woensdag 28 november 2007

Het verschil tussen zedenpreek en satire

Zowel Koningin Elisabeth als William Shakespeare waren grote fans van Richard Tarlton, die o.a. de komische rollen speelde in de eerste stukken van Old Will. Hij mocht daarbij veelvuldig improviseren, eigen grappen toevoegen en commentaar op het stuk geven. Hij stond als het ware tussen de acteur en het publiek als "opwarmer". Dat leverde hem in de geschiedenisboeken een vermelding op als de eerste clown. Maar kan hij niet met evenveel recht de eerste cabaretier worden genoemd?
Akkoord, een cabaretier wordt verondersteld kritische commentaren te spuien en het feit dat the virgin queen een fan van hem was, zou er dan kunnen op wijzen dat hij op dat vlak tekortschoot. Maar hadden de narren in het algemeen niet dergelijke functie en konden zij desondanks (meestal) niet van een rustige oude dag genieten? Misschien kon Lizzy best wel tegen een stootje.
Anderzijds sluit Tarlton ook duidelijk aan bij de traditie van de middeleeuwse jongleurs, die niet louter kunstenmakers waren, zoals het woord nu nog zegt, maar die ook rad van tong waren en daarmee de adel en de geestelijkheid op de korrel namen. Aangezien zij geen koninklijke bescherming genoten, liep het voor hen wel vaak slecht af, zoals we o.m. uit "Mistero buffo" konden leren.
Om aan mogelijke vervolging te ontkomen, leidden zij een zwervend bestaan en gingen als het ware geruisloos over in markt- en straatzangers, die niet alleen de Bavo Claesen uit voorbije eeuwen waren, maar die hun verslag van de moord in Zeveneken of het droeve bestaan van het kind van Napoleon de Grote nog altijd met de nodige maatschappijkritiek kruidden, denken we maar aan de Gentenaar Karel Waeri, zoals we die in het begin van de jaren zeventig leerden kennen dankzij Walter De Buck.
Maar ook dat kon natuurlijk niet blijven duren. Het ontstaan van het cabaret wordt dan ook meestal gesitueerd rond de eeuwwisseling, toen de markt- en straatzangers onder dwang van de toenemende politie-verorderingen hun zwerversbestaan opgaven en een onderkomen zochten in de kroegen. Een voordeel daarvan was wel dat ze daar met een meer gemotiveerd publiek te maken kregen, zodat ze in dialoog met dat publiek hun onderwerpen steeds preciezer en vinniger gingen benaderen.
Daarnaast wordt ook vaak verwezen naar het in Frankrijk gegroeide "chanson littéraire", om meer precies te zijn naar Parijs, waar in 1881 het café-chantant "Le chat noir" werd geopend. Daar leefde ook nog de geest van Pierre-Jean de Béranger, de zanger van de Commune.
De Nederlandse zanger-pianist Eduard Jacobs (1868-1914) bracht de Parijse traditie naar Amsterdam. Hij had een tijdlang als pianist gewerkt in de "Moulin Rouge", maar dat was een weinig voldoening gevende bezigheid, zodat hij deze compenseerde door geregeld een bezoek te brengen aan "Le Chat Noir", waar hij Aristide Bruant en andere grootheden aan het werk zag. (Later kwam er ook in Brussel een "Chat noir", volgens Luc Saffloer bevolkt door een bourgeoispubliek.)
De geboorte van de Nederlandse kleinkunst wordt dan ook meestal gesitueerd in 1895, toen Jacobs zich in een Amsterdamse kroeg in de Quellijnstraat achter de piano zette en er enkele van de liedjes zong die hij in Parijs gehoord had. Het leverde hem een vast engagement op en zo ontwikkelde hij een eigen Nederlandstalig repertoire dat naar het Parijse voorbeeld hoofdzakelijk agressief, hekelend en vooral actueel was. Het beroemde theater Carré zou in september 1906 volgen, maar zou zich oorspronkelijk op revues concentreren.
Met de moord op Jean-Louis Pisuisse (°1880) in 1927 (hij werd neergeschoten door collega Tjakko Kuiper die verliefd was op diens vrouw; ook de vrouw overleed aan haar verwondingen en Kuiper pleegde zelfmoord) had het er even de schijn van dat ook het genre was vermoord (Koos Speenhoff startte dat jaar b.v. het eerste kleinkunst-weekblad maar ging failliet), maar op het dieptepunt van de crisisjaren dertig zorgde Louis Davids ervoor (o.a. met zijn "Kleine burgerman") dat het Nederlandse cabaret toch opnieuw een hoogtepunt kende. Tegelijk kregen immers ook de jonge Wim Kan en Toon Hermans (1916-2000) belangstelling voor het genre en maakte de secretaris van Louis Davids, een zekere Wim Sonneveld (1917-1974), zijn debuut. En er was natuurlijk Fien de la Mar (1898-1965).
Vrouwelijke cabaretartiesten zijn nooit dik bezaaid ge­weest. In het begin van deze eeuw was het nog minder voor de hand liggend dat vrouwen op de planken stonden. Het hield verband met morele overwegin­gen. Een vrouw op een podium riep, bij sommi­gen, het erotisch getinte beeld op van één of ander animeer­meisje in een donkere kroeg. Volgens de gangbare regels van het "goed fatsoen" betaamde het niet dat vrouwen een podium betraden. Het had dus voorname­lijk te maken met wat zich afspeelde in de hoofden van het geacht publiek.
Fien de la Mar is in die tijd één van de weinige vrouwen die gewoon alle regels en opvat­tingen aan haar laars lapt en toch in het licht van de schijn­werpers treedt. En met succes!
Josephina Johanna de la Mar is een telg uit een geslacht van artiesten. Haar grootvader Karel van de Zee - die zijn naam omvormde tot Charles de la Mar - heeft redelijk wat succes gekend. Van hem komt de bedenking: "Het enige rechtvaardige in de kunst is: als je het niet hebt, dan kunnen ze het je niet geven en als je het wel hebt, dan kunnen ze het niet afnemen."
Charles is een groot bewonderaar van de enige keizer die Frankrijk rijk was en noemt zijn zoon - Fiens vader - Napole­on. Deze laat zich op zijn beurt leiden door zijn bewondering voor Bonapar­tes vrouw, bij het kiezen van een naam voor dochterlief.
Fien zal opgroeien tot een zelfbewuste en talentrijke vrouw, een krachtdadig, vaak onhandelbaar persoon in het dagelijkse leven en een "monstre sacrée" in het theater waar ze haar tegen­spelers naast haar laat verbleken zodra ze het podium betreedt.
Haar ouders hebben nochtans een andere toekomst voor haar uitgestippeld. Ze hebben er alles voor over om haar als eerste lid van de familie te kunnen laten studeren.
Drie maanden voor ze haar eindexamen moet doen, houdt ze het op de HBS (hoger beroepsonder­wijs) echter voor bekeken en maakt de stap naar het theater. Ze zegt hierover: "Wat heb ik nou aan zo'n papiertje, overtuigde ik mijn ouders, als ik thuiskom ben ik het misschien al kwijt. Vader zag blijkbaar het logische van deze redenering in en ik verliet de school zonder einddi­ploma. Ik wist immers ook wel, dat ik later op de een of andere manier aan het toneel zou worden verbonden. Dat sprak vanzelf! Wat moest ik anders beginnen?"
Ze gaat werken met Louis Davids en speelt samen met haar ouders in de operette "Madorah" (1917). Vervol­gens maakt ze deel uit van het cabaret van Max van Gelder.
Fien is een artistieke duizendpoot die zich in verschillende projecten en genres thuisvoelt. Ze blinkt zowel uit in komi­sche als in dramatische dingen. Telkens ze met iets bezig is, heeft ze echter meer zin om wat anders te gaan doen.
In 1935 richt ze haar eigen cabaretgezelschap op. Daarnaast vindt ze de tijd om mee te spelen in de eerste Nederlandse geluidsfilms 'De Jantjes' en 'Bleke Bet'. Een recensent schrijft over haar: "Haar optreden is zo vol temperament, zo levendig en kleurrijk, zo breed en gul en humoristisch, maar ook met zo'n diep tragisch accent en zo monumentaal van gebaar, dat zij heel het toneel vult met een magische voor­dracht."
Haar wispelturigheid wordt stilaan legendarisch. Als ze begint met de repetities vindt ze haar rol meestal vervelend en lelijk. Bij de gezamenlijke besprekingen moet ze voortdurend om kleine zaken lachen zodat iedereen het gevoel heeft dat ze hen voor de gek houdt.
Ze is zo nonchalant dat ze dikwijls haar papieren op tram of bus verliest, maar toch blijkt ze steeds haar tekst zonder haperen te kennen.
Ook haar stemmingen wisselen van het ene op het andere moment. Dan maakt ze een lusteloze indruk om er plotseling weer zin in te krijgen en als eerste op de repetities te verschijnen.
Over een recensent die haar complimenteert voor de doorleef­de en doorvoelde manier waarop ze haar rol speelde, zegt ze: "Wat een malle vent. Ik heb maar zo'n beetje gek gedaan."
In 1940 richt ze een gezelschap op met Martie Verdeni­us - die ook materiaal voor haar schrijft - en een jaar later trekken ze naar een eigen theater dat de naam krijgt van Fiens vader.
Fien etaleert een onmogelijke vedettementaliteit maar werkt inspirerend voor anderen. Aan discipline heeft ze een broertje dood. De drank die ze in grote hoeveelheden tot zich neemt maakt het er allemaal niet beter op. Het gebeurt dat ze vanuit de coulissen moet worden overeind gehouden terwijl ze zingt.
Een monoloog over het gebombardeerde Rotterdam stoot op verzet van de Duitse bezetters en wordt verboden. Nadat Fien aan een verhoor is onderworpen en ze haar verhaaltje heeft kunnen doen, mag de monoloog toch weer op het programma komen.
Vreemd genoeg zorgt een andere tekst, jaren later, voor meer weerstand.
De tekst is een onderdeel van het programma 'Hoe hoort het eigenlijk?' en wordt opgevoerd in het AVRO-radioprogramma 'Bonte Dinsdag­avond­trein'. In deze parodistische kijk op de beide geslachten worden de klassieke rolpatronen omgedraaid. Fien draagt de "broek in huis" en commandeert - al pijpro­kend - haar man, wiens voornaamste bezigheid erin schijnt te bestaan haakwerkjes te vervaardigen.
De reacties blijven niet uit. De voorzitters van plaatselijke katholieke organisaties dreigen ermee niet meer naar de 'Bonte Dinsdagavondtrein' te zullen luisteren vanwege "de immorele strekking en de grievende humor ten aanzien van de heiligheid van het huwelijk". Van de AVRO-directie komt het bericht dat in het vervolg dergelijke scènes "met een homoseksueel karak­ter" achterwege moeten blijven ...
Ondertussen blijkt dat Fien niet veel kaas gegeten heeft van het leiden van een theater. Daarom neemt Wim Sonneveld de directeurstoel van de Nap de la Mar-schouwburg van haar over. Dat valt niet in goede aarde bij Fien. Ze voelt zich verkocht en is vol rancune.
Het betekent een keerpunt in haar leven. De zelfvernietigings­drang die altijd al een belangrijk deel van haar persoonlijk­heid uitmaakte, komt sterker tot uiting. Ze vlucht nog meer weg in de drank en frivole escapades.
Als vijf jaar later haar man overlijdt, gaat het met haar nog verder bergaf. Na een mislukte zelfmoordpoging, kan ze haar linkerarm niet meer gebruiken en wordt ze voor haar depressie­ve buien opgenomen in een inrichting voor geesteszieken.
Even vindt ze nog de kracht om aan het werk te gaan. Maar ze blijkt opgezadeld met een vernietigende vervolgingswaanzin die haar tot histerische razernij voert en die haar volkomen onhandelbaar maakt.
In een interview zegt ze: "Iedereen spant tegen mij samen. Niemand begrijpt mij. Waarom willen ze me niet? Ik wil gewoon weer het een en ander doen. (...) Het is een ellende als je vroeger jong en mooi bent geweest, als je succes hebt gehad en de wereld aan je voeten heeft gelegen. Er zijn mensen die mij schrijven: 'Waar blijf je toch Fien de la Mar, we willen je weer op de televisie zien, kom terug, vroeger was je zo geweldig.' Ja, vroeger, maar dat is jaren geleden. Het publiek dat mij toen bewonderde en op handen droeg is zelf ouder geworden. Men aanvaardt gewoon niet dat de jaren bij mij ook tellen."
Op paasdag van 1965 springt ze uit het raam van haar flat. Als iemand haar in het ziekenhuis vraagt waarom ze het gedaan heeft, is haar antwoord: “Om alles.” Enkele dagen later sterft ze.
Fien de la Mar was een opvallende, markante persoonlijkheid. Ze stak met kop en schouders boven haar tegenspelers uit en bezat vele talenten, behalve dat om gelukkig te zijn. Op handen gedragen door haar publiek, was er in haar karakter nauwelijks plaats voor enig harmonisch evenwicht. Voor vele mensen blijft ze echter een volmaakt theaterta­lent.
De meeste teksten van die andere legende, Louis Davids, werden geleverd door Jacques van Tol die voor Wim Sonneveld ook "Ome Thijs" schreef en voor Lou Bandy "Wie heeft er suiker in de erwtesoep gedaan?", maar voor de 35 liedjes van Davids kreeg hij (op één na) geen "credits". Waarom is pas min of meer duidelijk geworden in 1992. Toen schreef Henk van Gelder het boek "De spookschrijver", waaruit blijkt dat van Tol tijdens de oorlog zijn medewerking verleende aan het anti-semitische Zondagmiddagcabaret van Paulus de Ruiter, waardoor hij na de bevrijding drieëneenhalf jaar vast zat in landverraderskampen. Was van Tol antisemiet geworden wegens de behandeling door Davids?
De Duitse bezetting was natuurlijk nefast voor kritisch cabaret. Louis Davids was tevens joods, maar hij heeft het allemaal niet meer moeten meemaken, aangezien hij op 1 juli 1939 stierf aan een astma-aanval. Toch had hij in 1947 nog een "hit", namelijk "De Voetbalmatch" (1947 is verder het jaar van "Wie zal dat betalen?" van Helma & Selma, "Hiep hiep hoera" van Eddy Christiani en "Lach als de zon schijnt" van Olga Lowina).
Koos Speenhoff van zijn kant werd lid van de NSB. Hij stierf in 1945 op 76-jarige leeftijd, zodat hij aan vervolging ontkwam, maar toch zette de haatcampagne die erop volgde, de klok weer achteruit.
VLAANDEREN
In Vlaanderen waren er in die tijd nog een echte cabaretzalen. De Antwerpenaar Frans Lamoen (afkomstig uit de Burggracht), die rond de eeuwwisseling door sommigen als eerste Vlaamse "cabaretier" wordt bestempeld, trad in Vlaanderen vooral op tijdens zogenaamde "bonte avonden". Dat wil daarom niet zeggen dat Lamoen met liedjes als "Den Optimist" niet aan maatschappijkritiek deed:
"D'ontwapeningsconferentie staat aan de orde van de dag.
De heren gaan bespreken wat er wel en wat niet mag.
Geen stikgas, geen kanonnen meer, geen oorlog, da's gedaan.
Munitiefabrieken roepen stillekens: 't zal niet gaan.
Toch praten ze gezond, daar in de Volkerenbond.
Die heren, kameraad, die doen mekaar geen kwaad.
Maar ik blijf optimist: de vrede komt beslist.
Want anders, hola Piet, dan gaat den hele boel failliet.
Dan roep ik mee met boer Arjaan: als w'allemaal dood zijn, is't gedaan!"
Maar het liefste van al beeldde hij "typetjes" uit ("De sjampetter", "Miss Pladijs", "De straatkeerder", "Het kosterke", "Het viswefke"). Lamoen heeft een succesvolle toernee gemaakt door de Nederlandse cabaretzalen en hij heeft zelfs plaatopnamen heeft gemaakt in Parijs en Berlijn. Die waren zo goed dat hij een aanbod kreeg om in de Antwerpse opera te gaan zingen. Dat legde hij naast zich neer, maar in de jaren twintig werd hij wel door Renaat Grassin (het Ketje) binnengehaald in het radiocabaret "De blinkende zonnekloppers". Dat was zijn laatste wapenfeit, want kort nadien kon hij enkel nog aan de kost komen als "opwarmer" in de pauze van filmvoorstellingen. In 1949 schreef hij als 73-jarige nog het boek "60 jaar Vlaams volkshumorist", maar het bleef onopgemerkt. Ontgoocheld verbrandde hij zijn archief (w.o. een paar filmpjes waarop hij te zien was) en vernietigde zijn platen. Vijf jaar later stierf hij na zeven maanden in coma te hebben gelegen in het Stuivenberg-gasthuis. In 1962 kwam er een elpee uit, waarop o.m. Charel Janssens en Tony Bell een eerbetoon aan Lamoen wilden brengen, maar die heeft volgens degenen die ze hebben gehoord meer kwaad dan goed gedaan.
Tussen de twee wereldoorlogen heeft ook Willy Vervoort in Antwerpen geprobeerd om het Hollandse cabaret na te bootsen, maar het volk vroeg amusement en dat kreeg het ook. Na de Tweede Wereldoorlog leefde dit voort in duo's als Theo Van den Bosch en Suzy Marleen, Charles Janssens en Co Flower, Jef Burm en Denise Deweerdt. Daarbij zocht de underdog, de gefrustreerde kleine man, via (vaak grove) humor een uitlaatklep voor z'n moeilijkheden, wat soms wel wat maatschappijkritiek inhield, maar dan toch eerder zoals we dat nu b.v. van Urbanus gewend zijn. De "Cyrano" van Anton Peters kwam het echte cabaret nog het meest nabij en die mocht ook soms satire op televisie brengen. Medewerker Jef Burm getuigt echter: "Voor mij is de BRTN nog altijd een Belgische zender, waar men toevallig Nederlands spreekt. Dat was zo al in de tijd dat ik met Anton Peters aan cabaret deed. Toen ook al mocht aan een massa heilige huisjes niet geraakt worden, zodat we er uiteindelijk beter mee konden stoppen. Nog niet zoveel jaren geleden is TV-touché ook moeten stoppen omdat de politici er niet tegen konden. De tijden veranderen dus nauwelijks." (GVA, 3/4/93)
In "Cyrano" werkten ook The Woodpeckers. De gebroeders Cassiers (Jef, 1929-1987, en çois, 1927-1971) noemden zich zo vanaf 1948, omdat ze bij het opkomen als thema "The woodpecker song" van The Andrew Sisters hadden. Een andere medewerkster was Ivonne Lex. In "Onze Tijd" vertelt ze daarover: "Ik ben kort na de oorlog getrouwd, in de bloeitijd van het existentialisme en Saint-Germain-des-Prés. Ik was daar wèg van en ik begon mijn eigen liedjes te schrijven, die ik zelf op muziek zette. En toen Anton Peters met zijn Cyrano-cabaret begon, bleek wat ik deed precies wat hij zocht. Toen is Ivonne Lex geboren, naar mijn man Alex, die ik altijd Lex noemde. Enfin, na optredens in de Cyrano volgden er in de Ancienne Belgique, en van dan af bleven de aanbiedingen toestromen. Van het Palladium in Düsseldorf ging ik naar Hamburg, dan Keulen, Travemünde, Kopenhagen... Toen begon ik contracten te krijgen voor Le Casino du Liban in Beiroet, voor het Piramidenhotel in Kaïro en zelfs voor La vie en rose in New York. Maar intussen had ik mijn zoon Paul gekregen en ik vond dat ik maar eens moest kiezen." Het werd dus toneel. Er is echter ook een andere versie. Sedert de oorlog mocht zij geen toneel meer spelen en was dus noodgedwongen al die tijd in het cabaret actief. Hierover schrijft Bert Verhoye (in HLN 12/5/1999): "Voor de rest ken ik Blankenberge van wijlen een soortement kleinkunsttheater dat werd uitgebaat door de bolronde Anton Peeters. Elke zomer verdreef de kleinkunstenaar er gedurende enkele maanden de toeristen middels onaangename sketches, onnozele liedjes en ironisch bedoelde verhalen waar geen touw aan vast te knopen was. Vaak liet hij zich terzake begeleiden door Ivonne Lex, in die dagen een grote dame van het Vlaamse theater genoemd. Gelukkig was er toen niet veel nodig om een grote dame van het Vlaams theater te wezen. Een decolleté en een huig-r volstonden meestal."
MAATSCHAPPIJKRITIEK
Het wachten duurt dus eigenlijk nog tot in 1958 Frans Buyens het cabaret-theater "De koperen haan" opent vooraleer men van "links" cabaret kon spreken. Uiteraard schoof het per definitie kritische cabaret in de jaren zestig nog meer naar links op het politieke spectrum. "Een naam als Don Quishocking illustreert trouwens de bedoelingen van het cabaret in de jaren van de Grote Verandering," aldus Walter Schelfhout en Roger Berckmoes in "Aktief". "De jaren zeventig echter worden alom getypeerd als het decennium van de vervlakking, de matheid, de onverschilligheid op maatschappelijk gebied, het ik-tijdperk. Geen politiek is de meest verkochte slogan. Men gaat naar de schouwburg voor de gezelligheid en om mensen te ontmoeten. Als je vroeger cabaret wilde volgen, moest je goed op de hoogte zijn van het wereldgebeuren en de allernieuwste ontwikkelingen in de maatschappij. Nu hoeft cabaret niet meer op de actualiteit in te spelen. Nu lacht men liever om iemands leed of hebbelijkheden. Sommigen wijten de vervlakking aan de democratiseringsgolf. Men is bang nog iets van het publiek te eisen. Men heeft een ijzige schrik voor elitair te worden uitgescholden. Dus maakt men het wat gemakkelijker, wat volkser. Geloofwaardiger lijkt ons dat de crisis in het cabaret niet meer of niet minder is dan een weerspiegeling van de crisis in de maatschappij. Er heerst een gevoel van onmacht. Onmacht tegenover de verrechtsing, tegenover onsympathieke politieke beslissingen, tegenover een dreigende noodsituatie. Bouwen aan de maatschappij van morgen wekt alleen nog een grijnslach op. Het kan dan ook niet anders of de steunpilaren van het cabaret moeten vallen: ironie en satire gestoeld op de ernst van de maatschappelijke werkelijkheid. In de plaats van ergernis en woede met de omgeving is een soort nihilisme gekomen."
Hierover Paul Van Vliet, zelf cabaretier, in "Spiraal-Flash" van november 1979: "Er is een verschil tussen een zedenmeester en een satiricus. Een zedenmeester heeft zijn woede nog niet verwerkt en preekt vanuit een soort heilige toorn, terwijl naar mijn gevoel een rijpe satiricus zijn woede al heeft verwerkt en daarboven staat. Hij vertaalt dit het liefst met humor naar zijn publiek toe. En daar komen we dan op het gebied van Talent. En het beschikbare talent voor dàt vak is hier niet voldoende aanwezig. Heel wat mensen die zich onder de noemer cabaretier of satiricus of politiek geëngageerd cabaret opstellen, hebben gewoon niet genoeg talent om dat hele moeilijke vak te beoefenen. Daar tegenover staan dan Bram en Freek. Die hadden een heel nieuwe vorm van satire uitgevonden, althans Freek. Die is in zijn laatste programma's veel meer clown, heel theatraal, heel komisch in zekere zin, en is daardoor ook verder verwijderd geraakt van Bram, die strenger is in zijn opvattingen hoe geëngageerd en hoe politiek cabaret moet zijn. Eén van de redenen van hun breuk. Zij hebben het talent dus wél, maar zij houden ermee op, tenminste onder een gezamelijke noemer."
Zelf is Paul Van Vliet de tegenvoeter van Freek De Jonge. Inderdaad, van Vliet is minder geestig, minder geëngageerd. Sentimenteler en meer de poëtische kant op. Boeiend? Dat hangt af van de persoonlijke smaak, maar erg professioneel gebracht is het zeker. Geen haperingen, geen lacunes, iets té vlot misschien? Knap maakwerk, snitpak op maat gesneden. Scènes "uit het leven gegrepen": partnerruil, spreekbeurt van TV-verslaafde schooljongen, pittoreske armoede, het reservaat (stijl Godfried Bomans), mijn dood (zelfrelativering). liedjes over de Hollanders (knipoogjes naar Vlaanderen), de liefde en de warme menselijkheid natuurlijk, vrijblijvende waarschuwingen ook tegen de teloorgang en de wereldpolitiek, maar vooral een boodschap van vertrouwen. Conférences rond het thema schuldgevoel, het moderne onderwijs (foei!), het gezin, de middelmatigheid. Alles zonder enig sarcasme of cynisme, gestroomlijnd zacht over de hoofden neerdwarrelend. Geen schokken, geen échte prikken. Vele typetjes langs hun klein-menselijke kant bekeken, wat ze eerder meewarig en dus algemeen-menselijk maakt dan afstotelijk en vatbaar voor kritiek. "Voor de middenstanders onder ons," zo besluit Jo Sneppe in de Rode Vaan nr.50 van 1982.
Nog in november 1979 zette ook het cabaret Ivo De Wijs er een punt achter. "Alleen Koot en Bie boeren nog voort. Zij zijn zowat de enigen die hun onmacht tegen maatschappelijke veranderingen nog altijd met harde humor verwoorden. En ze brengen het met kwaliteit en allure. Hopelijk blijft de kortsluiting met het publiek nog wat uit." (Schelfhout & Berckmoes)
Een jaar eerder had in Heist wel Toast (Ronald Van Rillaer en Walter Temmerman) het Humorfestival gewonnen en met zijn Krisiscabaret zal Van Rillaer in de jaren zeventig dan toch tegen het tij in roeien. In het midden van de jaren tachtig is hij het die de figuur van Frans Lamoen opnieuw op de voorgrond brengt, via een stuk in het Merksems Kamertheater vertolkt door voormalig operazanger Leo Brant. Maar in het midden van de jaren negentig deemstert hij weg als Lambik in de musical "Suske en Wiske".
Nog in '79 werd de Bockworkshop (met o.a. Dré Steemans, alias Felice Damiano) laureaat van het Camerettenfestival in Delft, samen met Sam Bogaerts en Lukas Vandervost. "Dat was een erg belangrijke stap," zegt Dré, "in die zin dat het de Vlamingen waren die de visie op cabaret verlegden."
En er was het radioprogramma "Dagboek" van de in 1993 overleden Jan Geysen, waarvoor Raymond van het Groenewoud een vijftigtal liederen schrijft. Daaraan werkten o.a. ook Piet Piryns en Bert Verhoye mee. Deze laatste vertelde me in 1978 over deze samenwerking: "Vlaams cabaret bestaat niet, man! Kijk maar naar het succes dat een kwal als Raymond van het Groenewoud heeft. Wat kàn die jongen? Niks! (...) Toen we een pianist nodig hadden, werd Van het Groenewoud hiervoor aangetrokken. Af en toe wou hij dan tussendoor ook eens een nummer brengen, maar telkens werden die door Geysen naar de papiermand verwezen. En nu staat hij met diezelfde teksten nummer één!"
URBI EN ORBI
Er zijn mensen die al jàààren uitkijken naar die pausbezoek. U zult het ons niet kwalijk nemen, dat wij daartoe niet behoren. Alhoewel. Naar één ontmoeting kijken we al lang verlangend uit. De broertjes Urbi en Orbi. Op de een of de andere manier hebben wij sympathie opgevat voor dit duo en we hoopten nu eindelijk eens met hem te kunnen kennismaken. Eilaas, wat een ontgoocheling. Ondanks het feit dat ze met pasen nog eens het televisienieuws haalden, bestaat deze olijke tweeling niet langer. Dat weten wij dankzij de bereidwillige diensten van het kleinkunstarchief, waar men ons het exclusieve telefoonnummer van deze hemelse verschijning doorspeelde. Op het moment dat een zachtfluwelen mannenstem "hallo" fluisterde, sloegen wij meteen keihard toe:
- Spreken we met Urbi en Orbi?
Stem: Met Guido De Craene, ja.
- Hoezo met Guido De Craene? Wij dachten dat dit het nummer was van Urbi en Orbi?
Guido De Craene: Dat wil zeggen, ik ben vroeger lid geweest van Urbi en Orbi.
- Was u dan Urbi of Orbi?
G.D.C.: Helaas heeft de groep niet lang genoeg bestaan om dat te kunnen uitmaken.
- Niet lang genoeg? Al van kindsbeen af klinkt die naam ons bekend in de oren!
G.D.C.: Ja, de Heilige Vader verzorgt onze publiciteit uitstekend, maar in werkelijkheid heeft de groep amper drie jaar bestaan. Samen met Marc Struyf heb ik op die tijd drie cabaretprogramma's gemaakt, zijnde "De perken te buiten", "De humorgrens voorbij" en "Op de wijze van den domme". Dat alles gebeurde onder de hoede van de vzw "Dolle Tante" die is opgericht rond 1977 met het doel een kader te scheppen, waarin culturele manifestaties konden worden georganiseerd. Daar is eerst het Dolle Tantencabaret uit voortgekomen, een combinatie van conférences met rockmuziek, waarmee we de programma's "Schoolziek" en "Publispot" hebben gemaakt, namen die voor zichzelf spreken. Daarna is dan zoals gezegd Urbi en Orbi gekomen, maar toen Marc eruit is gestapt, ben ik gaan spelen bij de Zwarte Komedie, namelijk voor "Vader was bij de weerstand". Daarna heb ik dan wel opnieuw binnen de vzw een nieuwe productie opgezet, "Natte droom" in een regie van Alex Van Haecke. Dat was samen met Nicole Persy en Eddy Jacobs en heeft zelfs nog tot begin dit seizoen gelopen. Op dit moment ben ik echter vooral bezig met een rockmusical die ik heb geschreven en die de titel "Pourboire" heeft meegekregen. Het is de bedoeling van deze in Amsterdam op te zetten. Het is immers een nogal dure prductie, vijftien rollen plus dan nog een ballet, dat tegelijk ook een koor is, van tien mensen.
- Wie rockmusical zegt, die denkt in Vlaanderen automatisch aan Teater Arena in Gent?
G.D.C.: Ja, maar het zou wel eens kunnen dat Teater Arena z'n laatste stuiptrekkingen beleeft, omdat men er financieel nogal in slechte papieren zit. Men heeft zelfs de subsidie-aanvraag voor volgend seizoen, dus de programmatie eigenlijk, nog niet ingediend. In principe komt Arena dan ook niet meer in aanmerking voor subsidies. Aangezien Arena inderdaad het enige musicaltheater in Vlaanderen was, staat het er voor musicals niet zo goed voor hier ten lande, vandaar wat wij op Amsterdam mikken, omdat men daar toch een aantal theaterbureau's heeft die elk jaar een musical opzetten, denk maar aan de Annie M.G. Schmidt-stukken of Jos Brink die volgend seizoen "Madame Arthur" zal brengen, terwijl er ook nog een rockopera rond "Ik, Jan Cremer" in het vooruitzicht wordt gesteld.
Van die “Pourboire” hebben wij nadien niets meer vernomen, terwijl de musicalactiviteit nochtans de allerhoogste toppen is gaan scheren, maar dat is natuurlijk voor een andere rubriek.
DE VIEZE GASTEN
Ook Vuile Mong heeft een evolutie doorgemaakt: "Onze groep is een goede barometer wat sociale conflicten aangaat, gewoon door de oproepen die we krijgen om deel te nemen aan allerlei acties. En daar zie je een enorme evolutie in. Tot het einde van de jaren zeventig kunnen we zeggen dat de acties waartoe we ons steentje hadden bijgedragen op een paar uitzonderingen na allemaal een positief resultaat hadden geboekt. Denk maar aan de lock-out bij Boel, aan de acties tegen mevrouw Wens van Vrij en Vrolijk, enz. Vanaf 1979 is het echter een ellenlange lijst van acties, waarbij stuk voor stuk de eisen niet werden ingewilligd. In '81 werden bij Boel uiteindelijk tóch 128 mensen ontslagen, bij Siemens werd ook geen enkel ontslag ingetrokken, bij Bell-Telephone zijn wel degelijk 1.100 mensen afgevoerd ondanks het protest, noem maar op."
"De crisis in de jaren zeventig heeft natuurlijk een grote domper gezet op het optimisme. De grote standpunten van de vakbondswerking werden ingetrokken, de platformen schrompelden ineen tot louter een tewerkstellingsbeleid. Het was al goed dat de mensen konden blijven werken, de fabriek mocht stinken of wapens produceren, dat deed er niet toe. En vanuit liberale hoek kwam er steeds meer verzet tegen de welvaartstaat, men vond dat de mensen teveel in de watten werden gelegd, wat onzin was, want dat is in feite nooit gebeurd. Die opvatting weerspiegelde zich ook op het culturele vlak: subsidies werden ingetrokken en sponsoring ging enkel naar prestigeprojecten. Cultuur in de wijken, een Amsterdams project binnen welk kader wij heel veel hebben opgetreden, werd opgedoekt, maar men heeft wel een Stopera gebouwd die miljarden kost en waar elke productie tot in de miljoenen loopt."
"Ook bij de zogenaamde intellectuelen is er een wijziging opgetreden. Eerst was vormingstheater hele­maal o.k., dan vond men bij mislukte voorstellingen wel eens de term mislukt vormingstheater terug en nu is vormingstheater tout court een scheldwoord geworden. Met als gevolg dat wij nu 60, 70, 80 keer ons cabaretprogramma spelen van Groningen tot in de Ardennen. Zo'n cabaretprogramma evolueert voortdurend, maar toch niet zoveel als we oorspronkelijk hadden bedoeld. De nieuwe dingen die we erin steken, vliegen er eerlijk gezegd dikwijls ook opnieuw het eerste uit. Dat heb ik vroeger ook nog meege­maakt: als je een programma hebt, dat goed loopt dan is het moeilijk om daar iets uit te halen en iets nieuws in te bren­gen, want dan begint dat opeens te wringen en te knarsen. Maar het materiaal is niet weggegooid, het is immers wel goed, het zit alleen niet op z'n plaats. We sparen het dan liever op voor een totaal nieuw programma. De ideeën blijven immers maar komen. Daarvoor hoef je alleen nog maar de krant te lezen."
"Met onze cabaretprogramma's spreken we publieksgroepen aan die van het ontstaan van de Vieze Gasten niets meer afweten. Ook de organisatoren zijn veranderd. We hebben nu heel veel schoolvoorstellingen om te beginnen, iets wat vroeger ondenk­baar was. De grote ommekeer is er gekomen met Over de schreef, wat in feite samenvalt met de verkiezingen die als Zwarte Zondag de geschiedenis zijn ingegaan."
STAND-UP
Anderzijds is het jeugdhuiscircuit wel weggevallen, zodat er b.v. voor stand-up comedians een grote kloof gaapt tussen het café en het cultureel centrum.
En hoe zit het in de jaren negentig? Als ik tegen Yolanda Mergler, de programmatrice van het Zuidlandtheater, zeg dat het cabaret dood is, dan ontkent ze dat ten stelligste: het is juist de grote trekpleister voor haar theater in Terneuzen. Als ik mezelf corrigeer en ervan maak dat het politieke cabaret dood is, treedt ze me wel bij. "Alhoewel," zo vervolgt ze aarzelend, "eigenlijk zou men van Hans Teeuwen kunnen zeggen dat hij politiek cabaret brengt. Alleen... hij vertelt erg rechtse grappen. Racistische b.v., of over werklozen. Zodat sommige mensen zelfs de zaal verlaten. Maar bij de meesten heeft hij wel succes..."
Enkele jaren later, met name in 1999, programmeerde het Zuidlandtheater ook een optreden van Tim van der Sluijs ("Koppensnellen") dat zeer expliciet werd aangekondigd als "een ouderwets avondje politiek, actueel en geëngageerd cabaret"...
Zou dit vergelijkbaar zijn met wat in Vlaanderen de jongste jaren het fenomeen Geert Hoste doet? Al een paar jaar is hij tijdens de Gentse Feesten iedere avond van de partij en de zaal is iedere avond uitverkocht. "Samen met Pierke Pierlala is dit het populairste programma van de Feesten," zegt de conférencier in alle eenvoud. En meteen merkt hij ook op dat Pierke misschien meer de Gentenaars zelf en hijzelf de feestvierders van buiten Gent aantrekt. "Omdat ze jou tenminste kunnen verstaan," zeg ik. "Dat is toch de bedoeling," monkelt hij.
Sinds enige tijd woont Geert Hoste in Antwerpen, maar hij mag dan nog in West-Vlaanderen geboren zijn, het grootste gedeelte van zijn leven, negentien jaar om heel precies te zijn, heeft hij in Gent doorgebracht. Hij heeft dan ook nog veel voeling met de Arteveldestad: "Ik geloof vast dat mijn negentien jaar in Gent veel bepalender zijn geweest dan mijn kindertijd. Daar hangt een soort individualisme en licht anarchisme in de lucht dat me vandaag nog altijd voortdrijft. Ik ken ook geen andere Vlaamse stad die per generatie vijftien talenten voortbrengt met hetzelfde profiel. Kortom, het is de ideale leerschool." (DS Magazine, 24/12/1998)
Geert Hoste heeft de tijd nog meegemaakt dat de Gentse Feesten veel kleinschaliger waren, maar hij doet niet mee aan dat nostalgisch geleuter. "Dat zijn altijd dezelfde mensen die klagen. Eigenlijk is dat omdat ze nu deftig getrouwd zijn en niet meer zoals op hun achttiende zich elke nacht lazerus kunnen zuipen en naar een lief op zoek gaan. Nee, als je eerlijk bent, moet je toegeven dat het allemaal juist veel professioneler is geworden. Het stadsbestuur heeft dat goed in handen."
Toch was het pas in Antwerpen dat hij met zijn conférences is kunnen beginnen. "Inderdaad. Ik heb mijn project maar kunnen ontwikkelen door in Antwerpen te komen wonen. De kracht die van deze stad uitgaat en de mogelijkheden zijn enorm. Het gedachtengoed dat hier wordt gepropageerd, vind je in geen enkele andere stad. Het zou veel moeilijker geweest zijn om te starten vanuit Gent of Brugge," zegt hij, wellicht niet toevallig, tegen Herman Van Doninck van de Gazet van Antwerpen (22/11/96). Hij voegt er eerlijkheidshalve wel aan toe: "Het succes is er niet van de ene dag op de andere gekomen. Het begon in 't Appeltje van Ivonne Lex voor 60 mensen. Daarna zijn we naar het Fakkeltheater gegaan om vervolgens in de Arenberg te belanden. Blijkbaar zijn de mensen dus geïnteresseerd en heb ik ze niet teleurgesteld. Ze weten dat ze kunnen lachen als ze naar mijn show komen. Ik ben fier dat ik geen enkele subsidie krijg. Ik zou dat ook niet willen. Als de overheid mij iets geeft en ik vertel twee grappen over die overheid, ben ik mijn subsidie toch kwijt."
Velen beschouwen Geert Hoste echter eerder als een moppentapper dan als een cabaretier en dat ondanks het feit dat hij toch wel erg inspeelt op de politieke actualiteit. "Die stress van de deadline, die heb ik misschien wel nodig, ja."
Anders lag hij misschien te luieren aan de Côte d'Azur. "Zeker niet. Ik zeg niet dat ik dat niet zou willen, maar niet in de zomer. Geef mij dan maar liever de Blaarmeersen, want de Gentse Feesten wil ik voor geen geld missen." Maar ziet hij er ook iets van? "Na mijn optreden ga ik altijd nog een pittoresk cafeetje uitzoeken. Rondlopen op Sint-Jacobs of zo is er natuurlijk niet bij als je een gezicht hebt dat ze van ergens kennen. Zogenaamd leuke opmerkingen van een bende zatlappen kan ik op zo'n moment missen als kiespijn."
Maar als hij toch zo van Gent houdt, waarom is hij net als Tom Lanoye dan in Antwerpen gaan wonen? Diepe stilte. "Daar kan ik niet zo direct een antwoord op verzinnen. Dat is iets voor een diepgravend interview. Maar ik denk wel dat Tom Lanoye andere drijfveren heeft dan ik."
Het is moeilijk om een conférence van Hoste te "bespreken". Wat doe je dan? Al een paar vondsten weggeven? Nee toch? Verklappen dat het vaak over “de media” gaat, is anderzijds een open deur intrappen: "Bart Peeters is de Frank Vandenbroucke van VTM. Dat is overigens nogal een regering die wij hebben: Vandenbrande doet bijna in zijn broek en Vandenbroucke steekt het bijna in brand." Of: "Erik Van Rompuy is minister van landbouw en van media. Hij moet de VRT uitmesten." Of nog: "Bij VTM verstaan ze onder outing: buiten!" Maar het leukste is misschien nog gewoon een opsomming van plaatsnamen in Vlaanderen. Alhoewel. Gewoon? Ik had "Tongeren" nooit in het kader van Goedele Liekens gezien, maar inderdaad het kan een variabele op "vingeren" zijn...
Over vingeren gesproken, iedereen dacht dat het een grap was, toen Geert Hoste op de nationale feestdag 1996 in Arca zijn programma "Hoera!" startte en er naast hem op het podium een meisje zijn openingszinnen in gebarentaal omzette. Het was echter pure ernst. Even was Hoste uit zijn lood geslagen, maar nadien herpakte hij zich en betrok hij de tolk soms in zijn grappen. "Ik denk dat ik vanavond geschiedenis heb geschreven," aldus de komiek.
Yven Willocq uit Gent had oorspronkelijk slechts één plaats gereserveerd voor de show van Hoste, maar toen liet zijn vriendin Helga Stevens hem weten dat ze met hem mee wou. Een verrassing voor Yven want Helga is doof en het programma van Hoste is toch wel zeer verbaal. Maar Helga zou een tolk meebrengen, verzekerde ze. De toen 27-jarige advocate uit Mechelen heeft inderdaad via het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap recht op een tolk, enerzijds voor tien procent van haar werktijd (dus vier uur per week), maar anderzijds op jaarbasis ook achttien uur voor privé-gebruik. Dat kan b.v. zijn om naar de dokter te gaan, maar ook voor een avondje uit. Helga deed daarvoor een beroep op Griet Geysels, een leerkracht uit Gent die lesgeeft in de speciale afdeling van Sint-Gregorius in Gentbrugge. Op de valreep kon Yven nog twee plaatsjes bemachtigen, wat niet makkelijk was, want de shows zijn bijna helemaal uitverkocht. Hij zei daarbij niet dat er een tolk zou bij zijn, zodat er reeds een klein incident ontstond bij het betreden van de overvolle zaal. Normaal moest het drietal helemaal achteraan plaatsnemen, maar uiteindelijk kregen ze het toch gedaan dat ze op de eerste rij konden zitten, terwijl Griet voor hen stond om te tolken. Geert Hoste was daarvan niet op de hoogte en stond dus paf toen er iemand naast hem op het podium bleek te staan. Even werd er onderhandeld en uiteindelijk mocht Griet op een stoel plaatsnemen. Helemaal tevreden was Helga daar niet mee, aangezien Griet in het duister zat, waardoor Helga niet goed kon liplezen. Een kleine mededeling vooraf had ook geholpen, vond ze. Ze had er wel begrip voor dat ze de aandacht van Geert Hoste toch niet te veel mocht afleiden. Hoste zelf vond dat dit op deze manier toch nog het geval was en gaf achteraf als zijn mening te kennen "dat men beter alle subsidies voor alle theatergroepen voor één jaar enkel en alleen voor het verbeteren van de toegankelijkheid van de theaters voor gehoorgestoorden zou besteden". Geert heeft zelf gehoorgestoorden in de familie, heeft als mimespeler vaak voor doven opgetreden en laat steeds contractueel vastleggen dat zijn televisieoptredens via teletext moeten ondertiteld zijn. Maar iemand naast hem op het podium, neen, dat ziet hij niet zitten. "Dat gebeurt bij Frank Sinatra toch ook niet? Alhoewel die stilaan wel best iemand kan gebruiken!" Geert Hoste zou echter Geert Hoste niet zijn, mocht hij niet na verloop van tijd zijn draai gevonden hebben en de toestand zelfs in zijn voordeel aanwenden. Toen iemand een bepaalde grap niet snapte, wendde hij zich tot de tolk: "Kan u deze mijnheer er ook nog bijnemen?" De tolk kreeg ook een drankje aangeboden, "omdat ze toch ook moest werken". Achteraf verklapte Griet dat ze iets dergelijks ook reeds bij een programma van Felice had gedaan. En wat vond Helga van de show? "Ik heb me uitstekend geamuseerd. Dankzij het feit dat ik de actualiteit op de voet volg, kon ik negentig procent van de grappen begrijpen." Meer dan die mijnheer wellicht! Later zou ze trouwens zelf in de politiek stappen (CD&V).
KOMMIL FOO
Ook voor het programma van Kommil Foo, dat in Arca aan Hoste voorafging, liep het storm. Blijkbaar blijft hun populariteit uit "Morgen maandag" nog een tijdje doorwerken. Terecht, want hun programma "Neandertaal" kreeg een zeer verdiende staande ovatie. Absurditeit mag dan nog de plaats ingenomen hebben van politieke statements, de twee broertjes proberen toch de goegemeente ook te shockeren, vooral op het vlak van seks & religie. Maar het blijft op de eerste plaats entertainment. Dat geldt ook voor de groep Ardense Hesp met "Voor vrijheid en voor pindakaas" en voor "Circus Bulderdrang in space": negen maffe kerels (zes muzikanten, twee acteurs en een dichter) in strijd tegen hypocrisie en conformisme, zo omschrijven ze zichzelf. Op de oneven dagen tijdens de Gentse Feesten was verder "Het feest van angst en pijn" te zien, woordtheater op basis van Paul van Ostayen, terwijl op de even dagen een "Dame blanche" werd geserveerd. De daders waren wel twee keer dezelfde, namelijk Bart Cafmeyer, An Deryckere en Robrecht Vanhuyse. David Dermez en Geert Hautekiet daarentegen hadden hun theatertent opgeslagen in het François Laurentinstituut (tussen Onderstraat en Hoogpoort). De eerste bracht daar iedere avond zijn cabaretprogramma "Le dernier Flamand", de tweede volgde hem op met een liedjesprogramma dat de toepasselijke benaming "Dorst" meekreeg. En in het Burgcentrum (Burgstraat) bracht cabaretier Bruno De Lille iedere avond zijn programma "Allez Ali", over Ali, de eerste zwarte koning van België.
Voor de Gentse Feesten 1995 werd de Jozef K-theaterboot speciaal opgekalefaterd, zodat hij helemaal geschikt was om theater te brengen in volwaardige omstandigheden. "Schipper" Lieven Hostens bracht er met zijn eigen Ridders van de Seine iedere namiddag een programma onder de titel "Balder en Balder" en met als thema leefmilieu en grondspeculatie. De boot staat tijdens het schooljaar immers vaak ter beschikking van scholen, die ermee een tochtje kunnen maken en zo aanschouwelijk de toestand van onze waterlopen aan de leerlingen duidelijk maken. Tegelijk krijgen die dan enkele dramalessen in de maag gesplitst.
Het zijn vaak duo's die humor bedrijven, maar Carine Van Den Bossche en Christian Lapine van XL-Productions vormen zeker geen komisch duo. Voor hen is humor een ernstige zaak. Rond 1993 besloten zij immers om hun huwelijksleven niet langer te beperken tot de huiselijke sfeer, maar er ook een zakelijk aspect aan te verbinden. Christian was vijftien jaar theaterrecensent, onder andere voor Het Laatste Nieuws en voor Omroep Oost-Vlaanderen. Zo werd hij vaak geconfronteerd met de klacht van kleine gezelschappen die hun energie vooral in verkoop, promotie en administratie moesten steken, in plaats van zich op het artistieke te kunnen concentreren.
Vrouwtje Carine zag daar wel brood in. Na amper een half jaar draaide het bedrijfje zo goed dat ook Christian zijn job opgaf en zich in het zakelijke theaterleven stortte. Naast theatergroepen als het Collectief D&A en de theaterprogrammatie van Limelight-Kortrijk sloot ook Fritz Van den Heuvel, winnaar van de Humorologieprijs 1994, zich bij hen aan. Hij was de aanzet voor het humorluik dat sindsdien het uithangbord is geworden.
Het "weekbladverschijnsel" Fritz van den Heuvel is als droogkomiek vooral bekend door zijn strips in "Humo", zoals "De vermaledijde daders". De humor is daarbij meestal gebaseerd op letterlijk opgevatte beeldspraak en dat is ook het handelsmerk voor het cabaretprogramma geworden. In 1994 kaapte Van den Heuvel de Humorologieprijs in Marke weg en nu is hij eindelijk opnieuw in "zijn eigen" Gent te gast met zijn eerste "avondlullend" programma, "Grand Cru". Van den Heuvel is ook een voorbeeld van het feit dat bij cabaret de zang ondergeschikt is aan het woord. Bij cabaret dat inspeelt op de actualiteit (vroeger zou men dat "politiek" cabaret genoemd hebben) wordt dat element zelfs meestal gewoon achterwege gelaten (denk aan Geert Hoste, zijn hilarische imitatie van Isabelle A. niet meegeteld).
Al hun kinderen zijn hun even lief, maar toch klopt het hart van Carine en Christian wat sneller als het om humor gaat. Als je verder wil gaan dan “Nonkel Jef” of “HT&D”, is er in Vlaanderen immers nog heel wat werk aan de winkel. Daarom aanvaarden zij enkel mensen waar zij volledig achter staan. Grosso modo komt dit neer op twee soorten humor: er zijn de muzikale fratsen van Jummoo en De Schedelgeboorten en er is de stand-up comedy van Bonjour Micro.
De Schedelgeboorten was als Gentse groep de revelatie van de Feesten van 1994, toen zij in de Spiegeltent vriend en vijand verrasten met een repertoire dat vier maanden later zou uitmonden in hun eerste CD, "Strofisch gevarieerd". Ondertussen zouden ze ook al een opvolger ingeblikt hebben. Tijdens de Feesten kwamen zij "Boven water" met een programma dat dan ook deze naam meekreeg. Vergelijkingen zijn in dergelijke omstandigheden meestal zinloos maar namen als Raymond van het Groenewoud, Kamagurka of de Nieuwe Snaar duiken toch geregeld op. Anderzijds kan het niet anders dat het met een Amerikaanse zangeres (Cindy Barg) en een Engelse gitarist (Nick Jury) toch weer anders dan deze geciteerde grootheden klinkt. De namen van de andere groepsleden klinken meer vertrouwd in de oren: Geert Dauwe, Rik Tans, Wouter Van Lierde en Jan Carpentier. Barmannen, postbodes, ja zelfs rockzangers zijn niet veilig voor de Schedelgeboorten, die dieper willen boren zonder daarom zwaar op de hand te worden.
Bonjour Micro daarentegen is een collectief met een dozijn stand-up comedians waaronder Kamagurka, Etienne-met-het-open-verhemelte en Raf Coppens. Naargelang van de grootte van de zaal worden een aantal van hen uitgestuurd om deze meest kwetsbare vorm van theater te propageren.
Ook Nigel Williams is een typische exponent van Bonjour Micro. In Comedy Café Buster op de Grote Markt te Antwerpen werd hij ontdekt door Urbanus en de jury van Humo's Comedy Cup Finale 1999 liet zich zeer lovend uit over zijn performance, in die mate dat hij een jaar later de hoofdvogel op zijn hoed mocht steken. Hij jongleert gretig met grappen over vliegangst, anti-rokers, Steinerscholen, hooliganisme, stratenplannen, politiek vluchtelingen, morning-after pil voor mannen. Williams heeft wel de reputatie dat hij aan het begrip “copyright” een heel eigen definitie geeft, maar bij comedy is dat altijd een probleem natuurlijk. Als trouwens stand-up de rock'n'roll van de humor wordt genoemd, is cabaret dan de klassieke muziek?
Om hun stal aan te vullen zijn Carine en Christian vrijwel dagelijks op de baan. Op honder prospecties zijn meestal slechts een tiental voorstellingen de moeite waard. Toch houden zij vol omdat onverwachte locaties soms een heus pareltje kunnen opleveren. Zo leerden zij Jummoo kennen op een try-out in een café. Meteen wisten zij dat ze de spreekwoordelijke naald in de hooiberg hadden gevonden.
Maar meestal vergt het jaren begeleiding eer iemand goed genoeg is om voor de leeuwen te worden geworpen. “Tot nu toe hebben we vooral geïnvesteerd,” zegden Christian en Carine me eind 1999. Ondertussen heb ik de indruk dat de tijd van oogsten al een tijdje is aangebroken...

Ronny De Schepper

Geen opmerkingen: