chris Dhaenens op 27/10/1959. "Fin de partie" van Beckett werd opgevoerd in een regie en decor van Dré Poppe met Roger De Wilde, Walter Cornelis, Daniël De Cock en Jenny Tanghe op 25/10/1960. De betaling geschiedde volgens Dré Poppe "in commune. Er werd niet betaald de eerste jaren. We hanteerden een kruisjessysteem. Een hoofdrol kreeg b.v. drie kruisjes. Een regie vijf, een medewerker voor de techniek één kruisje. Op het einde van het jaar werd de pot van inkomsten gedeeld door het aantal kruisjes. Beroepsacteurs die als gast optraden werden wél betaald. Cyriel Van Gent die meedeed in De Eeuwige Echtgenoot van Dostojevski zei: Als ik meedoe aan vijf voorstellingen van dat stuk verlies ik twee Schippers naast Mathilde. Dat moet je me vergoeden." (De Gentenaar 7/6/1990)
In die tijd acteert Hugo Van den Berghe bij liefhebberstoneel "Vrank en Vrij" in Wetteren: "In die groep werden vrouwenrollen toegelaten, dat was een unicum." (HLN, 30/9/95) Eén van die stukken was "Dageraad", geregisseerd door Rudi Van Vlaenderen, die hem dan ook in het beroepsleven lanceerde. "Dat was nodig want vanaf dat moment begint de neergang van het amateurtoneel, wat duidelijk een politieke beslissing was. Zo mochten amateurs niet meer optreden in de stadsschouwburg."
VERTIKAAL
Toneelgroep Vertikaal is onstaan uit een Gents amateurgezelschap, dat in 1959 door regisseur/acteur/dramaturg Wilfred de Langhe werd opgericht. Aanvankelijk speelde het gezelschap in een parochiezaal, maar vanaf 1964 kon het beschikken over een omgebouwde bioscoop met een honderdtal zitplaatsen in de Theaterstraat in Gentbrugge (later bespeeld door Teater Krakeel). Opmerkelijk is dat er gezegd wordt dat deze bioscoop bijna uitsluitend "seksfilms" vertoonde. In 1964??? Nochtans was het wel degelijk zo dat de failliete zaal door de pastoor werd aangekocht, wellicht om te vermijden dat een nieuwe uitbater in dezelfde branche zou verder werken.
Nochtans werd Vertikaal een "kamertheater", naar analogie met gelijksoortige kleinschalige initiatieven die elders in Vlaanderen hedendaags repertoire willen tonen, waarbij "progressief" vaak synoniem was met "bloot". Mocht dit dan wel van mijnheer pastoor of legde Vertikaal zichzelf beperkingen op?
In 1963 stichten Frans Roggen en Walter Boni (1936-1996) in Aalst de semi-professionele groep "Kern 63" waarvan ook Chris Boni, de vrouw van Walter, deel uitmaakt. Tot dan toe was ze uitsluitend in het amateurtoneel en een operettegezelschap in het Aalsterse actief (haar broer Herman heeft trouwens een carrière in de opera uitgebouwd), maar van bij de oprichting van het NTG zal Dré Poppe haar naar het beroepsgezelschap halen.
Vertikaal werd in 1964 omgedoopt tot Gents Voorstadteater-Volksteater Vertikaal en werd vanaf 1966 gesubsidieerd als "semi-professioneel" gezelschap. Heel wat medewerkers combineerden een "officiële" baan bij stadstheater NTG (of elders) met alternatief werk bij Vertikaal. Zo bijvoorbeeld de broers Versyp, Bob De Moor, Leah Thijs, Arne Sierens, Jean-Pierre De Decker...
In 1967 werd het Nationaal Toneel ontbonden.
Herman Verschelden richt in 1967 met een paar studenten van het Gentse conservatorium het Theater Malpertuis op in zijn woonplaats Tielt. De benaming is afkomstig van de zaal waar hun eerste stuk ("Commissaris Fennedy" van van het Reve over rassendiscriminatie) werd opgevoerd, namelijk "Het Vossenhol".
Vlaanderen telt op dat moment meer dan 800 toneelverenigingen (voor het merendeel uiteraard amateurs). Aangezien er slechts 5,5 miljoen inwoners zijn, zouden er naar verhouding 2.400 verenigingen in Nederland moeten bestaan en 8.000 in Frankrijk, om maar iets te zeggen. Dat is, zelfs bij benadering, nergens het geval.
Het Interfederaal Centrum Vlaams Amateurtoneel, beter gekend als het ICVA, dat tot nu toe een onderkomen had in de Backstage, betrekt vanaf 16 september 1995 een nieuw pand in de Spitaalpoortstraat 50. Het ICVA, in 1967 opgericht door Emiel Geysen met als doel de kwaliteit van het amateurtheater te bevorderen, richt zich heden ten dage vooral tot beginnende professionelen en gemotiveerde theateramateurs, maar het spreekt vanzelf dat alle geïnteresseerden in de dramatische kunsten welkom zijn. Er wordt een theateropleiding aangeboden, waarvoor men het cursuspakket zelf kan samenstellen. Als onderdeel van het samenwerkingsverband "Theateropleiding Vlaanderen vzw" wordt het ICVA daarvoor ook betoelaagd door het ministerie. Bladerend door de brochure komen wij o.m. de namen tegen van Martin Desloovere, Ed Vanderweyden, Monique Bellens, Magda Van de Walle en Anita Daldini. Vele van deze cursussen vinden overigens nog steeds in de Backstage plaats. Tenslotte wijzen we nog op de aanwezigheid van een belangrijke theaterbibliotheek. Meer inlichtingen bij Vera Dragonetti op het nummer 09/229.21.72.
In het NTG wordt in het seizoen '68-'69 "Cassandra" van Walter Eysselinck opgevoerd in een regie van Paul Anrieu. In dat jaar debuteerde Frans Redant als dramaturg. Hij geeft enige toelichting in "De Rode Vaan" (nr.41 van 1987): "Cassandra is, zoals je wel weet, de priesteres uit de Ilias die dingen ziet in de toekomst maar een beetje voor gek wordt versleten. Eysselinck had haar overgeplaatst naar een Parijs salon in 1938, ten tijde van het Verdrag van München. De moraal van het verhaal was duidelijk: je moet het oor te luisteren leggen bij die zotte idealisten. De voorstelling werd dan ook bedolven onder honderden dia's en filmfragmenten van Hitler, van de studentenopstanden in Parijs en Berkeley en noem maar op. Komt daarbij dat de kleppers van de Gentse universiteit figureerden: Guido Totté, Sus Saey, Armand Sermon, Erkki Liukki, Peter Piot, enz. Je merkt, dat is nog van voor de tijd van de splitsing in maoisten en trotskisten en wat weet ik allemaal. En voor die mannen was dat allemaal bloedige ernst natuurlijk, maar eigenlijk werden zij door de regisseur gewoon gebruikt om in te haken op een modeverschijnsel. Maar let op, meer op termijn en minder spectaculair heeft '68 wel zijn vruchten afgeworpen in het theater, hé. Zelfs de latere beleidsgroep binnen het NTG is daar in feite nog een uitloper van."
Ook buiten het "officiële" theater laat "mei '68" zich gevoelen. Rebel Freek Neirynck reageert met "Ode (aan een opvoedeling)" tegen zijn verblijf in een verbeteringsgesticht. Op dat elan richt hij in 1970 de experimentele theatergroep "Toneellaboratorium 70" op.
In april 1970 volgt Boudewijn Vander Plaetse als directeur van Vertikaal Wilfried de Langhe op, die overleden is aan de gevolgen van een auto-ongeluk in februari.
In 1971 richt Freek Neirynck met "Toneelboetiek" een der eerste vormingstheaters van Vlaanderen op (later wordt dit "De Lont") met o.a. Julien Pauwels, Geertrui Daem en Eric Van Herrreweghe. Ook in Arca waait de revolutionaire geest, b.v. met Luk De Bruyne en Reinhilde Decleir in "Magic Afternoon", een stuk van Wolfgang Bauer.
Na Dré Poppe wordt Albert Hanssens, die recht uit het amateurtheater kwam, al was hij in het NTG reeds administratief directeur, nu ook directeur van het NTG.
Teater Exces is een reizend bewegingstheater dat in 1972 werd opgericht door auteur-choreograaf Patrick Vandewalle. Het gezelschap behoort tot de weinige niet-verbale theaters die kunnen terugblikken op een langdurig bestaan met een palmares aan verschillende producties met internationale uitstraling. Teater Exces biedt een ruime keuze aan visuele acts en creaties. Het gezelschap geniet grote bekendheid door zijn specifieke speelvorm met repetitieve minimale bewegingen waarbij de wereld van de mime en het bewegingstheater in elkaar vloeien. Daar Teater Exces vooral de bewegingstaal gebruikt, bestaan er geen verbale problemen en kunnen zij waar ook ter wereld optreden; een bewijs dat zij leveren in België, Nederland, Frankrijk, Luxemburg, Duitsland, Spanje, Zweden, Japan. Teater Exces biedt zowel visueel, abstracte en inhoudelijk verhalende producties als speels, poëtisch visueel straattheater waarbij de achteloze toeschouwer tot grote hilariteit van het publiek, plots aan het spektakel deelneemt.
Op 21 december 1972 zie ik "Fragmenten van Liefde", een "improvisatorische situatieschepping" door Luk De Bruyne en Lieven Dobbelaere (en Frank Coppieters, maar dan niet als acteur) geïnspireerd op het werk van Hugo Raes ("De mensen verdrijven zelfs de honden"). Samen met Catherine Heremans heb ik ook een repetitie meegemaakt.
In 1973 voegt Freek Neirynck zich bij Theater Taptoe van Luc De Bruycker, dat op dat moment reeds vijf jaar bestaat en zich van de andere poppentheaters tracht te onderscheiden. Vanaf dat moment is hij gewonnen voor het medium poppentheater. Hij probeert het uit te leggen: "Stel je speelt een stuk, b.v. Tijl Uilenspiegel, wel dan zal je die Tijl uniek maken. In de vertolking zal de toeschouwer te maken krijgen met dé Tijl Uilenspiegel, de essentie van Tijl. Terwijl wanneer een schitterend acteur X Tijl speelt, het publiek nog altijd zal zien: dat is X die Tijl speelt. Dat is een groot verschil met het theater." In tegenstelling tot b.v. Stekelbees zal Taptoe dan ook altijd een poppentheater blijven (later: een figurentheater), ook al is er meestal een interactie met acteurs en moesten ze op die manier subsidies derven. Dat de "andere" poppentheaters echter geen subsidies krijgen, deert Freek niet: ze zijn het niet waard. Zij zijn trouwens ook de oorzaak dat Taptoe slechts met mondjesmaat wordt gesubsidieerd: ze bezorgen het poppentheater een slechte naam.
Walter Eysselinck wordt directeur van het NTG in de periode 73-76, waarin hij o.m. "Equus" regisseerde; daarna deed hij musicalervaring op o.m. met "Oliver"; voor de regie van "Anatevka" legde Eysselinck even zijn functie aan de American university van Kaïro neer. Hij stierf in oktober 1995. Eysselinck was een man van beelden, niet van woorden. "De boodschap," zo placht hij te zeggen, "daar stuurden we de kleine om." Dat staat dus volledig haaks op de opvattingen van Rudi van Vlaenderen, die datzelfde jaar in Leuven kamertoneel Toka oprichtte. Dirk Buyse getuigt over hem: "Hij stond veeleer aan de kant van Brecht. Heiner Müller en Botho Strauss konden ze maar beter aan de grens tegenhouden, zei hij eens." (De Morgen, 3/11/94)
"Alice in Wonderland" was een eigenzinnige creatie van Luk De Bruyne. Van het oorspronkelijke verhaal werd alleen de (licht gewijzigde) titel behouden. Recensenten spreken van "psychodrama": theater als therapie, en stippen de invloed van Artaud en van Oosterse ritussen aan. Als voorbereiding had Luk zich zeven maanden met zijn groep afgezonderd op een boerderij in Drente (later zou hij uitwijken naar de Provence), maar de groepsleden krijgen gewoon een "decorfunctie": tamtam, fluit, danseres... (25/04/1974).
15 juni 1975: het theaterdecreet zorgt voor een revolutie, vooral op het vlak van professionalisering. Toch is het precies in dat jaar dat voor het eerst zich tekenen manifesteren dat er problemen op komst zijn. Zo duikt het gemiddelde bezoekersaantal in het NTG voor het eerst onder de 400, terwijl Arca door het stadsbestuur uit de kelder in de Hoogpoort wordt gezet omdat men daar aanvankelijk het nieuwe administratief centrum wou bouwen. Uiteindelijk kwam er een Novotel en nu zit de Lazy River Jazzclub in die kelder.
Seizoen 1976-77: Jacques Van Schoor wordt directeur van het NTG en stelt Anita Van den Berghe aan om wat te doen aan de teruglopende belangstelling. Met haar team van medewerkers (waarbij o.m. Jan Seurinck) slaagt ze er even in het gemiddelde op te drijven tot 300 per voorstelling, maar na een paar jaar zakt het opnieuw.
Seizoen 1977-78: Rudy Geldhof sticht "De Kelk" in Brugge. Marcel Hoste overlijdt.
Na een conflict met zakelijk leider Rudi Lekens dient Boudewijn Vander Plaetse in 1979 zijn ontslag in als directeur van Vertikaal. Oorspronkelijk bleef hij nog lid van de RVB, maar uiteindelijk kon hij niet meer akkoord gaan met de nieuwe lijn. De artistieke leiding werd ondertussen overgenomen eerst door Jan Mastré en in 1980 door Daan Hugaert.
In datzelfde jaar verhuisde Vertikaal naar het Van Crombrugghegenootschap op de Huidevetterskaai, waar Hugaert al snel (reeds in 1981 namelijk) de fakkel doorgaf aan Ronnie Commissaris.
"Theater: eredienst van de verveling?" zo vroeg toneelrecensent Johan de Belie zich af in De Rode Vaan, want, inderdaad, verveling was troef in 1982 en dan meestal nog een "rituele" verveling. We hebben het hier dus over de "nieuwe esthetiek". In het zog van deze "vernieuwing" zagen een aantal jonge groepen het licht (bv. "De sluipende armoede"), maar het viel ons op dat het vooral soloproducties waren die hoge toppen scheerden: er was het jaarlijkse programma van Freek De Jonge, maar er was ook Tom Lanoye met "Jamboree". Zelfs Becketts "Eindspel" in Arca kan wel wat goede wil een soloprestatie van Julien Schoenaerts worden genoemd. Bij de gevestigde schouwburgen liet het vooral het NTG zich weer opmerken. Toen de beleidsgroep werd opgeheven, werd het weliswaar opnieuw onrustig, een paar mensen vertrokken, Hugo van den Berghe volgde Walter Moeremans b.v. en ging een tijdje bij Arca werken (beiden zijn ondertussen teruggekeerd naar het NTG), anderen bleven maar drongen aan op veranderingen. Maar met "Breek ze", "Charcuterie fine" van Tilly in een regie van Achiel van Malderen en met Mark Willems in de hoofdrol, en natuurlijk "Lysistrata" in het kader van Europalia en de monsterproductie "Belgische cirque belge", was er in feite niet veel van de crisis te merken.
Nog in 1982 koopt het echtpaar Willem Verbanck en Solange Coppens, beiden ex-leerlingen van M.A.J.Hoste, het magazijn voor de sportartikelen van PVBA Logans in de Burgstraat, en maakt er het Burgcentrum van, met als eerste bedoeling het Sabbattinitheater een vast onderdak te verschaffen. Die Logans was eigenlijk de schoonzoon van de firma Loontjes, die het gebouw reeds sedert de negentiende eeuw in zijn bezit had. Deze firma was een groothandel in stoffen, waarbij vooral marktkramers zich kwamen bevoorraden. De bouwgeschiedenis gaat echter terug tot in de veertiende eeuw toen dit een klooster was, het zogenaamde Naaldekensconvent. De voorgevel dateert uit de achttiende eeuw.
In 1983 verenigen Arca, Arena, De Sluipende Armoede, Poëzien, Speeltheater, Stekelbees, Symptoom, Taptoe, Vertikaal en de Vieze Gasten zich in het Genot (Gentse en Oost-Vlaamse Theaters). De bedoeling is vooral een tegengewicht te vormen tegen het NTG dat bijna het volledige stedelijke budget voor theater opslorpt. Tevens was er vraag naar meer speel- en repetitieruimten. Ronnie Commissaris: "Er wordt verwacht dat we een gastronomische maaltijd aan ons cliënteel aanbieden en de ingrediënten die we daarvoor hebben, zijn precies één tomaat en een blad sla. Doe het daar maar eens mee." (Knack, 12/10/1983)
Vertikaal en het Cultureel Centrum van Berchem zijn ondertussen tot een overeenkomst gekomen, waarbij AKT-Vertikaal tot stand kwam eerst o.l.v. Ronnie Commissaris, later (vanaf het einde van het seizoen 84-85) Ivo van Hove, omdat Commissaris naar eigen zeggen "zichzelf op vrij korte termijn overbodig heeft gemaakt".
Bij de aanvang van het seizoen 1987-88 smelten AKT-Vertikaal en De Witte Kraai samen tot De Tijd (o.l.v. Lucas Vandervost). Het Burgcentrum speelt voor een eerste keer zijn vergunning kwijt omwille van de zoveelste klacht van de buur-numismatieker. "Wij wilden hem en zijn echtgenote nog een etentje betalen van 2.000 fr., telkens er een fuif was, maar ook dat weigerde hij," zegt Solange Coppens. Het is natuurlijk lachwekkend dat uitgerekend een mimetheater voor geluidsoverlast zou zorgen, de oorzaak ligt dan ook vooral bij de flamencolessen die er plaats hebben. De buur had trouwens bij burgemeester Monsaert reeds zijn beklag gedaan over "de exotische en erotische dansen".
Tijdens de Gentse Feesten 1990 neemt Romain Deconinck met "Dag Katrien" afscheid van de Minard.
Voor het seizoen 1992-1993 verandert Stekelbees opnieuw van naam. Het wordt Victoria en er wordt nog nadrukkelijker naar het "volwassen" theater geknipoogd. Guy Cassiers ruimde de baan voor Dirk Pauwels, die zijn leiderschap van het Nieuwpoorttheater daarom weliswaar overliet aan Hildegard De Vuyst, maar tegelijk ervoor zorgde dat Victoria daar een vaste stek kreeg. (Pol Hoste werd ook aangetrokken als artistieke medewerker.)
Begin '93 kreeg Arca van de RAT een negatief rapport.
In mei 1993 werd de theaterboot Jozef K. te water gelaten. Het huwelijksbootje van het Sabbattinitheater en het Burgcentrum kapseisde echter. Artistiek directrice Thea Deege weigerde om succesproducties als "The Picture" te hernemen, maar wilde integendeel steeds iets nieuws brengen. Daardoor kreeg men echter stelselmatig met een deficit te kampen dat door het echtpaar Verbanck-Coppens werd bijgepast. Tot nu dus, wat tot de breuk leidde. Volgens minister Weckx maakte het centrum wel kans op subsidiëring als het de multiculturele toer opging. Dus bleef de vzw bestaan onder leiding van Solange Coppens, die fulltime gratis werkte en slechts 15.000 fr. per maand in ruil kreeg voor de huur van zo'n enorm huis in het centrum van de stad! Daarnaast waren er nog vijf DAC'ers: één fulltime en vier halftimes. Willem Verbanck geeft les in de Rodelijvekens en in het avondonderwijs stedebouw en zorgt zo voor het eigenlijke inkomen. Eind 1994 verhuisde het Sabbatinitheater van de Burgstraat naar de Ketelvest.
Na een paar Antwerpse edities vond het Nederlands-Vlaamse Theaterfestival van 25 augustus tot en met 8 september 1995 voor het eerst in Gent plaats. Het is immers de bedoeling dat er vanaf dit jaar een beurtrol is weggelegd, wat het Vlaamse luik betreft, voor Gent, Brussel en Antwerpen. Met het oog daarop werd een vzw opgericht die voorlopig de Kunstencentra Vooruit, De Singel en het Kaaitheater groepeert, maar die ook openstaat voor andere theaters, "zelfs" voor de drie officiële schouwburgen van de respectievelijke steden. Eigenlijk zijn ook deze Kunstencentra reeds "officieel", zodat er daarnaast natuurlijk een "alternatief" circuit van Kunstencentra ontstond, het zogenaamde NMBS-circuit (Nieuwpoorttheater, Monty, Beursschouwburg en Stuc).
Er was wel degelijk een bereidheid van het NTG was om mede te werken, maar de selectie van de tien gezelschappen die aan het festival mogen deelnemen is zo laat tot stand gekomen dat het NTG geen ruimte meer had om nog iets te programmeren. Daarom zijn de locaties in Gent beperkt tot Vooruit, Minard en Nieuwpoorttheater. Een nieuwigheid is wel dat het festival nu ook financiele steun krijgt van het stads- en provinciebestuur, iets wat in Antwerpen niet het geval was.
Een bericht in "De Morgen" van 30/7/97: "Na jaren zoeken lijken de Gentse amateursgezelschappen eindelijk een aparte schouwburg te krijgen. Volgens burgemeester Frank Beke, tevens schepen van Cultuur en schrijver van een licentiaatsverhandeling over het volkstheater, heeft de stad sinds enkele weken een oogje laten vallen op de voormalige Vrijheidsliefde, een zaal in de oude fabrieksgebouwen én in eigendom van Vynckier. De burgemeester hoopt de aankoop op de begroting van volgend jaar te kunnen schrijven, maar voorlopig staat nog niets zwart op wit. Het voordeel van de Vrijheidsliefde is dat er al een theaterpodium in aanwezig is, met café, opslagruimte en vergaderzalen, aldus Beke. Het pand bevindt zich op de hoek van de Gasmeterleer en is ook gemakkelijk met de auto bereikbaar.
Die bestaande structuren geven de Vynckier-zaal een voordeel op de Scala, het ASLK-gebouw aan de Dendermondsesteenweg. De Scala werd lang als locatie nummer één beschouwd, maar nu gaat de voorkeur uit naar de Vrijheidsliefde. Beke heeft naar eigen zeggen 'goede hoop' op korte termijn de knoop te kunnen doorhakken. Over het prijskaartje van de aankoop wou men op het kabinet nog niets kwijt, aangezien de onderhandelingen met Vynckier nog volop bezig zijn.'We willen de liefhebbersgezelschappen zeker geen tweeslachtige oplossing aanreiken', aldus een woordvoerder van de burgemeester. Eerder werd door de Gentse gezelschappen al aangedrongen op een grote speelmogelijkheid voor liefhebbers in de Minardschouwburg, nu Blauwe Maandag Compagnie (BMCie) een fusie met KNS-Antwerpen aangaat. Het gezelschap van Luk Perceval zit, samen met het NTG en Kunstencentrum Vooruit, in een vzw die de Minard als platform beheert. Dat staat zo in een contract met de stad Gent en daar komt voorlopig geen verandering in, beklemtoont Beke. Ook Blauwe Maandag Cie heeft, bij monde van zakelijk leider Stefaan De Ruyck, al laten weten niet uit Gent of de Minard weg te willen. 'Het is niet eenvoudig in de Minardschouwburg meer ruimte te creëren voor de liefhebbers,' voegt de burgemeester er aan toe. 'Bovendien bestaat er zoiets als een onderscheid tussen volkstheater en stukken in het dialect.' "
En er is natuurlijk ook professioneel en amateuristisch 'volkstheater'. Van professionele kant komt vooral Arne Sierens daarvoor in aanmerking, maar Jean-Pierre De Decker vindt dat zijn NTG dat ook aankan (wellicht bedoelt hij daarmee Guy Van Sande). De amateurs zijn met nog veel meer. 78 gezelschappen om precies te zijn. "Vijftig te veel," aldus Claude Marissael, medewerker van "Keizer wa keizer", de eerste samenwerking tussen de "top" van het amateurtheater in de Minard eind '99 ter gelegenheid van de Keizer Karelherdenking.
Twee amateurtheaters die zich doelbewust tot de bewoners van de randstad richten, brachten begin november 1999 hun jaarlijkse productie: Forum 77 uit Sint-Amandsberg deed dit met “Just married”, terwijl Lethalia uit Ledeberg “Sorry kind, ik ben je vader” bracht. De problemen die het huwelijk en de buitenechtelijke avontuurtjes met zich meebrengen, waren dus nog steeds erg in trek bij het grote publiek. De gelijktijdige perikelen van ons koningshuis op dat vlak hadden dan ook helemaal niets met deze voorstellingen te maken...
Al was de extra publiciteit natuurlijk mooi meegenomen. Hoewel het stuk van Etienne Notteboom uit Adegem “Just married” heet, staan Jackie en Yolande eigenlijk nog op het punt van te trouwen, net zoals op dat moment Filip en Mathilde. In hoeverre “Sorry kind, ik ben je vader” van Antwerpenaar Frans Van De Velde gelijkenissen vertoont met de situatie in Laken, mag je zelf uitvogelen.
Lethalia-voorzitter en manusje-van-alles Jean-Pierre Moerman verzekert dat het stuk van het Echt Antwerps Theater naar Ledeberg werd “vertaald”. Daar draait het vooral om bij Lethalia: het Ledeberg-gevoel. Het gezelschap is ontstaan in 1973 als het "KWB-toneel Ledeberg", zoals het werd gesticht door Leon Lammens en Gaston Dhont op het puin van de laatste Ledebergse rederijkerskamer "De Ghesellen van Sint-Lieven" en had in het verleden al dikwijls te kampen met zaalproblemen. Ook nu moeten ze hun spelersgroep noodgedwongen beperken tot vier mensen. “Het zaaltje is te klein voor meer personages,” legt Jean-Pierre uit.
Toch willen ze in Ledeberg blijven spelen om de trouwe fans tegemoet te komen. “Sommige gezelschappen spelen in Gent en leggen dan een bus in,” vertelt Jean-Pierre. “Wij zouden dat ook kunnen doen, maar zelfs dat is te veel gevraagd van ons stilaan erg verouderd publiek. Maar die mensen moeten toch ook aan hun trekken komen.”
Diezelfde overtuiging vinden we ook terug bij Eric Bracke, die Forum 77 sinds de oprichting in 1977 leidt. “Wie ernstig theater wil zien, die kan in Gent terecht bij verscheidene professionele gezelschappen en zelfs Rederijkerskamers brengen semi-professioneel amateurtheater,” zegt hij. “Daarom kiezen wij doelbewust elk jaar voor een komedie.”
Tandarts Jan Verbeke is met deze “Just married” aan zijn regiedebuut toe. Het is een stuk met dertien personages en ook dat is een bewuste keuze. “Wij trachten iedereen een kans te geven,” legt Bracke uit. “Ook de minder getalenteerden. Die krijgen dan natuurlijk geen hoofdrol toegeschoven, maar ook zij moeten zich goed blijven voelen. Wij zijn één grote familie. Buiten de jaarlijkse toneelvoorstelling hebben we dan ook nog tal van andere activiteiten, waaronder veel toneelbezoek: naar het Mechels Miniatuur Theater, het NTG, de Korre...”
In december 1999 werd ook de Sint-Vincentkapel aan de Sint-Antoniuskaai "ontwijd". En op die manier hebben de amateurtheaters er alweer een zaal bij. Met zelfs nog een orgel er bovenop. Helaas speelt het niet goed meer.
Begin 2000 werd dan het Echt Gents Theater opgericht, waarbij onder andere ook Yvonne Delcour, de weduwe van Romain Deconinck, die daarmee aan haar eerste stuk toe was sedert het overlijden van haar man. Zij heeft altijd geweigerd in de nieuwe Minard te spelen en ze zal dat ook nu niet doen, zelfs als leider Peter De Kemel dat zou willen. Anderzijds ziet De Kemel wel in dat de Minard niet langer uitsluitend door amateurs kan worden bespeeld. Zelfs indien de gezelschappen van Lajoie, Verbeke en hemzelf alle hens aan dek roepen dan komt men nog maar tot een vijftiental producties per jaar. Zelfs als die veel succes zouden hebben, dan is dat nog veel te weinig om de schouwburg een heel jaar draaiende te houden.
Aan Karel Van Keymeulen in De Gentenaar van 13/4/2000 verklaarde Frank Beke echter dat de gerenoveerde Scala (op dit moment een ASLK-kantoor) in de Dendermondse Steenweg als basis voor het volkstheater in aanmerking zou komen.
Op de voorstelling van de beleidsnota van Bert Anciaux, begin 2000 in het NTG, stemde Beke immers in met diens opvattingen over gedecentraliseerd cultuurbeleid. "De overheid moet voorwaarden scheppen," stelde hij, "bijvoorbeeld op het vlak van het patrimonium" en hij verwees daarbij naar het nog te creëren Forum van Gerard Mortier, "maar het cultuurbeleid zelf moet door de cultuurmakers worden gevoerd. Anderzijds moet iedereen hieraan wel kunnen participeren." En daarom hield hij een pleidooi voor initiatieven als het Wijkpaleis "dat de mensen gaat zoeken waar ze zitten, namelijk in de buurten", voor jeugdcultuur en voor laagdrempeligheid. Bij dit laatste wees hij op de belangrijke rol van de bibliotheken, ook en niet in het minst bij de toegang tot het internet. "Zelf ben ik ook een computeranalfabeet en ik merk dus hoe erg dit is."
Verder hield hij naar eigen zeggen "warrig pleidooi", waarbij hij wou zeggen dat de zogenaamde "nieuwe diversiteit" ook "desintegrerend" kon werken. Maar Bertje Anciaux zei dat hij hem begreep.
De andere sprekers waren radioman Marc Peirs (als moderator), Clara van den Broek, die vond dat de minder toegankelijke kunsten nog altijd te weinig geld kregen, en Jan Vermassen, die vooral publiciteit maakte voor zijn eigen project, namelijk Brugge 2002. Staf Lauwereysen, nu stadssecretaris van Turnhout en vroegere medewerker van De Warande, hield een saai betoog waaruit we echter wel onthouden dat hij Anciaux verweet "te veel uit te gaan van de bestaande dagindeling". Ik ben niet honderd procent zeker dat hij daarmee hetzelfde bedoelde als wat ik daaronder zou verstaan, maar alleszins is het toch duidelijk dat aanvangsuren als 20 uur en zeker 19.30 uur totaal niet meer realistisch zijn. Volgens Lauwereysen speelt de vrijetijdsindustrie daar beter op in. Of zoals Nelly Geirnaert haar ex-man zou zeggen: "Ah 't zal wel zijn, zeker!"
Op 30 juni 2000 ging het Burgcentrum dan definitief dicht. Of toch de vzw. Het echtpaar Verbanck-Coppens blijft wel eigenaar en blijft ter plaatse wonen, maar wil zich toch niet meer om de verhuur van de diverse zalen bekommeren. Dat brengt immers meer werk mee dan men zich zou voorstellen: er dient immers gecoördineerd tussen de verschillende disciplines opdat men elkaar niet zou storen. En als klap op de vuurpijl is er natuurlijk ook nog altijd de vriendelijke buur. Hij legt ook een zware hypotheek op de overname.
Op 21 november 2002 verscheen een rapport over het volkstheater in Gent dat vooral de bedoeling had: de kwaliteit te verbeteren, de positie van de Minard te bepalen en de jongeren weer voor het genre te interesseren. De rapporteurs stellen immers vast dat "waar er vroeger weinig concurrentie was, bracht men kwaliteit, en nu er wel concurrentie is gaat de kwaliteit achteruit". Of het vrijemarktprincipe in één zin onderuit gehaald. Daarnaast stelt men ook vast dat het gebruik van het oude Gents geen zin meer heeft, omdat heel wat "nieuwe Gentenaars" dit niet meer begrijpen en het oubollig overkomt. Anderzijds heeft de VTM-cultuur de volkstaal (zeg maar het Antwaarps) opnieuw aanvaardbaar gemaakt en daarom pleit men (eindelijk!) voor het gebruik van een "tussentaal".

Ronny DE SCHEPPER

Selectieve bibliografie
Herman Balthazar, "Het Multatuliteater: tweede kroniek - de jaren 1944-1974"
Herman Balthazar en José Strubbe, "Het Multatuliteater: derde kroniek - de jaren 1975-1999"
Bart Rooms, "Van toneelkring, via middenstandsorganisatie tot rederijkerskamer"
Rodolphe De Buck, "Het beroepstoneel te Gent tussen 1944 en 1965" (Fonds Koninklijke Toneelschool, Rooseveltlaan 336, 9000 Gent)
Rik Lanckrock, "Toneelstudio '50 en Arcatheater", 1976 (in 1990 heruitgegeven met een aanvulling door Jo De Vos wat de periode 1976-1990 betreft)
Ivo Kuyl, "Arca en de (on)macht der theaterkritiek"
Rita Passemiers, "Twintig jaar Teater Vertikaal" (Kultureel Jaarboek Oost-Vlaanderen, 1981)

Geen opmerkingen: