zaterdag 24 november 2007

Willy Van Doorselaer

Willy Vandoorselaer, ook bekend als de man van Kristien Ketels, debuteerde in 1993 met "Ik heet Kasper" (meteen goed voor een prijs in Duitsland), gevolgd door in 1996 "De wraak van de marmerkweker" (Querido, 69 blz., vanaf 11 jaar).

Die marmerkweker is de afwezige (dode?) vader van het meisje Weettewa (omdat ze haar zinnen altijd op die manier begint), dat de leiding neemt van een kinderopstand tegen projectontwikkelaars die besloten hebben dat hun Club-Waarvan-De-Naam-Nooit-Wordt-Genoemd moet verdwijnen ten voordele van een nieuwe wijk. Het verschil met de geëngageerde literatuur uit de jaren zeventig is dat de kinderen uiteindelijk het onderspit delven. Toch is het geen pessimistisch boek, want het geloof in de marmerkweker blijft intact, evenals de hechte band tussen de clubleden. Het boek is in de wij-vorm geschreven en daarmee komt Willy merkwaardig genoeg naast Hugo Claus te staan, die dit in de gelijktijdig gepubliceerde "De Geruchten" ook af en toe doet.

Tussen deze twee romans schreef Willy Vandoorselaer in 1994 ook een dichtbundel ("Dit is het bos, verdwaal hier maar").

Over “Kasper” heb ik Willy een aantal vragen voorgelegd:

- Heb jij met je Kasper-boek soms een hulde willen brengen aan het boek My name is Aram, the world of boyhood as seen through the eyes of little Aram Garoghlanian van William Saroyan (*)?

Willy Vandoorselaer: “Kijk, beste Ronny, dat is nu zo’n zeldzaam moment waarop een lezer, een beetje laat maar toch, zijn diepe affiniteit met de schrijver toont - en dan nog zo bescheiden is dat in vraagvorm te doen. Weet je dat je, ruim tien jaar na het verschijnen van het boek, de eerste bent die dit opmerkt? Als dank openbaar ik je een andere line of thought die bij de titelkeuze heeft meegespeeld en die tot dusver geen criticus is opgevallen. Kasper is, zoals je dat op zijn leeftijd moet zijn, een wereldverbeteraar. Hij holt voortdurend achter de volwassenen die hém eigenlijk moeten opvoeden aan om de steken die ze laten vallen op te rapen. In het achttiende hoofdstuk meent hij, naïef als hij is, een soort universele medicatie voor hun problemen gevonden te hebben: de ideale slaaphouding, en hij is, zoals jij zeker zult begrijpen, zo enthousiast over zijn vondst dat hij meteen besluit ze als een evangelie te verkondigen. Ik besef nu, maar het inzicht komt natuurlijk veel te laat, dat ik het boek misschien ‘Het evangelie volgens Kasper’ had moeten noemen, waarop de Osservatore Romano meteen streng gewaarschuwd zou hebben dat het om een apocrief evangelie ging – en meer moet dat niet zijn om een beststeller te genereren. Stom, stom, stom, maar daar dacht ik toen niet aan. Wel probeerde ik de evangelieverkondigende Kasper toch een ietwat pontificale status te geven door hem naar het voorbeeld van de pausen de eerste woorden van zijn boek ook als titel te laten gebruiken. Ken jij nog titels van encyclieken? Rerum novarum, Humanae Vitae, Deus caritas est? Voeg daar nu dan maar Ik heet Kasper aan toe. Wanneer gaan ze in Rome nu eindelijk eens doorhebben wat voor subversieve boeken ik wel schrijf?”

Mooi natuurlijk, maar de waarheid is dat hij met mij de draak steekt, aangezien hij “My name is Aram” eigenlijk niet kende. Dat doet hij wel eens meer. Getuige hiervan zijn reactie op een mailtje dat ik naar een paar vrienden had gestuurd “ter aanmoediging” en met als verdere verklaring: “Ik ben een veel grotere positivo dan jullie vermoeden!”
En dat mailtje ging dan als volgt:
"WHEN I'M SIXTY-FOUR"
"Wat ga je doen als je 64 bent?" was een vraag die vaak aan John Lennon werd gesteld (ook al is het dan een typisch Paul McCartney-nummer). Eén van zijn antwoorden daarop was: "Kinderboeken schrijven, denk ik. Dat moet een enorme voldoening geven. Als ik op kinderen van later zoveel indruk zou kunnen maken als Het Schatteneiland of Alice in Wonderland op mij maakten!"
Willy Van Doorselaer antwoordde hierop: “Dank je, Ronny, voor de aanmoediging. Dank ook in naam van mijn collega's aan wie ik je bericht meteen heb doorgemaild. De eerste die daarop gereageerd heeft is J.K. Rowling. Niet per mail (jammer genoeg, anders had ik haar antwoord meteen naar jou doorgestuurd) maar per gsm. Ze wilde weten wie de afzender van het Sixty-four-mailtje was, die De Schepper – ik verzwijg nu even hoe ze dat uitsprak.
'O,' zei ik, 'dat is Ronny, een bovenste beste jongen.'
'Ronny!' zei ze, 'dat is het! Dat is de naam die ik zocht voor een van de nieuwe leerlingen die in mijn volgende boek op Zweinstein arriveren, een echte positivo... Ik had hem Johnny genoemd en dat was goed, maar Ronny is beter. Of moet ik Rohnny spellen, met een h voor de n, dan zit Johnny d'r ook nog 'n beetje in, wat denk jij, Willy?' (Je moet weten, sinds we een paar jaar geleden samen voor de Deutsche Jugendliteraturpreis genomineerd waren - en geen van beiden wonnen - tutoyeren we elkaar.)
'Nee, J.K.,' zei ik beslist, 'het moet Ronny zijn, dat weet ik heel zeker. Als het Rohnny wordt, is het geen positivo meer.'
'Maar die familienaam van hem... hoe spreek je die uit?' vroeg ze.
'De Schepper,' zei ik.
Het bleef even stil. 'Ik weet het niet, Willy,' zei ze toen.
'Ach, J.K.,' zei ik, 'laat die familienaam toch vallen. Noem die positivo van je gewoon Ronny. Zonder h.'
'Ik doe het.' zei ze. 'Of nee... eerst moet ik een beetje research doen. Kan ik het adres van die Ronny van jou krijgen?'
'Niet nu,' antwoordde ik. 'De wet op de privacy, you know. Maar ik vraag hem of ik zijn adres mag doorsturen.'
Wel, mijn bovenste beste Ronny, wat zeg je? Mag het?
Willy

Enfin, ik ben toch nog niet zo gek dat ik er opnieuw intrapte. Het leidde me wel tot de vraag of de titels van de boeken waaruit Kasper zijn inspiratie put ter plekke verzonnen zijn (omdat ik ze niet kende).

Willy: “Inderdaad, met uitzondering van in elk geval Münchhausen en misschien nog wel een andere, maar dat herinner ik me niet zo goed meer. Wel weet ik nog dat ik er ergens ook een scène in gelapt heb die door kenners van het werk van John Fante op grond van de toon en de situering als typisch Fante zou moeten herkend worden, maar er heeft zich totnogtoe niemand gemeld met de vraag uit welk onbekend werk van Fante ik dat heb opgevist. Wel is er een Duitse recensent geweest die, wellicht misleid door de verwijzing naar Münchhausen, ervan uitging dat het allemaal bestaande boeken waren en dat het goed zou zijn als iemand eens uit zou vlooien om welke werken het precies ging en of die nog een extra licht op de persoon van Kasper konden werpen. En in één ruk suggereerde hij ook nog dat al die boeken misschien ook in het Duits vertaald worden als dat nog niet gebeurd was. Dus als ik later hoor dat er een Duitser gedoctoreerd is op het lectuurlijstje van Kasper zal ik niet verwonderd zijn.”
  
- Werd in de vertaling(en?) de "couleur locale" behouden?
 
Willy: “Ik weet niet waar je precies op doelt. Maar als het b.v. om een figuur als Moslievau gaat, in het Duits heeft hij die naam behouden en hij wordt voldoende getypeerd om hem aanschouwelijk te maken voor de lezer. In het Tsjechisch kan ik het moeilijk nagaan, maar ik heb er alle vertrouwen in. Ik heb namelijk gesproken met de vertaalster Olga Krijtova, echtgenote van de Nederlandse communist Hans Krijt die ten tijde van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog gedeserteerd is en naar Tsjechië gevlucht, waar hij de eerste vertaler van Bohumil Hrabal is geweest (Zwaarbewaakte treinen) en bij de televisie werkte tot hij na Dubcek, die hij volledig steunde, ontslagen werd. Enzovoort. Maar zij had een probleem met Moslievau, waarin het woord ‘mossel’ zit. In het land zonder zee dat Tsjechië is, weet men nauwelijks wat een mossel is. Het enige wat ze wel kennen zijn zoetwatermosselen, die, als ik me goed herinner zoiets als Kyry heten. En er is ook een stevige vloek die Kyryby luidt, en zo is Moslievau in Tsjechië Kyryby geworden. Is dat een antwoord op je vraag?
 
- Ik was eigenlijk aan het vissen hoe je aan de namen van je personages gekomen bent?

Willy: “Zeker niet onbelangrijk. Ik geef één sleutel: de echte voornaam van Moslievau is Balthazar, en het jongetje op het einde van het boek heet Melle, verkorte vorm van Melchior. Voeg daar Kasper zelf bij en je hebt de Drie Koningen, die zoals je als bijbelexegeet zeker weet, geen koningen waren maar wijzen of, zoals in de Griekse vertaling staat: magoi = tovenaars. Dat spelletje met namen vond ik wel leuk voor mezelf en natuurlijk hindert het niet dat kinderen en andere lezers dat niet merken.
 
- Als doctorandus (nou ja, toch bijna) in A.A.Milne heb ik altijd gedacht dat het boek ontstaan zou zijn uit verhaaltjes die je aan je dochters vertelde, maar dat lijkt me niet zo te zijn. Je kinderen waren wellicht nog te klein toen je hieraan aan het werken waart en bovendien is het geen "vertelboek" (dat lijkt me bij “De wraak van de marmerkweker” méér het geval). Maar vanwaar kwam "the urge" dan wel?
 
Willy: “Julie & Melissa waren toen vier. Het is wel ontstaan uit een paar verhaaltjes aan hen, maar ik voelde de behoefte dat op een wat hoger niveau te tillen en dat deed ik door de leeftijd van Kasper van 4 naar 8 en van 8 naar 11 op te trekken en hem ook nog eens zeer knap te maken. Maar die ‘urge’? Tja, goede vraag eigenlijk. Ik zal eens naar een zielenknijper moeten, denk ik, om dat te weten te komen.”

Ronny De Schepper

(*) “My name is Aram” (1937) van William Saroyan zou in de VS een jeugdboek zijn met dezelfde faam als b.v. “Tom Sawyer”. Het is een samenraapsel van kortverhalen met jeugdherinneringen die William Saroyan (net als zijn hoofdfiguur een Amerikaan met Armeense roots) in diverse tijdschriften had gepubliceerd. Dat gebeurde uiteraard los van elkaar en dan kan het ook gebeuren dat Saroyan de tegenspraak niet schuwt. Zo zegt de grootvader in “The beautiful white horse”: “I spit on money” (p.12). Maar in “The journey to Hanford” klinkt het helemaal anders: “Money, that’s the thing.” (p.20). Alhoewel “Aram” zeker niet slecht is (ik heb af en toe heel hard moeten lachen), is “Kasper” beter, want daar heb ik af en toe moeten huilen. En huilen is beter dan lachen. Of ben ik nu helemààl gek geworden?
 

Geen opmerkingen: