vrijdag 16 november 2007

Op het zeildoek van de botsauto's

In 1998 berekende de Association of Music Industry Accountants dat 62 procent van de 1.133 artiesten die tussen 1958 en 1995 tot de Britse tophonderd doorstootten, na nauwelijks één jaar vergeten waren. In 1959 had zoiets een naam, men noemde dit de “Bobbies"...
Op de kermis lokt niet alleen de striptease-tent volk met wanstaltig geschilderde naaktfiguren, dat geldt ook voor de autoscooter, nochtans een voorloper van onze Culturele Centra. Toen al die in parochiezalen wilden optreden nog mannen met baarden moesten zijn, leefde de popcultuur immers vooral op de kermis. In het begin van de jaren zestig was er zelfs een genre dat specifiek de benaming "autoscooter-muziek" meekreeg met vertegenwoordigers als Del Shannon, Tommy Roe en Bobby Vee. De glamour en de glitter, de disco en de elektronika mogen ondertussen ongenadig toeslaan op de kermis, de muziek van de "Bobbies", zoals men ze ook wel noemt, kan mij echter nog steeds bekoren.
In 1959 werd rock'n'roll nochtans "dood" verklaard. Buddy Holly was het écht, Elvis zat in het leger, Chuck Berry in de gevangenis, als hij niet zo verstandig geweest was met zijn nichtje te hùwen, zou Jerry Lee Lewis dat omwille van dezelfde feiten ook hebben gedaan en Little Richard sloot zichzelf in een vlaag van zinsverbijstering in een klooster op. Maar anderzijds had Danny van the Juniors wel gelijk als hij stelde dat "rock'n'roll is here to stay", m.a.w. het ritme zelf was niet meer weg te denken. Men kon het echter wel polijsten en bijschaven tot het weer "beschaafd" werd. Dat is dan de zogenaamde "highschool rock", die zich meer tot middelbare scholieren richtte dan tot werkende jeugd. Dit soort rock werd gezongen door mooie, maar oppervlakkige jongetjes, die meestal Bobby heten (Bobby Rydell, Bobby Vee, Bobby Vinton…), maar soms ook wel eens Fabian, Frankie Avalon of Tommy Sands (*). Waarom het allemaal Bobbies waren? Dat weet ik niet. Het is een "gewone" naam, o.k., maar Johnny is dat wellicht nog meer. Misschien wilde men naar de Bobby Soxers van Frank Sinatra verwijzen?
De Bobbies werden vaak door dezelfde groep begeleid, namelijk The Robbs. Dat was toch het geval voor Bobby Vinton, Brian Hyland, Del Shannon en Gene Pitney. Deze laatste twee zijn individuen die uiteindelijk toch wel tot creatieve persoonlijkheden zijn uitgegroeid. Net als Bobby Goldsboro, die in de entourage van Roy Orbison werkte en later vooral als songschrijver furore zou maken, al was zijn grootste hit, "Honey", nu juist niét van zijn hand.
Een ander songwritersduo Tommy Boyce en Bobby Hart was o.a. verantwoordelijk voor "Last train to Clarksville" en "Come a little bit closer" en bracht zelf "Alice Long" uit. Tommy Boyce benam zich in november 1994 het leven door zich met een revolver door het hoofd te schieten.
Bobby Vee (die met The Crickets werkte) werd dan weer door een andere Bobby, namelijk Bobby Zimmerman, beter bekend als Bob Dylan, bewonderd. De jonge Dylan heeft zelfs nog bij Bobby Vee piano gespeeld! Bobby Vee is ook de originele vertolker van "I just can't help believing", later gecovered door Elvis.
Ook Paul Simon stamt uit deze "Bobbies"-periode. Samen met zijn jeugdvriend Art Garfunkel nam hij onder de ridicule benaming Tom & Jerry een single op, maar Simon liet zich vooral reeds kennen als uitstekend songwriter met "Red Rubber Ball" dat door The Cyrkle werd opgenomen en later ook door Del Shannon.
In Engeland was er ook een dergelijke beweging, maar - allicht niet toevallig - kan men hier beter over de Tommies spreken: Tommy Quickly, Tommy Steele enz. Ze waren wel agressiever dan hun Amerikaanse soortgenoten, wat o.m. uit hun familienaam mag blijken, die telkens een referentie vormde naar hun seksuele potentie.
De conclusie van dit alles moet zijn dat de opvatting om de jaren zestig te laten beginnen met The Beatles en het begin van de decennium moedwillig te verwaarlozen zeer onrechtvaardig is. Hoe belangrijk we deze vier Liverpoedels ook vinden, men doet hiermee immers toch tal van artiesten onrecht aan. Naast de Bobbies is b.v. een verzameling van Phil Spector-producties een dringende noodzaak. Daarnaast zouden zeker ook een verzameling instrumentale groepen horen (Shadows, Tornadoes, Duane Eddy, surf-groepen...) en van meisjesgroepen en aanverwante singer-songwriters (Carol King, Neil Sedaka, Howard Greenfield, Cynthia Weill, Barry Mann...). Eigenaardig genoeg vind je van al deze aspecten een leuk tijdsbeeld op één kant (van de vier) van de filmsoundtrack voor "Quadrophenia" van The Who (Polydor) - met James Brown, The Kingsmen, Booker T., The Cascades, The Chiffons, The Ronettes en the Crystals. Ook The Tokens hadden hier nog kunnen bij staan met "The lion sleeps tonight", de hit die ze scoorden drie jaar nadat de groep was opgericht door Neil Sedaka (die op dat moment zelf reeds aan een solocarrière bouwde). Maar hoe dan ook, “rock’n’roll was certainly here to stay”...

Ronny De Schepper

(*) Maar als ze dan al zelf geen Bobby heetten: hun manager heette zo. In 1980 vertolkte Ray Sharkey (1953-1993) de rol van rockproducent Bob Marucci, de man die Frankie Avalon en Fabian lanceerde, in "The Idolmaker" van Taylor Hackford. Later zou Sharkey ook John Belushi vertolken in de biografie "Wired" (1989). Dat kwam goed uit, want net als Belushi zat Sharkey het grootste deel van de tijd onder de drugs.

Geen opmerkingen: