De film werd niét uitgevonden door een Amerikaan. Het is misschien wel belangrijk met deze vaststelling te beginnen, want niet alleen schijnen de meeste mensen (het meest van al nog de Amerikanen zélf) te denken dat de Amerikanen àlles hebben uitgevonden, dat geldt dan nog a fortiori voor het medium film, waarvan men de indruk heeft dat die enkel in Hollywood wordt gemaakt!
Bovendien had het misschien wel gekund natuurlijk. Want in de tijd dat de gebroeders Lumière volop aan het experimenteren waren, was in de VS een zekere heer Thomas Edison ook actief op dat terrein...
In 1907 heeft Edison eindelijk zijn doel bereikt. Na tal van processen (al werd er ook soms niet enkel voor de rechtbank maar ook gewoonweg met wapens gevochten) heeft hij uiteindelijk het monopolie van het filmbedrijf te pakken, waarna hij in 1909 overgaat tot de oprichting van de Motion Picture Patents Company, een trust samengesteld uit negen maatschappijen: naast die van hemzelf zijn dat verder nog Biograph, Vitagraph, Essanay, Selig, Lubin, Kalem, Pathé en Méliès. Zij blokkeerden op die manier de filmmarkt en schreven allerlei zaken voor: een film mocht niet langer zijn dan twee bobby's (in het Nederlands spreekt men ten onrechte meestal van bobijnen), zalen mochten op straffe van sancties geen films vertonen van andere maatschappijen, enz. Als reactie begonnen Kessel en Bauman een onafhankelijke productie in Hollywood, Californië, omdat men daar zonder problemen kon filmen in de open lucht. En zo was Hollywood dus eigenlijk de eerste "independent", terwijl het woord nu juist betekent: onafhankelijk van Hollywood!
Een one-reeler uit 1910 uit het bedrijfje van Edison is tevens de allereerste horrorfilm ooit gedraaid.
In 1912 wordt in Frankrijk door Louis Mercanton "La Reine Elizabeth" gedraaid. Ondanks haar hoge leeftijd en haar houten been stond Sarah Bernhardt immers erop dat één van haar beroemdste vertolkingen werd verfilmd: "Het is mijn enige kans op onsterfelijkheid," zei ze. Deze film was vooral belangrijk om het medium een deftiger imago te geven en ook de "betere kringen" naar de bioscoopzaal te lokken. In de VS wordt de film aangekocht door Paramount en het succes is een aanzet voor de reeks "Famous players in famous plays". "The Famous Players Company" wordt dat jaar overigens gesticht door Adolph Zukor (1873-1976), samen met Samuel Goldfish (later Goldwyn) en Cecil B.De Mille (1881-1959).
Nog een voorbeeld van dergelijke "betere" films is "Richard III", die werd gedraaid in opdracht van M.B.Dudley Amusement Co. uit New York met de Shakespeare-acteur Frederick Warde in de hoofdrol. Er zitten ook massascènes in van slagvelden (je weet wel: "A horse! A horse! My kingdom for a horse!"). Deze film werd in 1996 toevallig ontdekt in de kelder van een operateur en is daarmee de oudst bewaarde film op celluloid. Door het uiterst kwetsbare materiaal zijn immers bijna alle originele kopieën van films van vóór 1930 verloren gegaan.
In 1912 is er de allereerste Amerikaanse langspeelfilm, "The Squaw Man" van Cecil B.De Mille. Deze was ook producent samen met Samuel Goldwyn en zijn schoonbroer Jesse Lasky (1880-1958). Het was hun eerste productie en tevens de basis voor de uitbouw van Hollywood. De Mille wilde immers niet langer in een studio werken en om buitenopnames te maken, week men liever uit naar een streek met een zonnig klimaat, Californië dus. Zijn voorbeeld werd nagevolgd en niet enkel door regisseurs die westerns wilden draaien. Ook al omwille van de goedkopere arbeidskrachten dan in New York. Het quasi-monopolie van Hollywood op wereldniveau werd kort daarop gelegd tijdens de Eerste Wereldoorlog toen alle Europese filmindustrieën met één klap werden weggeveegd.
"The Squaw Man" is bovendien de eerste film met een "echt", uitgetikt scenario gedraaid. Dat we dat zo met zekerheid kunnen zeggen is te wijten aan een anecdote. De Mille was immers zo goed als bankroet en wilde bezuinigen door zijn secretaresse buiten te smijten. Toen echter bleek dat de schrijfmachine haar persoonlijke eigendom was, mocht ze blijven.
Hoewel in 1912 D.W.Griffith de eerste gangsterfilm maakte met "Musketeers of Pig Alley" zou het tot de intrede van de geluidsfilm duren vooraleer dit genre echt aan bod zou komen. Het geluid is immers zeer belangrijk omdat de scènes aan intensiteit verliezen zonder het horen van revolverschoten, het gieren van banden, de piano in de bars en de hese stemmen van de gangsters zelf.
Volgens sommigen begint de filmgeschiedenis overigens pas echt als D.W.Griffith in 1915 "The Birth of a Nation" draait. Deze film over de Amerikaanse Burgeroorlog bracht namelijk miljoenen op en vanaf dat moment werd film een echte industrie.
Griffith, the man who invented Hollywood, legt in deze film de grondvesten voor de narratieve conventies, de montagestijl en de productietechnieken die Hollywood zouden gaan domineren. Daarnaast is dit historisch drama een uitzonderlijk voorbeeld van ideologische constructie in het medium film. Deze film uit 1915 is tot op vandaag immers het onderwerp van controverse. In “The Birth of a Nation” wordt de Amerikaanse natie gerepresenteerd als een familie in crisis, uit elkaar getrokken door 'de ander', het zwarte ras. We zien dat slavernij wordt geromantiseerd, de Ku Klux Klan wordt bejubeld en dat zwarten worden verbeeld als simpele geesten gedreven door lust en het kwade. De retorische kracht van deze film maakte dat “The Birth of a Nation” gretig gebruikt werd als instrument voor recrutering en indoctrinatie door de Ku Klux Klan.
Een van de stuntmannen in “The Birth of a Nation” was een twintigjarige Ierse immigrant Sean Aloysius O'Feeney, die zichzelf gemakshalve Jack Ford liet noemen. In 1923 zou hij, toen hij werd aangezocht om "serials" te draaien voor Universal, zijn voornaam nogmaals wijzigen in John. The rest is history.
De vrouwelijke hoofdrol werd gespeeld door Lillian Gish. Zij werd in 1893 geboren en zou in 1916 ook de hoofdrol spelen in "Intolerance" naast Bessie Love die (héél) veel later zelfs nog in "Reds" (Warren Beatty) zou te zien zijn. ''Intolerance” is alweer een megalomaan project van Griffith en tevens een antwoord op de kritiek op “The Birth of a Nation”. Toch blijft het een uniek document in de geschiedenis van de film. De technische virtuositeit en vindingrijkheid ervan evenaren en overtreffen zelfs de filmtaal van “The birth of a Nation”. En dat verklaart ook de invloed op o.a. Cecil B. DeMille, Sergej Eisenstein, V. Poedovkin, Fritz Lang en Abel Gance. De manifestwaarde van dit product laat zich resumeren in het persoonlijk statement en de rancune van een zogeheten miskend genie. Deze spektakelfilm, die Griffiths financieel bankroet inluidde, blijft een getuigenis voor zijn episch gevoel, zijn ethische naïviteit en zijn behoefte aan grote historische fresco's. De kritiek en het publiek hebben hem daarom niet gespaard. Wat bedoeld was als een blockbuster is een absolute flop geworden, maar blijft toch een essentieel tijdsdocument.
In 1919 sticht Mary Pickford samen met Douglas Fairbanks, Chaplin en Griffith United Artists, nog een jaar later huwt ze met Fairbanks.
In "Eyes of youth" speelt Rudolf Valentino zo levensecht een gigolo, die wordt ingehuurd om een deugdzame vrouw erin te luizen, dat June Mathis, de invloedrijkste vrouw van Hollywood, hem naar voren schuift voor de hoofdrol in "The Four Horsemen of the Apocalyps". Even lijkt het toch weer mis te gaan, omdat de studio niet op zijn looneisen wil ingaan, maar met "The Sheik" breekt hij dan toch door en wordt er niet meer gezeurd over een nulletje meer of minder. In "The Four Horsemen" krijgt hij als tegenspeelster Alice Terry (1899-1988), die datzelfde jaar (1921) nog met regisseur Rex Ingram (gestorven in 1950, niet te verwarren met de gelijknamige zwarte acteur, die "pas" in 1969 is gestorven) is getrouwd.
In 1923 stichten de vier Warner Brothers (Abe, Jack, Sam & Harry) de gelijknamige firma, datzelfde jaar nog gevolgd door MGM (Goldwyn Pictures, zijnde Samuel Goldwyn samen met Edgar en Arch Selwyn, fusioneert namelijk met Metro Productions), Columbia (Jack en Harry Cohn) en de Disney studio's.
June Mathis is ook één van de eerste filmscenaristen, die deze naam verdienen. Ze slaagde er o.m. in "Greed" van Eric von Stroheim (1923) van tien en een half uur tot vier en een half uur terug te brengen. In deze film wordt de symboliek overigens met grove borstelstreken aangebracht: een begrafenisstoet die passeert tijdens de trouwplechtigheid, twee gekooide vogels als huwelijksgeschenk, die trouwens meteen door een kat worden opgejaagd. Men zou kunnen denken dat dit een symbool is voor Marcus die zijn lief Trina had afgestaan aan McTeague, zoals het boek trouwens oorspronkelijk heette, en die daar vooral spijt van heeft als Trina het winnende lot in de loterij blijkt te hebben gekregen. De "greed" slaat trouwens vooral op haar, terwijl McTeague zelf een zwakkeling is. Toch wordt later duidelijk dat het meer een voorbode wil zijn van het beroepsverbod dat hem treft als men te weten komt dat hij zijn beroep van een charlatan heeft geleerd. Anderzijds is het wellicht Marcus die dit aan de autoriteiten heeft verklapt, zodat de twee symbolen samenvallen.
In maart 1924 begint Walt Disney zijn reeks langspeeltekenfilms met "Alice in Wonderland" en hetzelfde jaar maken we kennis met Rin Tin Tin, een Duitse herder die als puppy in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog was gevonden door luitenant Lee Duncan. Hij speelt in films als "The man from Hell's River" en "Find your man".
In 1926 draait Erich von Stroheim "Wedding march" met zijn vriendin Denise Vernac (1918-1984). De grootste nieuwkomer is echter Greta Garbo in "Torrent", haar eerste Amerikaanse film. Clark Gable is te zien in "The plastic age" met Clara Bow. Walter Pidgeon debuteert in "The outsiders".
In 1928 draait Raoul Walsh (niet zonder problemen met de censuur) "The red dance", waarin Dolores del Rio tijdens de Russische revolutie verliefd wordt op de man die ze zou moeten vermoorden (Charles Farrell).
In 1929 worden de eerste oscars uitgereikt. Zo zou Joseph Farnham de enige oscar krijgen die ooit werd uitgereikt voor "captions" (voor "The Fair Co-Ed", "Laugh, clown, laugh" en "Telling the world"). Janet Gaynor was de eerste actrice om een oscar te krijgen voor drie films: "Seventh heaven", "Sunrise" en "Street angel". Nadien werd ze gelanceerd als opvolgster van Mary Pickford in zoeterige films als "Sunny side up" (1929), "State Fair" (1933). In de overgang naar de sprekende film had ze wel haar partner Charles Farrell verloren.
Joan Crawford, die we reeds kenden uit "Lady of the night" (1925) met Norma Shearer (alhoewel, toen heette Joan Crawford nog Lucille LeSueur...), ging in "Hollywood revue of 1929" de geschiedenis in als de eerste hoorbare tapdanser. In deze film zat ook de eerste versie van "Singing in the rain". Maar er waren vooral veel films in de zin van "Why be good?", "Wild party", "Saturday night kid", kortom over "Our modern maidens" (Jack Conway), in navolging van het succes van Louise Brooks. Die leefde zelf al in onmin met Hollywood en ging in Europa "Das Tagebuch einer Verlorenen" draaien in een regie van Georg Wilhelm Pabst.
In 1931 besloot Darryl Zanuck, directeur van Warner Brothers, om meer realistische films te gaan draaien dan de zoete films van die tijd. Hij huurde een aantal journalisten in (Ben Hecht, Robert Riskin, William Burnett e.a.) om scenario's te schrijven die grote gelijkenissen vertoonden met de voorpagina's van de kranten uit die tijd. Ogenblikkelijk verdreef de gangsterfilm de western van de boxoffice.
In 1932 werkt Adolph Zukor Jesse Lasky buiten bij Paramount. In april ontstaat het "screenwriter's guild" om een tegengewicht te vormen tegen de willekeur van de regisseurs. De eerste voorzitter was John Howard Lawson, toen nog openlijk lid van de Amerikaanse KP. De tegenstelling kon niet groter zijn, want de voorzitter van "the screen directors guild" was de uiterst conservatieve Cecil B.De Mille. Er ontstaat zelfs een soort van Brill Building, waarin aan groepswerk wordt gedaan. O.a. Billy Wilder en John Huston zijn hieruit afkomstig, wat ook een nieuwe trend aangeeft: scenaristen worden regisseurs.
In 1934 veroorzaakt "Ecstasy" en vooral de 20-jarige Hedwig Kiesler opschudding door een partijtje naaktzwemmen. Louis B.Mayer (de tweede M van MGM) is erdoor zo van de kook dat hij ze naar Hollywood haalt en haar Hedy Lamarr doopt. Daar mocht ze echter niet meer uit de kleren gaan, want datzelfde jaar komt de fameuze "Hays Code" in voege die het "morele niveau" van de Hollywood-films wil hoog houden. Een eerste slachtoffer is Mae West, wier film "It ain't no sin" al meteen een andere titel moet krijgen: "I'm no angel". Hays verbood zowat vanalles, maar terwijl druggebruik b.v. niet in beeld mocht komen, werd er niets gezegd over alcohol.
Onder het bewind van Louis B.Mayer wordt MGM dé pilaar van het conservatieve Amerika. Alhoewel hij zich laat pijpen door een minderjarige Judy Garland en zelf superviseert "of haar borsten wel goed zijn ingebonden" voor "The wizard of Oz", terwijl hij haar de nodige pep- en kalmeermiddelen toestopt, wil hij op het scherm alleen maar "positieve" zaken tonen. Zo weigert hij zelfs gangsterfilms te produceren (wat de specialiteit van Warner Brothers zal worden), laat staan de fameuze "films noirs" (die dan maar door Fox worden ingepikt). Mayer heeft als het ware een eigen, verder doorgedreven Hays Code: geen zwangerschappen buiten het huwelijk, het huwelijk zelf als sacrosancte instelling en geen rebelse jongeren.
"It happened one night" van Frank Capra wint vijf oscars in 1934. Daarmee start ook de rage van de screwball comedy. In "Nana" van Dorothy Arzner werd de Russische actrice Anjoeska Stenski Soejakevitsj (°1908) door Samuel Goldwyn onder de naam Anna Sten gelanceerd als een tweede Greta Garbo. Ondanks het feit dat deze ontdekking van Stanislavski in de prille Sovjetunie reeds films had gedraaid, flopte deze film volledig. Men deed nog twee pogingen, maar toen ook die op niets uitliepen, verzeilde Anna Sten in B-films en (later) TV-feuilletons. Al is het niet helemaal een happy end, het mag toch een troost zijn dat zij als plastische kunstenares met haar schilderijen toch een zekere roem oogstte.
In 1935 neemt Adolph Zukor ontslag als hoofd van Paramount. Dat jaar is op 3 juni ook de eerste film "in technicolor" te zien, maar de personages in "Becky Sharp" van Rouben Mamoulian (naar Thackeray's "Vanity Fair") zagen er (met de woorden van een contemporaine recensent) uit als "gekookte zalmen die in mayonaise waren ondergedompeld". Mamoulian had de film geërfd omdat de oorspronkelijke regisseur aan longontsteking was gestorven, een ziekte die hoofdrolspeelster Myriam Hopkins ook bijna fataal werd.
Jean Arthur breekt door met "The whole town's talking" van John Ford (1935). Hierin speelt ze de gezonde en grappige "girl next door", die haar zo populair zou maken. In tegenstelling tot andere actrices weigerde Jean Arthur (die nochtans fotomodel was geweest) in badpak te poseren. Ze was dus duidelijk een meisje dat helemaal in de lijn van de Hays Code lag.
Naarmate de Verenigde Staten in de jaren dertig de gevolgen van de economische depressie te boven kwamen, verlegde de filmindustrie het accent van het exceptionele (rauwe gangsterfilms) naar het alledaagse, van het exotische (historische drama’s) en het onwerkelijke (Shirley Temple, showfilms) naar het reële en het eigentijdse. Al impliceert dat “alledaagse” niet dat de films meteen ook “realistisch” werden: sociale problemen werden verzwegen en iedere film moest sowieso op een happy end uitdraaien. De “tough guy” werd vervangen door “the boy next door” (type Clark Gable, Gary Cooper, James Stewart, Spencer Tracy of Cary Grant) om pas tijdens de Tweede Wereldoorlog weer op te duiken. De “vamp” werd vervangen door het type van de “goede kameraad” (Barbara Stanwyck, Claudette Colbert, Carole Lombard, Katherine Hepburn, later Ingrid Bergman). Deze vrouwen zijn tussen twintig en dertig, blond, handig, sportief en met het hart op de tong. Toen Hollywood door de oorlog de Europese markt verspeelde, trachtte men Greta Garbo, wier films vooral in Europa succes hadden, tot dit type om te scholen, maar het resultaat (“The two-faced woman” van George Cukor uit 1941) was een fiasco. Toch zal George Cukor vooral bekend worden als "women's director", al was hijzelf echter wel homoseksueel.
Howard Hawks (1896‑1977) is het prototype van een regisseur, die zich niet bindt aan één genre, maar die met zijn films wel een cruciale rol heeft gespeeld in de codificatie (of sterke definitie) van genres. Zo is "Scarface" (1932), hét voorbeeld van de klassieke gangsterfilm. De op Al Capone gebaseerde klassieker "Scarface" was geen pionier in het gangstergenre, maar wel een trendsetter. Vergeten we immers niet dat deze film amper twee jaar na de reële feiten werd gedraaid! Regisseur Hawks, cameraman Garmes (die zijn sporen verdiende bij Von Sternberg) en scenarist Ben Hecht brachten een film vol expliciet geweld zonder die agressie te veroordelen. Geen wonder dat de censoren van de Hays Office "Scarface" pas een jaar na afwerking groen licht gaven. En dan nog enkel na de aanpassing van de titel tot "Scarface, shame of a nation", het milderen van de gesuggereerde incestueuze relatie tussen Tony en zijn zus Cesca, het invoegen van een scène waarin de politie verdedigd werd (door een krantenuitgever) en het draaien van een alternatief einde (voor sommige staten) waarin Tony op bevel van de rechter opgeknoopt wordt. Een leuk weetje: Hawks probeerde zoveel mogelijk X‑en in beeld te krijgen. Een verwijzing naar het onderschrift 'X marks the spot where the corpse was' bij krantenfoto's van 'crime scenes'.
"The Big Sleep" (1946) groeide dan weer uit tot zowat de meest invloedrijke film noir. Vanaf de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende Koude Oorlog komen de Verenigde Staten in een periode van politieke instabiliteit terecht. Paranoia en een onderdrukt onveiligheidsgevoel zijn elementen die we terugvinden in o.a. het film noir genre. In “The Big Sleep” van Howard Hawks zien we hoe de maatschappelijke onzekerheid van die periode in beeld wordt gebracht. De ambiguïteit en de onduidelijkheid vinden we niet alleen terug in de visuele stijl, maar ook in de ambiguïteit van de personages zelf. Om het met Howard Hawks' eigen woorden te zeggen: 'Neither the author, the writer, nor myself knew who had killed whom.'
Verder is er natuurlijk ook de ultieme western "Rio Bravo" (1959) en in 1938 is "Bringing up baby" dan weer een typisch voorbeeld van een screwball comedy.
Samen met William Wyler draaide Howard Hawks in 1935 "Come and get it". Wyler had toen al "Dodsworth" en "These three" gedraaid. Later zouden nog volgen: The good fairy (1936); Dead end (1936); Wuthering Heights (1939); The letter (1939); Mrs.Miniver (1941) en "The heiress" met Olivia de Havilland, Montgomery Clift en Ralph Richardson. Deze film is gebaseerd op "Washington square" van Henry James. Een rijke weduwnaar, Dr.Sloper, prent zijn dochter in dat ze alleen voor fortuinjagers aantrekkelijk is. Die voorspelling blijkt uit te komen en zij zint op wraak. Zowel op haar liefdeloze vader als op haar trouweloze minnaar. Aaron Copland schreef erg ongeïnspireerde muziek voor deze film, waarvoor hij zich baseerde op het thema van "Plaisir d'amour".
In 1936 draaide Fritz Lang "Fury", gevolgd door "Man hunt" (1938). Hierin is de hoofdvertolkster eigenlijk een prostituée, maar dat mocht omwille van de Hays Code niet worden getoond of zelfs niet gesuggereerd. Daarom moest Lang een naaimachine in haar kamer installeren, zodat het erop leek dat ze met naaien aan de kost kwam. Zou men in het Amerikaans ook die woordspeling kunnen maken?
In 1936 overleed Irving Thalberg (de machtigste man in Hollywood, vandaar dat hij model stond voor "The last tycoon" van Scott Fitzgerald), net op een moment dat hij overhoop lag met Louis B.Mayer, zodat ook de carrière van zijn weduwe gehypotheceerd werd. In zekere zin stierf Thalberg net op tijd, want hij was zo anticommunistisch dat hij - als jood! - sympathieën begon te vertonen voor het nazisme. Bovendien had hij Mayer afgeraden de rechten te kopen voor "Gone with the wind", daarom ging diens schoonzoon David O.Selznick ermee lopen.
En nog in 1936 voegt ook Randolph Hearst zich bij de heksenjagers, nadat Mae West in "Klondike Annie" de draak had gestoken met het "acteertalent" (of beter: het ontbreken ervan) van zijn liefje Marion Davies, die overigens zelf niet eens begreep waarom Hearst zo boos was... Het is ook uit deze film dat de uitdrukking komt: "Tussen twee perversiteiten kies ik altijd die welke ik nog niet heb geprobeerd."
Alhoewel Mae West ondanks alle pesterijen redelijk populair bleef, was het in 1938 toch een braaf meisje als Deanna Durbin, die in "One hundred men and a girl" het voor de Box Office beter doet dan West in "Every day's a holiday".
Michael Curtiz draait in 1938 "Angels with dirty faces". Hierin maakt James Cagney komaf met het gebruik in de film dat men met scherp schoot (alleen Marcel Rosca zal dat blijkbaar nog doen). Uiteraard schoot men wel nààst de acteurs, maar een ongelukje was natuurlijk rap gebeurd.
"Algiers" van John Cronwell is een Amerikaanse remake van "Pépé le Moko" met Charles Boyer in de mannelijke hoofdrol naast Hedy Lamarr, die hiermee haar Hollywood-debuut maakt. Verder Frank Galleia als inspecteur Slimane die de gewiekste gangster uit zijn hol tracht te lokken.
Op 15 december 1939 gaat in het Grand Theater van Atlanta "Gone with the wind" (Victor Fleming) de eerste grote Amerikaanse blockbuster in kleur in première. Noch de vroegere pogingen met twee kleuren (tegelijk met de klankfilm), noch de tekenfilms in kleur hadden het grote publiek met dat fenomeen kunnen verzoenen. "Frankly, my dear, I don't give a damn," had Jan Publiek net zoals Clark Gable hiertegen gezegd.
Op 16/1/1942 wordt Carol Lombard gedood bij een vliegtuigongeluk. Errol Flynn en Lili Damita gaan in 1942 uit elkaar. Flynn was niet alleen een “verleidelijke verleider” en een vertegenwoordiger van de aloude mantel en degen-films, hij stond ook model voor een speciaal soort avonturenfilms, namelijk de piratenfilms.
In 1943 overlijdt de actrice Annette Sutherland bij een vliegtuigongeluk. Zij was de eerste echtgenote van Raymond Burr. Bela Lugosi is te zien in een anti-nazi, maar vooral anti-Japanse film. In "Black Dragons" van William Nigh speelt hij een nazistische plastische chirurg die Japanners in Amerikanen omtovert opdat ze op die manier ongehinderd zouden kunnen spioneren.
MGM geraakt in de problemen omdat Mayer te veel tijd en geld spendeert aan zijn nieuwe passie: paardenrennen. Tussen '46 en '48 was er geen enkel oscar weggelegd voor MGM. Nicholas Schenk, de voorzitter van de raad van bestuur, dreigde hem te ontslaan als hij er niet mee ophield. Daarop werden Mayers paarden openbaar verkocht en concurrent Warner kocht ze meestal op om hem te pesten.
In augustus werd Louis Mayer uiteindelijk toch door Schenk (die door Mayer "Skunk" werd genoemd) ontslagen omdat hijzelf gezegd had bij de aanwerving van een nieuwe producent, Boy Cherry, die veel te "liberal" was in de ogen van Mayer: hij of ik! Dat progressieve karakter van Cherry moet men evenwel met een grote zak zout nemen. Een voorbeeld daarvan was b.v. de film "The next voice you hear" met in de hoofdrol Nancy Davis, zijnde de latere mevrouw Nancy Reagan. In deze film is de voice in kwestie deze van God, die eventjes in de schoenen van Armand Pien gaat staan en een nieuwe zondvloed aankondigt.
In 1929 trouwde Irene Mayer (de dochter van Louis B.) met David O.Selznick, maar in 1948 liet ze zich van hem scheiden omdat hij verliefd was op zijn ontdekking, Jennifer Jones.
In 1948 gingen zowat tachtig miljoen mensen wekelijks naar de bioscoop; tien jaar (en de popularisering van de televisie) later waren er dat maar twaalf miljoen meer.
Die gingen in 1951 dan wel nog massaal naar "The African Queen": Humphrey Bogart en Katherine Hepburn in een gammel bootje, terwijl regisseur John Huston op olifanten ging jagen.
In "My Forbidden Past" van Robert Stevenson uit 1951 richt Ava Gardner in het New Orleans van het einde van de negentiende eeuw het huwelijk van de man naar wie ze verlangt, gespeeld door Robert Mitchum, ten gronde. "Storm warning" van Stuart Heisler gaat over de Ku Klux Klan.
"Twelve angry men" (Sidney Lumet) is hét "courtroom drama" bij uitstek, tenzij het "Witness for the prosecution" van Billy Wilder uit datzelfde jaar 1955 of "Anatomy of a murder" van Otto Preminger zou zijn. Om over "Beschuldigde sta op" nog te zwijgen natuurlijk!
In 1956 lanceert David O.Selznick "A farewell to arms" als opvolger van "Gone with the wind". De flop wordt mogelijkerwijs toegeschreven aan het feit dat de vrouwelijke hoofdrol door de op dat moment reeds 38-jarige Jennifer Jones werd gespeeld. Countryzanger Burl Ives (1910-1995) krijgt een oscar als beste mannelijke bijrol in "The big country" (William Wyler, 1957), die ook de Gouden Palm in Cannes wint. "Ben Hur" van William Wyler haalt een record aantal oscars binnen, nl.elf (waaronder beste film en beste acteur, uiteraard Charlton Heston, die de rol had overgenomen toen Rock Hudson hem had geweigerd). Slechts één nominatie werd niet in een oscar omgezet.
In 1968 wordt de Hays Code afgeschaft, echter niet zozeer omwille van "de revolutionaire jaren zestig" dan wel wegens het feit dat de televisie in de praktijk de censurerende invloed van de code had overgenomen. De zenders bepaalden immers wat wél en vooral wat niet kon. En er kon en kàn in Amerika véél niet...
De Lolita-film "Me Natalie" van Fred Coe uit 1969 (année érotique) vormt het debuut van Al Pacino, al weet ik niet precies welke rol hij hierin vertolkt.
Na de yuppie-films in de jaren tachtig werd 1991 ingezet met een aantal anti-yuppie-films, die wilden terugkeren naar "the basic values of life" in plaats van geld verdienen, status verwerven en macht uitoefenen als hoogste doel te stellen. Dat deze "basiswaarden" ook vaak conservatief Amerikaans zijn zoals "the family" is bijkomstig, zeker als men vaststelt dat één van de andere grote doelstellingen van deze films, de situatie van de "homeless", de daklozen, is. Dat was b.v. het onderwerp zowel van "The Fisher King" van Terry Gilliam als van "Life stinks" van Mel Brooks. Helaas was vooral deze laatste niet erg geslaagd, maar dat mag de pret niet drukken. De oscar voor de beste vrouwelijke bijrol daarentegen was voor Mercedes Ruehl in "The Fisher King".
Penny Marshall draaide "A league of their own" (1992). Het personage van de aan lager wal geraakte trainer Jimmy Dugan (gespeeld door Marshalls favoriete komedie-acteur, Tom Hanks) speelt hier ook op in.
Een andere baseball-film dat jaar was "Mr.Baseball" van Fred Schepisi met Tom Selleck die de Japanners leert honkballen en er onder de indruk komt van hun cultuur.
De hoofdvertolker van "The player", Tim Robbins, draaide in dat jaar van de Amerikaanse presidentsverkiezingen daarenboven ook nog een briljante satire daarop met "Bob Roberts". Hij weigerde overigens de liederen uit de soundtrack (geschreven samen met zijn broer David) uit te brengen "omdat ze in verkeerde handen zouden kunnen vallen" (*).
In 1994 nam de 87-jarige Katharine Hepburn afscheid van Hollywood met de TV-film "One Christmas" (met Swoozie Kurtz). Eerder in het jaar had ze nog haar laatste echte bioscoopfilm gedraaid: "Love affair" met Warren Beatty en Annette Bening.
In 1993 was er al "Jurassic Park" met "levende" dinosaurussen en een jaar later kon Tom Hanks in "Forrest Gump" John Lennon de hand drukken via computertechnieken. Als we sindsdien het filmaanbod bekijken, dan is het duidelijk dat de computer de overhand begint te halen op de camera.
Dat komt vooral omdat dit een weerslag heeft op de budgettering van bepaalde films. Roland Emmerich van "Independence Day" heeft het reeds gezegd: "Binnenkort zal het mogelijk zijn om in je garage een blockbuster te verfilmen." Niet dat zijn SF-succes voor een appel en een ei is gemaakt, maar de kosten werden toch zwaar gedrukt door het ontwerpen van eigen computertechnieken. En dat geldt o.a. ook voor "Twister", "Dragonheart" en "Jumanji".
En wat de toegankelijkheid van die technieken betreft, die is ook veel "democratischer" geworden. "Jurassic Park" kon ons nog met verstomming slaan, maar dezelfde technieken worden nu b.v. aangewend om Eddie Murphy in "The nutty professor" of Michael Keaton in "Multiplicity", eigenlijk twee B-filmpjes, zowaar met zichzelf te laten acteren.
Om je een idee te geven wat nu het verschil is met vroegere films waarin één acteur meerdere rollen speelde, kan het b.v. instructief zijn om nog eens naar "The Family Jewels" van en met Jerry Lewis te gaan kijken. Dat niveau is nu zo amateuristisch dat men dat niet meer zou aanvaarden.
De meest succesvolle film van 1995 in de VS was "Batman Forever" (184 miljoen dollar) vóór "Apollo 13" (172) en "Toy Story" (150,6), de eerste Disney-computertekenfilm.
In dat licht kunnen we ons ook verzoenen met een aantal grandioze flops, te beginnen uiteraard met de striptease-films, "Showgirls" van Paul Verhoeven en natuurlijk "Striptease" zelf met Demi Moore.
Wat had men overigens dat jaar toch met dit onderwerp? Zelfs in "Independence day" werd in een nevenintrige geduldig uitgelegd dat dit in feite een eerzaam beroep is. Zoals het in de Verenigde Staten wordt beoefend, hebben we daarover een ietwat afwijkende mening, maar het is waar dat we in "Exotica" van de Canadees Atom Egoyan wel geneigd waren dit zelfs als een soort kunstvorm te aanvaarden.
In 1998 werd met veel omhaal verkondigd "dat Hollywood niet meer bang was van de dood". Een aantal films (zoals b.v. "What dreams may come" met Robin Williams) handelden inderdaad over de dood, maar net als vroeger in "Ghost" of "Always" werd ze als een soort sprookje behandeld. Men kan zich dus met recht en rede afvragen of dit een vooruitgang is. Nee, als het erop aankomt, kiest Hollywood nog steeds voor het "happy end". Zo werd voor "The horse whisperer" het einde van het boek gewoonweg in tegengestelde zin gewijzigd: in plaats van bij zijn geliefde te blijven, keert de "held" terug naar moeder de vrouw...
En 1999 was natuurlijk het jaar van Internet. Wordt door het internet een virtuele eskimo uit Alaska immers niet een dichtere buur dan de Marokkaan naast de deur? Niet noodzakelijk. Want die virtuele eskimo blijkt uiteindelijk vaak een identiteit fakende surfer aan de andere kant van het cybercafé te zijn, die men op de koop toe in de realiteit niet kan uitstaan, terwijl hij of zij op het net helemaal anders overkwam (cfr. de film "You've got mail"). Vroeger veinsde men immers orgasmes, nu veinst men virtuele identiteiten. "You've got mail" (waarin Meg Ryan en Tom Hanks hun zoetzuur nummertje uit "Sleepless in Seattle" nog eens mogen overdoen) is overigens een remake van "The shop around the corner", een film uit de jaren veertig van Ernst Lubitsch, waarin James Stewart en Margaret Sullivan net zoals Ryan en Hanks een concurrerend winkeltje hebben, alleen waren zij toen wel pennevrienden i.p.v. mailsurfers.
Hollywood is ondertussen niet langer meer de cinema van 'stars' en 'genres'. De hedendaagse kritiek ziet overal hybride genres, genrevermengingen en ‑overschrijdingen. Cineasten ‑ en televisiemakers ‑ mengen (in volle vrijheid, zo lijkt) alle mogelijke soorten genres. En zo ontstaan gedrochten als 'docusoaps', 'infotainment' en 'psychologische horrorthrillers'. De postmoderne beeldenmakerij luidt op die manier het einde in van de traditionele genres. Of zelfs van genres in het algemeen!
Ronny De Schepper
(*) Dit is te vergelijken met het probleem dat ik met "Tomorrow belongs to me" uit “Cabaret” heb. Ik vind het een prachtig nummer, maar... het is wél het lied van de Hitlerjugend!
Selectieve bibliografie
Roy Pickard, The Hollywood Studios.
Leslie Halliwell, Mountain of dreams, the golden years of Paramount Pictures.
I.G.Edmonds & Reiko Mimura, Paramount Pictures and the people who made them.
dinsdag 4 december 2007
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten