maandag 19 november 2007

Films over wielrennen

Ik was helemaal vergeten dat ik Eddy Merckx twéé keer heb geïnterviewd. Die tweede keer (eigenlijk de eerste keer, want hij ging vooraf aan dat interview t.g.v. de Tour 1987) was ter gelegenheid van de persvisie een jaar eerder van de Amerikaanse film “American flyers”, waarin Eddy een piepklein rolletje speelt: hij geeft het startschot van de beslissende rit - daarnaast is de bijnaam van “de slechte” in de film “de kannibaal” en er komt ook een kwaaie hond in voor die Eddy heet. ’t Zal allemaal wel als eerbetoon bedoeld zijn, maar Eddy kon er niet echt om lachen. Dat doet hij sowieso weinig, maar hij bleek op die persvisie toch veel minder afstandelijk dan ik altijd heb gedacht.
Aangezien dit eerste interview uiteraard vooral over die film ging, heb ik besloten dit als aanknopingspunt te gebruiken om het in mijn reeks over “sportfilms” ook eens over “films over wielrennen” te hebben. De meer algemene vragen over wielrennen heb ik (hopelijk ongemerkt) in het andere interview met Eddy geschoven (zie elders op deze blog).
Dat wil echter niet zeggen dat dit artikel over wielerfilms “exhaustief” zou zijn. Daarmee bedoel ik: ik heb geen opzoekingswerk verricht, ik ben enkel op mijn persoonlijke waarneming afgegaan. Dat wil dus zeggen dat ik erg opensta voor aanvullingen, correcties, enzovoort.
Daarbij moet ik vooraf stellen dat ik het hier - net zoals bij de andere sportfilms - uiteraard over fictiefilms heb, dus niet over documentaires zoals “Een zondag in de hel” van de Deen Jorgen Leth of “La course en tête”, een film over Merckx zelf van de Fransman Joël Santoni of zelfs niet het fantastische “Vive le tour” van Louis Malle. En al helemaal niet de mislijk makende documentaire van Jan Emiel Daele over de dood van Jempi Monseré, “Dood van een sandwichman”.
Films over wielrennen, dat is altijd al problematisch (*). Ook "American flyers" werd een mislukking. Het was nochtans een realisatie van John Badham ("Saturday night fever") en vooral: het scenario was van de hand van Steve Tesich, die ook reeds het prachtige “Breaking away” had geschreven, een “coming-of-age” film over vier “cutters” (zonen van steenhouwers) die het in een aflossingswedstrijd opnemen tegen de verwende studentjes die in hun dorp zijn neergestreken. De hoofdrol is weggelegd voor een jonge Dennis Quaid.
In “American flyers” speelt niemand minder dan Kevin Costner een oudere wielrenner die enkel om zijn jongere broer (David Grant) te motiveren nog eens op de fiets klimt, ook al laat zijn gezondheidstoestand hem dit eigenlijk niet meer toe. Costner mocht dan zoals aangegeven al niet meer zo piepjong meer zijn, toch was dit nog een film van vóór de periode dat hij een megaster werd (men had hem anders gewoonweg niet meer kunnen betalen) en ook hij kan de film dus niet redden ondanks het feit dat hij een geloofwaardige renner neerzet, wat voor een acteur nochtans niet zo eenvoudig is (zie **). Sportfilms zijn zoals gezegd altijd riskant en van wielrennen hebben de Amerikanen al helemààl geen kaas gegeten. Toch vond Merckx dat de film een goed beeld gaf van het wielrennen in de Verenigde Staten van de jaren tachtig.
Eddy Merckx: Je moet weten da wielerwedstrijden ginds toch wel erg verschillen van die bij ons. Rittenwedstrijden zijn daar vaak een opeenvolging van criteriums, er zit zelden een etappe tussen die men met een rit uit de Ronde van Frankrijk of zo kan vergelijken. Het showaspect bij start en aankomst strookt ook wel met de realiteit. Bij elke ritaankomst wordt b.v. inderdaad het volkslied gespeeld, zelfs als er uitsluitend Amerikanen meerijden.
- Op die manier kadert deze film, zij het op veel vreedzamer wijze, helemaal binnen de patriottische Rocky- en Rambo-rage. Maar vindt u het niet spijtig dat die rivaliteit met de Sovjetrenners zo ten top gedreven wordt, terwijl de Sovjet-Unie juist een nieuwe impuls heeft gegeven aan het wielrennen?
Eddy Merckx: Absoluut. En bovendien, dat komt ook helemaal niet overeen met de realiteit. De verstandhouding van de renners over alle grenzen heen is over het algemeen erg goed.
- Toch is het wellicht de bedoeling van de film om de wielersport te propageren. Geeft men op die manier echter geen verkeerd beeld van de wielersport op zich?
Eddy Merckx: Dat is zeker waar. Kijk, het is cinema, hé? Dat duwen en dat trekken bijvoorbeeld, dat is totaal ondenkbaar, al zijn er in het peloton vroeger wel eens renners geweest die elkaar met hun pomp te lijf gingen. Maar als men aan de leiding fietst, zoals het in de film wordt getoond, dan zou de koersdirectie vlug ingrijpen. In de film is nergens echter ook maar een officiële wagen te bespeuren.
- Wij, Belgen, die met een fiets zijn grootgebracht, wéten dat dit cinema is, maar bestaat het gevaar niet dat die naïeve Amerikanen gaan denken dat het er in de realiteit ook zo aan toegaat?
Eddy Merckx: Misschien wel. Het grote publiek althans en dat is dan toch wel erg spijtig. Anderzijds groeit het aantal mensen dat van koersen iets afweet toch gestadig, hoor, in de VS. Je mag dat niet onderschatten.
- Die wedstrijd zelf, “The hell of the West”, bestaat die echt?
Eddy Merckx: Ja, maar eigenlijk is dat de Ronde van Colorado, die in de maand augustus wordt verreden en waarvoor dit jaar (1986 dus, RDS) nogal wat belangstelling bestaat, aangezien ze vlak voor het wereldkampioenschap, dat ook in Colorado wordt gehouden, wordt verreden. Dat zal voor het eerst zijn dat op die hoogte een wedstrijd van meer van zeven uur wordt gereden en verrassingen zijn dus zeker niet uitgesloten wegens het zuurstofgebrek. Het is zelfs zo dat de Ronde van Colorado vroeger een wedstrijd was voor liefhebbers die ook werd opengesteld voor profs, terwijl het nu net andersom is. Het is trouwens ook op die manier dat ik in de film ben verzeild geraakt. In 1984 heb ik namelijk de start gegeven van die wedstrijd, waaraan toen ook een Belgische liefhebbersploeg deelnam als voorbereiding op de Olympische Spelen. Als je goed kijkt, kan je dat trouwens zien in de film, want beelden uit die echte wedstrijd werden vermengd met een speciaal voor de film geënsceneerde koers. Voor de rest heb ik overigens niets met deze film te maken.
- Dat neem ik graag aan, want indien je echt een ‘technical consultant’ was geweest, zoals men ons wil doen geloven, dan zouden er zo geen blunders in gekomen zijn zoals die gebaarde Rus van honderd kilo die een toprenner moet voorstellen! En na afloop van de eerste rit duiken die twee koersende broertjes het bed in met hun respectievelijke lieven om dan ’s morgens gezwind te gaan trainen…
Eddy Merckx: En waarom zouden ze dat niét doen? ’t Zijn toch mensen zoals een ander? (lacht)
- Dàt bedoelde ik niet. Ik had het eerder over het sportieve aspect. Zie je zoal iets gebeuren tijdens de Ronde van Frankrijk bijvoorbeeld?
Eddy Merckx: Neenee, zeker niet. Dat is uitgesloten.
- Daarover gesproken, was u ook niet aangezocht als begeleider van de film “The jellow jersey”, het project van Steven Spielberg, met Dustin Hofmann in de hoofdrol?
Eddy Merckx: Ja, maar die film gaat niet door (**).
- Dan toch onvoldoende belangstelling voor het wielrennen ginder?
Eddy Merckx: Dat niet. Integendeel zelfs. Het wielertoerisme is daar een echte rage aan het worden, vooral nadat het joggen wat in een slecht daglicht is komen te staan door een aantal doden door hartstilstand (***). Het wielrennen heeft echter nog wel met tal van handicaps af te rekenen, niet in het minst met het verkeer. Die kilometerslange rechte autowegen zijn hoegenaamd niet geschikt voor wedstrijden en organisatoren worden ook vaak geconfronteerd met de onwil van de politieke verantwoordelijken om het verkeer stil te leggen en zo.
Er zou ook een Amerikaanse (komische) speelfilm uit de jaren dertig bestaan met de piste als strijdtoneel ("Six days bike rider" met Joe Brown) maar die heb ik helaas nog niet gezien. Een ernstige Deense film over hetzelfde onderwerp wel. Zelfs al werd hij aangekondigd als zijnde een beetje erotisch, toch mocht ik uitzonderlijk als kind opblijven. Het is echter zo lang geleden dat ik hierover niets méér kan vertellen. Wie dus meer informatie heeft om te proberen daarmee deze jeugdherinnering weer tot leven te wekken, wordt op voorhand hartelijk bedankt!
Nog in de VS zou ook schrijver Henry Miller (naast de onvermijdelijke Ernest Hemingway) van wielrennen hebben gehouden. In de film "Henry and June" laat men Miller zeggen dat hij naar de zesdagen van Brooklyn was gaan kijken en dat hij daar "haas" (gangmaker) heeft gespeeld. In de film houdt hij ook een race tegen Edoardo Sanchez, de neef van Anaïs Nin, die overigens beweert dat hij nog wielrenner is geweest. Dat moet dan wel in de tijd van "Les Cracks" geweest zijn, de prettig gestoorde film met Bourvil in de hoofdrol. Diezelfde knotsgekke sfeer vinden we trouwens terug in “Les triplettes de Belleville”, de Belgisch-Frans-Canadees-Britse animatiefilm van Sylvain Chomet uit 2003.
In landen waar wielrennen deel uitmaakt van het gewone leven kan het wel een leuk nevenaspect zijn in een film die verder niets met deze sport te maken heeft. Het beste voorbeeld vinden we daarvan wellicht terug in "L'été meurtrier" of in het Nederlandse "Spoorloos", naar het boek “Het gouden ei” van Tim Krabbé, die zich tegen de achtergrond van de Ronde van Frankrijk afspeelt. Typisch is dat voor de vreselijk slechte Amerikaanse remake het wielrennen vervangen werd door mountainbiken.
Ons eigen land is een typisch voorbeeld van hoe het wielrennen verbonden is met het “gewone” leven en als dusdanig ook in de meeste diverse films voorkomt. Dat was reeds zo in de moeder van alle Vlaamse films “Mira, de teleurgang van de Waterhoek”, waarvan een cruciale scène zich afspeelt op de onlangs opnieuw geopende (na de bekende carrière van beschermd en daarna verwaarloosd monument) brug in Hamme. De plaatselijke dichter Staf De Wilde vertolkte hierin een bijrolletje in een wielerwedstrijd ter gelegenheid van de heropening van de brug. Met ware levensverachting stortte hij zich naar beneden want, omdat er in de tijd van Mira nog geen remmen bestonden, moesten de remmen van zijn fiets gehaald worden, ook al was dat geen “torpedo” zoals in die tijd gebruikelijk was. Staf raakte zodanig weg van de wereld dat hij een bocht miste en in een nabijgelegen sluis terecht kwam.
Ook in “Hector” van Stijn Coninx met Urbanus en vooral Marc Van Eeghem in de rol van de onfortuinlijke wielrenner zijn we al dichter bij een Belgische wielerfilm als zodanig, die voorlopig zijn bekroning vindt in “Le vélo de Ghislain Lambert”, de film van Philippe Harel uit 2001 met Benoît Poelvoorde in de titelrol. Het leuke aan deze film is dat een aantal ware anekdoten er naadloos in worden verwerkt, zoals de praktijken van Marc Zeepcentrale, Pierre Brambilla die z’n fiets in z’n tuin begraaft, Jean Robic die met een hamer op z’n hoofd klopt, het jachtongeval van Gilbert Duclos-Lassalle en, wellicht het dichtst op de huid van de titelfiguur zittend, de “stunt” van Emile Bodart in Bordeaux-Parijs. Minder leuk is dat deze film wellicht zeer waarheidsgetrouw is wat het leven van “les petits coureurs” betreft.
Het wachten is echter op de ultieme film over de Flandriens. Zowel producent Erwin Provoost als regisseur Peter Simons noemen dit in Humo hun "droomproject", maar het blijft voorlopig ook bij een droom. Daarnaast is er natuurlijk nog die andere producent, Johan Schotte, die een film wil maken over zijn vader Briek, dé Flandrien bij uitstek. Alleen wilde hij het geld halen uit de productie "From hero to zero" over Jean-Marie Pfaff en daar liep het al verkeerd.
En verder is het wellicht niet toevallig dat in Ierland de jonge Stephen Roche-fan, het broertje van het hoofdpersonage in de film "The snapper" (over een vroegtijdige zwangerschap), een trui van de anti-abortusploeg Amore & Vita draagt…
Waarmee we ten slotte in Italië zijn aangekomen, het land waar allicht de meeste films over wielrennen werden gedraaid. Er staat mij vaag een film over een Giro d’Italia voor vrouwen bij, waarbij het wielrennen allicht maar een voorwendsel is om mooie vrouwen te kunnen tonen. Voor de rest zijn het meestal zogenaamde biopics. Zo was er onlangs één over Marco Pantani, maar het is natuurlijk “Il grande Fausto” die het meest in het oog springt. Hij werd pas gedraaid nadat in 1993 Giulia Occhini, alias de Witte Dame, op 69-jarige leeftijd in Novi Ligure (Piemont) aan de gevolgen van een auto-ongeval dat ze reeds in augustus 1991 had gehad, overleed. Pas dàn kon Ornella Muti haar rol vertolken in "Il grande Fausto", wat niet te verwonderen was, want deze TV-film van Alberto Sironi vertolkte het zogenaamde “Driessens-standpunt” over de zaak Fausto Coppi. Dat wil dus zeggen dat men ervan uitgaat dat Coppi eigenlijk naar zijn vrouw Bruna wilde terugkeren. Dit standpunt is wellicht ingegeven door Coppi’s verzorger Biagio Cavanna, een gewezen bokser die in 1936 blind was geworden door syfilis en in de film daardoor de rol van vrouwenhater krijgt toegewezen.
Buiten Bruna (die overigens door de mooie Evelyne Bouix wordt gespeeld, zodat Ornella Muti er eigenlijk niet in slaagt haar "weg te spelen") worden zowat alle personages nogal negatief afgeschilderd, vooral dan nog Coppi zelf, alhoewel de film niet echt ontluisterend wil zijn. Toch was Gino Bartali niet te spreken over de versie van de feiten die in de film worden gegeven en zoon Faustino al evenmin. Wellicht stoorden ze zich ook aan de bedscènes, want - eerlijk gezegd - Fausto Coppi in bed, daarop zat ik eigenlijk ook niet te wachten. Het mag dan nog met Ornella Muti zijn, die op een bepaald moment zelfs in onderjurk in Coppi's bad stapt…

Ronny De Schepper
(met dank aan Lode De Pooter)

(*) Wellicht een louter persoonlijke opmerking, omdat dit tenslotte de sport is waar ik het meeste van ken. Zelf ben ik bijvoorbeeld ook een grote liefhebber van de dansfilm “Strictly ballroom”, maar kennissen van me die zélf aan danswedstrijden deelnemen vinden dit een sof, omdat erin een loopje wordt genomen met allerlei reglementen terzake. Maar die kén ik niet natuurlijk en dat zal me dan ook worst wezen, al moet ik wel toegeven dat bij films over wielrennen het inderdaad dergelijke fouten zijn die me tot waanzin drijven! Samengevat kan men dus zeggen dat er weinig goede sportfilms bestaan. Ofwel zijn zij te technisch opgevat en wekken zij alleen de belangstelling van ingewijden. Ofwel zijn zij al te zeer op sensatie afgestemd en wekken zij enkel afkeer bij de ware sportliefhebbers.
(**) Toen was het nog de bedoeling dat Michael Cimino de regisseur zou worden. Het project kwam maar niet van de grond, zodanig dat Dustin Hofmann (voor zover die sowieso al een geloofwaardige renner zou kunnen neerzetten, fysiek dan), werd vervangen door Robin Williams (waarbij men zich dezelfde vraag kon stellen: vedettestatus was blijkbaar belangrijker dan geloofwaardigheid), maar het mocht allemaal niet baten. Ook François Truffaut heeft z'n Tour de France-project nooit kunnen aanvoeren. Nu zou men aan een film over het leven van Lance Armstrong bezig zijn en zelfs al lijkt dat nog enigszins plausibel (meer door zijn strijd tegen kanker dan als wielrenner is Armstrong wel degelijk een begrip in de VS), toch zou ik er geen fortuinen durven op verwedden.
(***) Helaas heeft het wielrennen op dat vlak echter ook geen al te beste reputatie (zie elders op deze blog).

Geen opmerkingen: