dinsdag 20 november 2007

Het luisterlied zal niet meer sterven

In 1987 bracht ene Peter Colpaert de elpee "Het luisterlied zal niet meer sterven" uit. Met nummers als "Nu je hemel niet meer blauw is", "Speen in Spain" en "Van Roodkapje en de boze wolf" bewees hij dat het luisterlied zo dood is als een pier. Zijn producer Marc van Beveren kwam trouwens blijkbaar eerder tot dat besef dan hij, want hij gooide zich niet lang daarna (zij het niet letterlijk) op de nog piepjonge Isabelle A. en werd steenrijk met liederen die luisterden naar titels als "Lekker beest".
DE PREHISTORIE
Voor de geboorte van de kleinkunst moeten we zowaar teruggaan naar 1951. Toen bracht Jean Walter (eigenlijk Jean Wauman uit Sint-Niklaas), in plaats van de familietraditie in de textielsector verder te zetten, een Nederlandse vertaling uit van "L'âme de poète" van Charles Trenet, onder de titel "Heel lang". Een hele verademing tegenover "Oh Heideroosje" (Ray Franky), "Daar bij die molen" (Henk De Bruin) en "Pif paf poef" (Kleine Janneman), die op dat moment de dienst uitmaakten in Vlaanderen. Het merkwaardige was dat Jean Walter dat Frans kantje van zijn moeder had, die een française was, maar zij was wel in het kraambed gestorven. Het zat dus blijkbaar letterlijk in de genen!
In datzelfde gezegende jaar 1951 had ook de Gentenaar Will Ferdy (Werner Ferdinande) veel succes met "Ziede gij mij gère". Naar het voorbeeld van Jean Walter kon hij in 1954 zijn toenmalige platenfirma ertoe overhalen dat hij "Het regent in de straten" mocht opnemen, een lied dat ook al in het kielzog liep van de toenmalige Franse chanson-school.
Toch begint het pas echt in 1958. In dat jaar start Paul Mortier met het tijdschrift "Open kring" en de daarbij horende "luisterclubs" en een paar jaar later, in 1961, richtte de huidige Vlaams Blokker Jo Van Eetvelde "De Nederlandse Pocketplaat" op, waarop Hugo Raspoet (°2/11/1940, Ganshoren) en vooral KoR Van der Goten (°21/4/1931, Mechelen) hun eerste kans kregen.
Van der Goten (een klassiek geschoold componist, o.a. bij Carl Orff): "Ik heb datgene, wat dat stom woord kleinkunst kreeg, in Vlaanderen gebracht. Will Ferdy was er wel vóór mij, maar dat is heel wat anders en wat hij doet vertrekt van een heel andere basis. Wat ik deed, ik bedoel alles zelf maken, zelf brengen en met eigen begeleiding had niemand vóór mij gedaan. Ik heb willen bewijzen dat het mogelijk is om in Vlaanderen chansons en kabaret te maken." (op 25 februari 1979 tegen André De Bruyne in "Kick")
Om u overigens een idee te geven van verkoopcijfers in die tijd, een overzicht van de verkoop van kleinkunst door Jo Van Eetvelde: "De langspeelplaat van KoR Van der Goten vond 1.400 afnemers, een plaatje van Hugo Raspoet 1.250, twee plaatjes van Henk van Montfoort en Miel Cools haalden ongeveer 1.500 exemplaren. Dit is veel, zelfs tegenover bekende schlagers." (DS, 30/9/1963)
Daarnaast was er ook nog het trio Cassiman: radio-producer Guido, omroepster Emmy en dokter Jean-Jacques brachten volksliederen, negro-spirituals en Zuid-Amerikaanse muziek, die hier trouwens een speciale populariteit kenden via twee "bannelingen", Digno Garcia en Nico Gomez. Al laat de naam van deze laatste niet vermoeden dat hij eigenlijk Nederlander was en dat zijn voornaamste bijdrage aan de geschiedenis van de Vlaamse kleinkunst zou zijn dat hij de vader was van Raymond van het Groenewoud. (Al overstijgt Raymond wel de term kleinkunst!)
In 1962 was er op de radio "De charme van het chanson" van Johan Anthierens en Jan Schoukens. Enkele jaren later ontstonden ook de tijdschriften Kick en Tliedboek. Dit laatste tijdschrift (met in de redactie zowel Miel Appelmans als Dree Peremans, om Johan Thielemans niet te vergeten, evenmin als Miel Swillens, André De Bruyne, Walter Moens, Jan Braet en ondergetekende) zou er vooral toe bijdragen dat het "luisterlied" uit de sfeer van het kampvuur (Miel Cools, pater Mestdagh, Corneel Bracke...) zou worden gehaald. "Een zanger heeft gevoelens, en daaruit puurt hij poëtische liedjes; hij heeft echter ook gedachten, en daaruit puurt hij kritische liederen," was één van de credo's van Tliedboek. Men is niet blind (of moeten we zeggen: doof?) voor de kritiek die vaak hierop volgt: "Dit is het risico dat je met dergelijke teksten loopt: ze zijn van de eerste tot de laatste letter begrijpelijk en vatbaar voor kritiek. Onvermijdelijk zal de ene ze dus te links en de andere te rechts vinden. Poëtische teksten daarentegen spreken je al dan niet aan, maar ze worden zelden of nooit ontleed of op hun werkelijke waarde getest, zogezegd bij gebrek aan objectieve criteria." Miel Appelmans en Miel Swillens brachten deze theorie ook in de praktijk via hun teksten voor Miek en Roel.
In Nederland schreef Lennaert Nijgh dergelijke teksten voor Boudewijn De Groot. Eigen Nederlandse zinvolle teksten werden tot dan eigenlijk alleen maar gebracht door Jaap Fisher en Jules De Corte, zoals ook Armand (echte naam: Herman Van Loenhout) getuigt die met "Want er is niemand"/"Dat is juist de pest" net als Boudewijn De Groot inspeelde op de provobeweging.
Wereldwijd mag de verkoop van "Sgt.Pepper's" dan een enorm succes geweest zijn, toch werden die verkoopcijfers hier in Vlaanderen verre overtroffen door die van de elpee "Voor de overlevenden" van Boudewijn De Groot. Muzikaal was deze wel minder spectaculair, maar zowat alle Vlaamse middelbare scholieren voelden zich aangesproken door de teksten van Lennaert Nijgh, die handelden over ontluikende seksualiteit, rebellie tegen het gezag en vooral tegen de ouders.
In Nederland kan men ongetwijfeld Herman Van Veen als de "opvolger" van Boudewijn De Groot bestempelen (al heeft hij ook wel "zweverige" liedjes die hem eerder in de traditie van Dimitri Van Toren plaatsen).
Van wat er na die elpee in Vlaanderen gebeurde, krijgen we een goed overzicht in de platenkoffer "Twintig jaar kleinkunst in Vlaanderen". Zowat iedereen kijkt smalend op de term "kleinkunst" neer en wij vormen daar geen uitzondering op. Gelukkig zijn er bij de zeven elpees die samen deze koffer vormen slechts twee die echt onder die term thuishoren. Die twee - en meteen tien jaar van de geschiedenis - kunnen we dan ook rustig vergeten, zelfs al hoort daar de uitstekende Hugo Raspoet bij, want die werd maar "uitstekend" in een later stadium.
En dat stadium zouden we dan willen omschrijven als de broed­plaats van de Vlaamse rock. Drie elpees zijn hieraan gewijd en die willen we even van naderbij bekijken (en vooral beluiste­ren). Volledigheidshalve vermelden wij nog dat de overige twee elpees grosso modo aan de volksmuziek werden toegewezen, maar hierover hebben wij het op een andere plaats.
Mede dankzij die folkrevival (Wannes van de Velde, Walter De Buck, Willem Vermandere), die ook tot eigen nummers zou leiden, zij het dan in het dialect, en door de belangstelling van een aantal rockzangers voor betere teksten (Johan Verminnen, Raymond van het Groenewoud, Kris De Bruyne), ontstaat er begin jaren zeventig ook in Vlaanderen een nieuwe lichting van chansonniers, waarvan de belangrijkste zonder enige twijfel Jan De Wilde is. Het grootste succes is echter weggelegd voor Zjef Vanuytsel, die in 1971 voor zijn debuut-elpee "De zotte morgen" de prijs van de Belgische variété-critici (sic!) kreeg.
Ook het luisterlied kon zich niet herstellen in de jaren zeventig, een paar "poëtische" nummers van de rock- of dialectzangers niet meegeteld. "Zuivere" kleinkunstenaars zoals Hugo Raspoet gaven er de brui aan (een lied speciaal geschreven voor de Socialistische Omroep niet te na gesproken). Raspoet gaf als één van de redenen op dat hij het beu was om steeds voor chiromeisjes te moeten optreden die alleen maar voor "Helena" (heel mooi lied overigens) gekomen waren. "Maar in die periode was ik echt wel met héél andere dingen bezig dan met euh... liefdesgeschiedenissen. Ik was sociaal geëngageerd, hé (lacht). Want, en daar ben ik nu nog fier op, dat ik, naast mijn liedjes, ooit met een aantal mensen van de Studenten Vak Beweging in Leuven de Mijnwerkersmacht mee heb georganiseerd. Dààr was ik toen mee bezig, joh! Maar als liedjeszanger kwam je in een circuit terecht waar ze Joke vroegen, Helena, Ik weet wel mijn lief of De zotte morgen, en dàt is toch wel een ander straatje, niet?" (Kick)
Hugo Raspoet kwam (en komt) vooral aan de kost als vertaler voor de VRT. Hij hoefde dus gelukkig niet van zijn optredens te leven: "Die mensen, waarvoor ik zou zingen, dat zouden de laatsten zijn om naar een optreden van mij te komen. Dat zijn niet die mensen die naar kleinkunstavonden gaan..." (Kick)
Een bewijs van Raspoets engagement was eerder terug te vinden in een nummer als Evviva il Papa dat in het heilige jaar 1968 van het BRT-scherm werd geweerd door Paul Vandenbussche in eigen persoon. "Daardoor kreeg ik nog minder optredens dan ik al had, dankzij het alomtegenwoordige Davidsfonds hé. Want zij hebben mij toen werkelijk geboycot. De toenmalige secretaris-generaal Clem De Ridder schreef toen een brief aan alle afdelingen waarin duidelijk werd gezegd dat hij er geen prijs meer op stelde dat ik nog in de afdelingen gevraagd werd." (Kick)
Het is niet duidelijk of De Ridder ook zo’n brief heeft verspreid n.a.v. de outing van Will Ferdy in 1971, maar ook hij mocht ondervinden welke macht deze organisatie had in het katholieke Vlaanderen.
Maar goed, terug naar Hugo Raspoet: de VPRO haalde hem dan maar naar de Nederlandse televisie, maar daar moest hij dan weer de passage "En dat hij Hitler liet betijen, toen die de joden heeft vermoord, dat kan ik misschien nog begrijpen, de joden hadden zijn god vermoord" herschrijven. (En hij dééd het.)
"Het mocht dan wel niet op de televisie komen, maar Johan Anthierens heeft de tekst ervan wél voorgelezen in zijn radioprogramma De vier voeten van het varken, maar samen met Anthierens werd dat programma de week nadien al afgevoerd. Nù is dat blijkbaar allemaal geen probleem meer, want in Kwarteeuw Kleinkunst heb ik het lied mogen zingen, zelfs aangepast aan de huidige paus trouwens... Geen haan die erover gekraaid heeft! Dat kàn nu allemaal, niet? Of men dan verdraagzamer is geworden? Dat zou ik niet durven zeggen, maar pas op, we hebben mei '68 achter de rug hoor. Hoe dan ook. Niemand wil zich nu nog laten kennen dat hij niet tolerant zou zijn in dat opzicht." (Kick)
Als nieuwe naam was er enkel Jan Puimège. Hij won in navolging van Hugo Raspoet ("Mijn koningskind", 1962) en Miek & Roel weliswaar de "Ontdek de ster"-wedstrijd 1975 met het lied "Standbeeld", maar het was niet alleen zijn vroegtijdig overlijden (op 26-jarige leeftijd in 1982) dat ervoor zorgde dat hij niet kon doorbreken. Hij had immers toch al twee elpees gemaakt ("Morgenvroeg" in 1976 en "Pendelend" in 1980), die totaal, maar dan ook totààl, onopgemerkt waren gebleven. Men zou oneerbiedig kunnen zeggen dat met Puimège ook de kleinkunst in het bad is verdronken.
Rond die tijd stierf trouwens ook KoR van der Goten, die na een lange periode van stilzwijgen aan een come-back begon te denken. Maar was dat stilzwijgen (weliswaar o.a. te wijten aan een spierziekte die hem belette gitaar te spelen) niet het ultieme bewijs? Volgens KoR zelf niet: "Je mag niet vergeten dat Guido Gezelle ooit eens tien jaar gezwegen heeft. En hij was niet eens getrouwd. Ik heb namelijk zware tegenslagen gekend in mijn huwelijk. Er zijn mensen die dat kunnen overbruggen op twee minuten. Er zijn er, zoals bij Abba, waar er een scheiding is tussen man en vrouw en die toch nog samen kunnen optreden. Uiterlijk zie je daar niets aan. Er zijn er tenslotte die het niet kunnen overbruggen, die jaren nodig hebben om het te verwerken. Ik hoor tot de laatste categorie. Voor mij was niet mijn optreden het belangrijkste, wel mijn privé-leven." (Kick)
Dat er zoveel uit “Kick” wordt geciteerd, heeft te maken met het feit dat “De Muziekkrant” van “Tliedboek” veeleer de eclectische houding heeft geërfd dan de belangstelling voor wat reilt en zeilt onder onze lage lucht. Kick is alvast het enige blad dat het scheldwoord "kleinkunst" als een geuzen-eretitel in het banier is blijven voeren.
Alhoewel ook Kick ondertussen verdwenen is, zijn zij toch aan een honderdste aflevering toe gekomen en wat de juiste draagkracht van dat cijfer inhoudt, moet je maar eens vragen aan de mensen die met moeite Tliedboek over de kaap van de vijftig hebben gesleurd. Dat honderdste nummer wil geen gelegen­heids­nummer zijn, schrijft hoofdredacteur Jos Geerts in een extra-bijlage, maar je moet al een kneus zijn als je niet inziet dat de retrospectieve interviews met Johan Verminnen en André De Bruyn in zo'n nummer een extra-dimensie krijgen. En een grap­jas zal er zelfs aan toevoegen dat Bram Vermeulen reeds "de toekomst " van het blad (of van het nieuwe soort "kleinkunst" als je wil) voorhoudt. "Nieuwe kleinkunst" noemen sommigen het, maar dergelijke beledigingen zal je uit onze mond nooit horen. En als het dan toch moet, dan reserveren we die term voor de Nieuwe Snaar. Omdat we toch niet weten wat we daarmee aanmoeten. Muzikaal virtuoos, vaak heel grappig, als cabaret toch minder geslaagd, maar wel zowat het voornaamste Vlaamse exportproduct in deze sector, wat wil je dan dat we daarover zeggen? "Vroeger had je het fenomeen bonte avond," zegt Jan De Smet in "De Standaard" van 21/12/1988. "Een danspaar, een accordeonist en een goochelaar wisselden elkaar een avond lang af. Daarvan zijn onze shows een moderne versie. De Snaar speelde ooit volksmuziek en dat volkse bleef. Dat merken we vooral als we voor een gemengd publiek optreden." Wie overigens nog eens ten overvloede het verschil tussen Noord- en Zuid-Nederland wil vaststellen, kan de Nieuwe Snaar naast de Nederlander Hans Liberg leggen. Ook deze maakt vooral muzikale grappen, maar ondanks het feit dat hij vaak ook aan Victor Borge herinnert zijn dit toch voornamelijk woordgrappen en dus minder "exporteerbaar".
Kortom, is het dan allemaal voor niets geweest? Zeker niet. Zowel de Vlaamse rock als zelfs de Vlaamse schlager heeft er zijn voordeel mee gedaan. Op een house-beat doet ook de meest imbeciele tekst het nog, maar zelfs de dubbelzinnigheid die in meesterwerken als "Piep zei de muis" is geslopen, is afkomstig uit de kleinkunstwereld. Al dienen we daar onmiddellijk aan toe te voegen dat deze laatste dan toch nog altijd niet het peil haalt van b.v. Franse schlagers als "Si tu t'appelles mélancholie" of "Du côte de chez Swann". Nummers met als titel "Het verdriet van België" of "Het goddelijke monster" moeten we dus nog niet onmiddellijk verwachten in "Tien om te zien". Laat staan "De terugkeer van Bonanza"...!

Ronny De Schepper

Geen opmerkingen: