vrijdag 16 november 2007

Het Elizabethaanse theater

In 1658 sterft Oliver Cromwell. Diens zoon en opvolger Richard mist de eigenschappen om leger en parlement in bedwang te houden, zodat hij afstand moet doen en in 1660 de Restauratie volgt van het huis Stuart. Als Charles II zijn intocht houdt in Londen, heropent hij de Engelse theaters, die meteen ook aan een herleving toe zijn door nu ook vrouwen als toneelspeelsters toe te laten, weliswaar een eeuw nadat dit op het vasteland reeds het geval was.
De reden om vrouwen toe te laten was merkwaardig genoeg om diezelfde "zedenverwildering" tegen te gaan die er de oorzaak van was dat ze oorspronkelijk juist niet op de scène mochten. Het ging met andere woorden over de toenemende homoseksualiteit in het acteursmilieu.
Anderzijds dient gezegd dat de introductie van vrouwen meteen tot decadentie leidde. Dat is ook begrijpelijk aangezien er geen professionele actrices voorhanden waren en "serieuze" vrouwen zich natuurlijk daar ver vandaan hielden. Met als gevolg dat vooral wat dan heet "vrouwen van lichte zeden" werden aangetrokken, wat niet alleen naast de scène (het verlenen van hand- en spandiensten), maar ook erop (het vertonen van naakte enkels en diepe décolletées) goed te merken was. De beruchtste, Nell Gwynn, wordt zelfs de maîtresse van Charles. (Of hij daarmee een goede keuze heeft gedaan, kun je nagaan op het schilderij "Venus" van Peter Lely. De naakte vrouw die Venus voorstelt is immers Nell Gwynn.)
Het zal duren tot Mary Betterson op de scène verschijnt dat actrices ook ernstig werden genomen. Niet toevallig was zij de echtgenote van een bekend acteur. Niet alleen kende ze daardoor reeds enkele knepen van het vak, bovendien zorgde "haar huwelijkschen staat" er ook voor dat er hier geen plaats was voor allerlei "nevenintriges".
Twee gezelschappen (dat van Thomas Killigrew en dat van William Davenant) kregen het alleenrecht om stukken waarin Engels voorkwam te spelen (vandaar het ontstaan in de vroege achttiende eeuw van theatergezelschappen die Italiaanse opera's uitvoerden). In bijna al die stukken kwam ook muziek, zodat de grens met opera moeilijk te trekken valt. Er werden in de zeventiende eeuw weliswaar zowel Italiaanse (Cavalli) als Franse (Lully) opera's uitgevoerd, maar het duurde tot 1656 vooraleer er door het gezelschap van Davenant een werk in het Engels werd uitgevoerd dat men als een opera kan bestempelen, ook al werden er nog twee componisten voor aangezocht, nl. Henry Lawes en Matthew Locke: "The Siege of Rhodes", een werk dat is verloren gegaan overigens. Veel succes had dergelijke onderneming overigens niet, aangezien het Engelse publiek liever goed theater zag i.p.v. goede muziek te horen, vooral dan omdat de Engelse recitatieven veel te traag waren. Professionele zangers waren dus wél aan dergelijke theaters verbonden, maar enkel voor kleine rollen.
Charles II had een voorliefde voor de Franse muziekstijl en John Dryden (1631-1700) wilde dan ook een tweeluik schrijven konform zijn verlangens. Voor "Albion and Albianus" sprak hij Louis Grabu aan, maar het resultaat was niet zoals verhoopt. Al was dat eerder omwille van de politiek kontroversiële tekst i.p.v. wegens de muziek, toch werkte Dryden voor "King Arthur" (1685) samen met Henry Purcell. Deze keer stierf Charles nog voor de première. Hij zou nochtans tevreden geweest zijn, enerzijds omwille van de patriottische stof, anderzijds omwille van de wel heel erg Frans geïnspireerde muziek, zodanig zelfs dat men kan zeggen dat voor de Frost-scene het begin van het vierde bedrijf van "Isis" van Lully (1677), de fameuze "scène des trembleurs", zowat kompleet geplagieerd werd.
Dryden was also a poet and playwright in his own right. He wrote heroic drama with motives of love (woman) and honour (man) in heroic couplets, which was completely in contradiction with the cynicism of the age. It is now considered bombastic with lack of delicacy and subtlety. He wrote a study about it: "An Essay of Dramatic Poetry" (1668). His best is "Aurengzebe" (1675) much better than "Julius Caesar" and "The conquest of Granada". In Engeland kent men in het kader van het classicisme zelfs geen schroom om Shakespeare te "verbeteren". Zo wringt John Dryden zijn "Anthony and Cleopatra" in het keurslijf van de klassieke eenheid van tijd, plaats en actie in "All for love".
Van 1730 af mochten geen bijbelse onderwerpen meer worden uitgebeeld in het Engelse theater. Dat was weliswaar een verordening van de Anglikaanse kerk, maar aangezien in het Anglikanisme de koning(in) ook de leider is van de kerk... Hoe dan ook, deze verordening zou zelfs tot 1909 in voege blijven!

Geen opmerkingen: