Ere wie ere toekomt, zonder Walter De Buck in het begin van de jaren zeventig zouden de Gentse Feesten, nu niet zijn wat ze zijn. Dat wil evenwel niet zeggen dat vóór De Buck de Arteveldestede zo dood was als een pier. De autoriteiten hadden daar wel goed hun best voor gedaan, maar het volk heeft steeds feest willen vieren, mét of zonder de toestemming van de hoge heren voor wie men reeds het hele jaar door de ruggen moest krommen.
LIEVER KERMIS DAN KROEG
De eerste kermissen in Gent hadden plaats in het Vleeshuis. In de middeleeuwen stond dit er toch immers ongebruikt bij omdat men tijdens de vasten geen vlees mocht eten. In dat Vleeshuis slaan nu ieder jaar tijdens de Gentse Feesten tal van handelaren hun standje op en kan men in een hoekje naar een poppenspelversie van "Genoveva van Brabant" of iets van die strekking gaan kijken. Ongewild geeft deze hele bedoening wellicht een vrij accuraat beeld van hoe het er destijds moet aan toe gegaan zijn.
Pas op het einde van de achttiende eeuw (de foor is dan reeds dermate uitgebreid dat nu ook de omgeving van het stadhuis erbij is betrokken) neemt het vertier de overhand op de handelsbeurs, die het tot dan toe eerder was.
Op 18 maart 1843 besloot de gemeenteraad dan toch de acht wijk- en parochiefeesten (ook wel "de acht zaligheden" genoemd), die van juni tot oktober van Gent een bijna permanente feeststad maakten, samen te voegen tot één week vertier in juni. In eerste instantie werd dit "les Fêtes Communales" genoemd, want het was op de eerste plaats toch een feest voor de burgerij. Zo slokten de paardenrennen in Sint-Denijs-Westrem een vierde van het budget (5.000 fr.) op, terwijl de buurtdekenijen het met 150 tot 200 fr. moesten stellen. Voor de gewone sterveling was er bijna enkel het bal populaire op de Kouter en de foor op het Sint-Pietersplein die eerst dus in het kader van de Feesten werd ingericht, maar heel snel een eigen plaats kreeg tijdens de halfvastenperiode, zoals het nu nog steeds is.
Er werd in die tijd ook brood bedeeld en als "volksverheffing" waren er gratis toneelvoorstellingen en mocht men kosteloos musea en historische gebouwen bezoeken. Aan de stadspoorten moest men echter wél betalen: het octrooi (de belasting om de stad binnen te mogen) bleef immers ook tijdens de feesten gehandhaafd. Vuurwerk kwam er al vroeg aan te pas en ook een "feestverlichting" met olie (vanaf 1915 was er de eerste elektrische verlichting).
Een andere reden om tot deze beslissing over te gaan was dat de kermis een gezinsuitstap was, daar waar de kroeg uitsluitend voor de man werd voorbehouden. Met vaak ook nog vrouw- en kindermishandeling als gevolg, als hij dronken thuis kwam. En zo kwam het dat ook de Socialistische Partij een monsterverbond aanging met Kerk & Kapitaal om al die slempartijen een beetje in te dijken. Met name in 1920 voerde zij actie tegen de carnavalsfeesten. De Mardi Gras was wel alweer vooral een voorrecht van de burgerij, maar "slonsendag" maakte er ook deel van uit en dat was de dag dat het proletariaat zich ook eens "goed liet gaan", zoals Felice dat zou zeggen. Daarom werd de vrije week van carnaval naar de week rond 21 juli verplaatst en kregen de Gentse Feesten een meer algemeen karakter.
Vanaf 1931 kwam er opnieuw een foor tijdens de Gentse Feesten, want die was oorspronkelijk bedoeld om de werkloosheid bij de foorkramers wat in te dijken. Deze kunstmatige poging tot heropleving van de feesten kende echter weinig succes. Toch is het opvallend dat als tijdens de oorlog een Ivanov’s Detectiveroman verschijnt over inspecteur Robert “van de Geheime Politie van Gent”, er op een bepaald moment wel wordt vermeld dat hij zich met tegenzin over een bepaalde zaak buigt, aangezien hij speciaal vakantie had genomen voor de Feesten!
In de jaren vijftig wordt het bal op de Kouter opgedoekt, net zoals andere attracties. Dat alles heeft uiteraard ook te maken met de "vercommercialisering" van het volkse vermaak, zoals dat uit de Verenigde Staten is komen overwaaien, en niet op de laatste plaats door de komst van de televisie. Eén van de elementen die teloorgingen was het variété.
REVIVAL GENTSE FEESTEN
Zo kan men zeggen dat de Gentse Feesten een stille dood waren gestorven tot Walter De Buck in de overlevenden van mei '68 blijkbaar wel een gezonde voedingsbodem vond voor een geslaagde revival in 1970. Walter De Buck (1934) was een plastisch kunstenaar (Staatsprijs voor Beeldhouwkunst in 1958!) die net als The Beatles en zovele anderen in de sixties naar India was gegaan om daar het licht te zien. Hij liet daar het lied "'k Zijn al zo lang op weg geweest" horen aan zijn goeroe en alhoewel deze mens geen gebenedijd woord moet begrepen hebben van wat De Buck daar zong, raadde hij hem aan terug te keren naar Gent (dan was hij ervan af natuurlijk) en daar "een feest te maken". De Gentse middenklasse kwam toen al lang niet meer naar de Gentse Feesten (die gingen liever naar de Belgische kust of, als ze nog méér geld hadden, naar de Costa Brava). Gent was op dat moment enkel nog bevolkt door studenten, werklozen en bejaarden. De eersten herkenden zich in de rebel De Buck, de laatsten werden gecharmeerd door de liedjes van Kareltje Waeri, die hij van zijn vader had geleerd.
Ook acteur Bob de Moor is één van de initiatiefnemers van de herleving van de Gentse Feesten om de eenvoudige reden dat de kapperszaak van zijn vader op het Sint-Jacobspleintje lag en dat hij Walter De Buck daar stroom liet aftappen, telkens de leidingen in Trefpunt weer eens gesprongen of afgesloten waren. Zelf is De Moor echter niet naar India gereisd. "In Saloniki had ik al heimwee naar de Mokabon."
Maar goed, op 18 juli opende Walter De Buck met compaan Wannes van de Velde de feestelijkheden en verder kwamen dat jaar nog o.a. Rum, de Cotton City Jazz Band en natuurlijk Roland and his Bluesworkshop aan bod. Tijdens het optreden van Derroll Adams begon het te regenen en zoals de legende het wil, kwamen alle toeschouwers op het podium staan, omdat het daar tenminste droog was. Dat kon toen nog.
Een ervaringsdeskundige aan het woord. De latere zanger van Gorki, Luc De Vos, was naar eigen zeggen nog maar een kleuter in die tijd, maar aan de hand van zijn moeder ging hij “met de bus naar Gent (…) om naar de hippies te kijken. We hadden al hippies gezien op onze zwart-wittelevisie die in dat jaar haar intrede had gedaan in ons werkmensenhuis. Die hippies zaten in Holland op de Dam in Amsterdam. Maar nu hadden we ook onze eigen hippies, hier gewoon in Gent. Dat moesten we zien natuurlijk! Vooral mijn moeder, om haar vooroordeel en haar eigen gelijk bevestigd te zien. Toen ik die vrolijke jongens en meisjes bezig zag daar op het Sint-Jacobsplein dacht ik meteen: ik ga ook hippie worden. Dit in tegenstelling tot mijn moeder, die dat allemaal luizigaards vond. Nooit, neen, nooit zou zij hippie worden. Ze had het beter gedaan, dan had ze nog wat lol gehad in haar bestaan. Achteraf is gebleken: het is dankzij deze hippies dat Gent de stad is geworden die zij nu is.” (in Zone 09, 11/7/2007)
Romain De Coninck speelde in de Minard "de Ronde van Frankrijk", die tijdens het openingsweekend voor de tweede maal werd gewonnen door Eddy Merckx, en op de Kouter draaide men... fonoplaten! Zo spectaculair zag het er in deze beginfase dus zeker niet uit. Maar met de Karel Waeri-herdenking op zondag gaven de jongens en meisjes van Trefpunt aan waar hun "roots" lagen...
Fabien Audooren vertelt op het internet hierover: "Wat ik mij nog herinner van de eerste Gentse Feesten is de kleinschalige organisatie en het spontane karakter van het geheel. Ik kende Walter De Buck nauwelijks, maar toch had ik het gevoel dat ik er bij hoorde, bij die bonte mengeling van alternatieven en langharigen. De eerste keer dat ik op het pleintje verzeilde tijdens die bewuste eerste feesten, was Rudy Bellemans van de Doolaards aan het optreden, samen met een Ier, die ik achteraf nooit meer gezien heb. Ik had Rudy Bellemans leren kennen in Antwerpen, en we hadden bij hem thuis al samen gemusiceerd. Hij zag me zitten tussen het volk, zo'n vijftig à zestig man, en hij riep me op het podium. Er werd ergens een gitaar gehaald en ik mocht meespelen. Het podium bestond uit drie kleine pratikabels, het was ook niet overdekt, en in het midden stond er maar één micro. Met hoeveel muzikanten je ook op het podium stond, er was maar één micro beschikbaar. We speelden nummertjes uit het klassieke folkrepertoire, liedjes die iedereen kende, en we hadden nog succes ook. Dat was mijn eerste optreden op de Gentse Feesten.”
Een jaar later was Wannes er weer, maar deze keer om de Feesten te besluiten. Het was de derde W die met Walter De Buck mocht openen deze keer: Willem Vermandere. Opnieuw Fabien Audooren: “In die tijd was Mong Rosseel samen met enkele vrienden het buurthuis 'Kontakt' begonnen in de Sleepstraat en Walter kwam daar geregeld spelen. De tweede Gentse Feesten traden we op met het koor van het buurthuis. Walter had ook gevraagd of we met enkele mensen van het buurthuis konden helpen bij de drankverkoop. Op die manier waren we dicht bij de feesten betrokken. In oktober vierden we de eerste verjaardag van het buurthuis en voor die gelegenheid hadden we met een paar vrienden een show in elkaar geknutseld. Dit was de geboorte van Vuile Mong en de Vieze Gasten. Walter had ons zien optreden en hij gaf ons een kans om, tussen het tappen en bestellen door, op de Gentse Feesten van 1972 op te treden. Het publiek was laaiend enthousiast. Walter geloofde erg in de groep en in augustus nam hij ons mee door Vlaanderen als voorprogramma. Voor we het beseften, werden we een veelgevraagde groep. Die doorbraak is er grotendeels gekomen door dat optreden op de feesten en door de stimulans die we van Walter kregen. De Vieze Gasten zijn nu nog steeds een vaste waarde in het programma.”
“De eerste jaren werd er op alle vlakken geïmproviseerd. Naast de programmatie op het podium was er veel ruimte voor de inbreng van het publiek. Het podium stond altijd vol met mensen die de groepen liever van dicht volgden, en er zaten ook altijd mensen tussen die spontaan de pauzes tussen de verschillende optredens verzorgden met Gentse liedjes. Don Camillo was een vaste gast. Hij was steeds gekleed in pitteleir, een wit ondervestje en chapeau‑buse. Met zijn zelfgebouwde percussie‑instrumenten of op zijn mondharmonika speelde hij elke avond als entr'acte It's a long way to Tipperary of Oh Suzanna. Jerôme Rieux was ook een vaste zanger. Hij had een veel uitgebreider repertoire, maar zijn beste nummers waren toch De sterkste man van Gent en 't Sleutelgoatse. Naarmate hij ouder werd kon hij zijn teksten moeilijker onthouden, maar er was altijd wel iemand in het publiek die hem de volgende zin kon toeroepen. Alles kon, en alles mocht. Elke avond waren er jam‑sessions die meestal tot de vroege ochtend duurden.”
“Op de Vlasmarkt was er toen maar één café open tijdens de feesten: 'De Ekkentu'. Dit café werd uitgebaat door Cecile Carels. Zij was ook vanaf het eerste uur betrokken bij de feesten en haar café was gedurende die tien dagen dag en nacht open. Elke avond waren er optredens. Roland, de Piotto's
en Waso traden er geregeld op. Guido Schiffer op viool en ik op accordeon hebben daar vele nachten gespeeld. Meestal stonden er meer dan honderd mensen binnen, opeengepakt op de vloer, op de stoelen, op de tafels, en de sfeer was ongelooflijk. Soms gebeurde het dat iedereen, in de mate van het mogelijke, stond mee te dansen zodat de vloer het dreigde te begeven. Er stond dan iemand in de kelder die kwam roepen als de vloer te veel begon mee te geven, en dan moesten we onmiddellijk stoppen. De jaren nadien hebben ze de vloer speciaal ondersteund voor de feesten.”
“In de namiddag waren er ook altijd activiteiten voor de kinderen. Stekelbees heeft jaren het jeugdatelier onder de naam Patati Patata op zich genomen.”
“Vanaf 1972 werden er om de dag af te sluiten, of beter om de volgende dag te beginnen, films gedraaid. Marc Van Hecke, die van 1970 tot en met 1982 voor de geluidsversterking zorgde, selecteerde de films. Er zaten soms veel mensen te kijken, zelfs als het beeld bijna niet meer zichtbaar was omdat het 's morgens al te klaar was.”
“Ieder jaar opnieuw werd de draak buiten de stad opgehaald om dan stoetsgewijze naar Sint‑Jacobs te komen. Later heb ik verschillende ideeën voor de stoet uitgewerkt, zoals de wandelende parodie op de gemeenteraad, de reuzentaart met de koppen van politiekers, de act met de guillotine, enz.”
“De Vlasmarkt was toen de plaats bij uitstek voor straatanimatie. Jaar na jaar stond Mong Rosseel er met een spooktent, waar zelfs Arne Sierens en Wim Meuwissen nog aan meegewerkt hebben. Pol De Braeckeleer van De Muur heeft daar ook nog met het reuzenei, de koe, het kaartenhuisje en de muur gestaan. Schitterende animaties die zeer veel volk lokten, en waar je voor 20 frank steevast bedot was. Het was verbazend dat wie één van deze attracties bezocht had, weigerde om de inhoud te verklappen aan de anderen. Zelf zien en zelf beleven was de boodschap.”
“Gust Buysse is jarenlang ook een vaste animator geweest op de Vlasmarkt. Elk jaar probeerde hij een nieuw wereldrecord te vestigen. Zijn naam veranderde mee met zijn recordpogingen: Guust de stempelaar, Guust de
wortelschreper, Guust de muilentrekker, enz. Zijn merkwaardigste stunt was
misschien wel het wereldrecord briefschrijven aan president Reagan.”
“Wat ik me ook nog goed herinner is de stunt van Jan Verroken. Hij liep op een schuine kabel omhoog van het druppelkot op Sint‑Jacobs naar een kraan die op het einde van de Vlasmarkt stond. Elke dag werd deze stunt keer op keer uitgesteld. De voorlaatste dag liep hij dan toch terwijl de fanfare van Sint-Juttemis zorgde voor een muzikale begeleiding waarvan je kippevel kreeg.”
“De eerste jaren werkte ik als tapper en naarmate de feesten groeiden werd het steeds moeilijker om op een treffelijke manier te tappen. We moesten soms zo snel bestellen dat de koeling van de taps het niet meer haalde en er enkel nog schuim uit de tapkranen kwam. Toen lieten we gewoon emmers vollopen waaruit we dan de pinten schepen. Toen kon dat nog en accepteerden de mensen dit. Er was trouwens een groot voordeel aan: de pintjes waren steeds tot de rand gevuld! Vandaag zou je om hygiënische redenen uiteraard onmiddellijk het kraam moeten sluiten.”
“Een plezante anekdote uit die tijd was dat Walter en Dick Rogiers op een morgen verdwenen waren. Spoorloos. Er brak paniek uit, want ze hadden de kas meegenomen. Tegen de avond kwamen ze goed in de wind terug. Ze hadden een bloemenwinkel leeggekocht en de bloemen aan het station uitgedeeld aan de treinreizigers. Als reden gaven ze op dat dit een uitstekende campagne was voor de public relations van de Gentse Feesten.”
Oorspronkelijk lag het stadsbestuur dwars omdat de rebelse geest van de oude kermissen opnieuw door de stad waarde, maar toen de dekenijen geld roken en mee op de wagen sprongen, kwam men toch over de brug. Het "Bal 1900" op de Kouter werd in ere hersteld en vanaf 1974 kwam er een officiële openingsstoet met o.a. de Fanfare van de Lochte Genteneirs. De Snaar en Papa Doc stonden op het podium. Er werd voor het eerst ook opnieuw een Stropke verkozen (en om in de rebelse geest te blijven, werd het al meteen een meisje: Lutgarde Burggraeve) en wijlen John Massis liet in 't Museetje (nu het Huis van Alijn) z'n spierballen zien.
In 1975 liep het pleintje al goed vol voor mensen als Armand en Kris De Bruyne. Toch waren er nog altijd moeilijkheden omdat Walter De Buck, ondanks al zijn verdiensten, verplicht werd om de muziek in zijn Martiko om 22.30u af te zetten en om 1u de deuren te sluiten. Berten De Keyzer (de vader van Laurens) schreef: "De stad schijnt op de ene of andere wijze Walter De Buck te willen kelderen. Andere organisaties zouden veel subsidies krijgen." De pastoor van Sint-Jacobs klaagt (terecht) dat zijn kerk als pissijn wordt gebruikt.
Bijgevolg schreef hoofdcommissaris Mortier zelfs nog in 1976 een ophefmakend rapport voor de burgemeester waarin hij er zijn beklag over deed dat "Sint-Jacobs zich bij de buitenlandse hippies enige faam heeft verworven" en dat "die het niet zo nauw nemen met de moraliteit". Ook "sommige spektakels druisen in tegen de openbare orde en zeden". Vooral "de films die op het pleintje gedraaid worden zijn vaak bijzonder sterk gekruid". Dat was in de tijd dat het avondprogramma nog met een film werd besloten en eigenlijk was het alleen de tekenfilm "Fritz the Cat" die voor enig vertier zorgde. Maar moesten de kinderen toen niet al lang in hun bed liggen? Ook Cinema Vooruit protesteerde hiertegen. Niet omwille van het fatsoen, maar wegens de "oneerlijke concurrentie". Feestschepen Moreeuw van zijn kant stoorde zich aan de infostandjes die traditiegetrouw rond het pleintje stonden opgesteld. Ook hij zag "een sfeerverschuiving à la Amsterdam".
Een jaar later kwam de nieuwe schepen van feestelijkheden, Jef Ackerman, een kijkje nemen en vond het "plezanter dan ze hem hadden wijsgemaakt". Een en ander belette echter niet dat het Willem Breuker Kollektief wegens lawaaihinder door de politie van het podium werd gejaagd. Toch woei er voortaan een nieuwe wind: de eerste (geringe) subsidies gingen over de toonbank en er werd door de stad ook al wat praktische hulp verleend. In 1979 kwam zelfs cultuurminister Rika De Backer met wat subsidies over de brug.
PROFESSIONALISERING
Ook Geert Hoste heeft de tijd nog meegemaakt dat de Gentse Feesten veel kleinschaliger waren, maar hij doet niet mee aan dat nostalgisch geleuter. "Dat zijn altijd dezelfde mensen die klagen. Eigenlijk is dat omdat ze nu deftig getrouwd zijn en niet meer zoals op hun achttiende zich elke nacht lazerus kunnen zuipen en naar een lief op zoek gaan. Nee, als je eerlijk bent, moet je toegeven dat het allemaal juist veel professioneler is geworden. Het stadsbestuur heeft dat goed in handen."
Dat de Gentse Feesten in de zeventiger jaren, toen al zelfs buiten Gent, een unieke uitstraling hadden, wordt bewezen door het feit dat veel festivals in Vlaanderen zich geïnspireerd hebben op de Gentse Feesten: de Lokerse Feesten, de Paulusfeesten in Oostende, het Straatfestival in Vlissingen, het Cactusfestival in Brugge, de Savooifeesten in Ninove, de Steenfeesten in Antwerpen, enz.
Fabien Audooren: “In 1982 hebben we het gebouw aangekocht waar nu het Nieuwpoorttheater is. Vanaf 1980 hebben we die ruimte gebruikt tijdens de Gentse Feesten om er theatergezelschappen en aanverwante acts te programmeren. In de tweede helft van de jaren tachtig is Dirk Pauwels met enkele vrienden begonnen met de uitbouw van wat nu het Nieuwpoorttheater is.”
“In die tijd werd er ook altijd rond een thema gewerkt, of werd er een instrument in het daglicht gesteld. De meest uiteenlopende zaken zijn aan bod gekomen: 'Culturen als Buren', 'Wat betekent volksmuziek in de wereld van vandaag?', 'Wa gaade gij worden als ge groot zijt?', 'Het getal 13', De doedelzak, 'Het Geheim', 'De tip van de Sluier', enz. De laatste jaren werken we zonder thema. Er komen zoveel verschillende culturele aspecten aan bod tijdens de Feesten dat je voor elke editie wel tien namen kan bedenken.”
Het werd allemaal veel professioneler en voor Walter De Buck zelfs een beetje te veel. Vanaf 1985 nam Guido De Leeuw over.
Fabien Audooren: “Sinds 1985 is er een nieuwe Raad van Beheer, waarvan ook ik deel uitmaak. Door allerlei omstandigheden was er dat jaar een enorm verlies van ongeveer 3.000.000 fr. Om die put te vullen hebben we toen voor de volgende jaren voor het eerst een beleidsplan uitgewerkt. In dat plan werd alles heel strikt gebudgetteerd. Het artistieke budget werd vastgelegd, en moest strikt nageleefd worden. Het plein kreeg een nieuwe indeling, het podium werd verplaatst en er kwam een nieuwe tentenstructuur. We hebben ook moeten bezuinigen op de onkostenvergoedingen voor de medewerkers, enz. Elke frank werd twee maal omgedraaid voor we hem uitgaven. De steun die we tot dan toe van de stad kregen, beperkte zich tot het betalen van enkele groepen, die ook op de andere grote pleinen optraden, en het leveren van de podia, nadars en vlaggenmasten. Binnen deze krappe begroting werd er, naast de programmatie, toch plaats gevonden om elk jaar opnieuw opdrachten te geven aan enkele plastische kunstenaars. Als één van de hoogtepunten wil ik De Vlieger (1983) van Luc Van Haegenborgh vermelden. Hij was trouwens ook de man achter de reuzenbetonblok die we in 1980 met vzw Trefpunt aan de stad schonken.”
“Sinds 1985 heeft ook de sponsoring zijn intrede gedaan op Sint‑Jacobs. Voor die tijd kregen we hier en daar wat materiaal en een beetje geld van de brouwerij. Door de stijgende kosten voor de programmatie, de infrastructuur, de medewerkers, en niet te vergeten de BTW en de bedrijfsvoorheffing op buitenlandse artiesten, is sponsoring voor de organisatie van de Gentse Feesten onontbeerlijk geworden. De steun die we van de overheid krijgen is zelfs niet voldoende om de BTW en de bedrijfsvoorheffing te betalen. Toch proberen we in de mate van het mogelijke het pleintje zelf vrij te houden van reclamepanelen en agressieve publiciteitscampagnes. Het pleintje is er in de eerste plaats voor de concerten, voor de plastische aankleding en voor het publiek. Wij willen die sfeer proberen te behouden. Tot vandaag begrijpen en respecteren onze sponsors dit.”
In 1988 moest de laatste draaimolen aan Sint-Jacobs plaats ruimen voor de Spiegeltent.
Tot 1989 kreeg vzw Trefpunt van de stad op artistiek vlak een paar groepen
aangeboden via de Dienst Culturele Animatie. De Korenmarkt kreeg er nog eens 800.000 fr. bovenop, en het Sint‑Baafsplein werd volledig georganiseerd door de stad.
Fabien Audooren: “In datzelfde jaar hebben we toen een voorstel uitgewerkt met een nieuwe verdeelsleutel voor de subsidies en die aan het nieuwe stadsbestuur voorgesteld. Elke organisator zou subsidies ontvangen in verhouding tot het artistieke budget dat hij zelf investeerde. Het stadsbestuur is ons daar gedeeltelijk in gevolgd, in die mate dat ze voor de drie grote pleinen ongeveer evenveel subsidieerden. Voor Sint‑Jacobs betekende dit een subsidieverhoging van meer dan 1.000 %!”
“Nog in 1989 zijn Guido De Leeuw en ik naar de stad gegaan met het voorstel om in Gent een straattheaterfestival te organiseren. De stad heeft onmiddellijk enthousiast gereageerd. Ze wilden zelfs als gelijkwaardige partner mee organiseren. Vzw Trefpunt zou instaan voor de artistieke invulling, en de stad zou de praktische realisatie op zich nemen. In 1990 hebben we samen het eerste Europees Straattheaterfestival te Gent georganiseerd. Dit festival sloeg in als een bom en het wantrouwen dat voordien leefde bij sommige beleidsmensen en collega‑organisatoren, veranderde snel in een laaiend enthousiasme. Eén van de sterkste troeven van het Straattheaterfestival was dat het zeker geen elitair festival was. Het Straattheaterfestival was toegankelijk voor iedereen, en bijna alle voorstellingen waren gratis. Omdat de groepen op straat optraden, speelde ook hier de spreekwoordelijke drempelvrees, die de cultuurtempels wel met zich meebrengen, geen enkele rol.”
“Tijdens het eerste Straattheaterfestival werd al snel duidelijk dat er
ook bij ons een ruime belangstelling groeide voor openluchtvoorstellingen van hoog artistiek niveau. In 1992 werd de naam van Vzw Trefpunt dan ook aangevuld met de ondertitel: Productiecentrum voor Kunsten op Straat. We wilden naast het hoge aantal kwalitatief goede buitenvoorstellingen die beschikbaar waren uit het buitenland, zelf starten met de realisatie van volwaardige buitenproducties. Tijdens het tweede Europese Straattheaterfestival realiseerden we één eigen buitentheaterproductie, Arena, en één coproductie met het Theaterfestival aan de Werf uit Utrecht, Aero.”
“Eén van de onderdelen van het tweede Europese Straattheaterfestival werd De Grote Prijs Guido Claus, ter nagedachtenis van Guido Claus, één van de Twee Wezen, met wie wij jarenlang een prettige en vriendschappelijke samenwerking hadden. Jarenlang was hij ook medewerker op Sint‑Jacobs als schenker in ons Druppelkot. Deze wedstrijd is bedoeld voor jonge en nieuwe groepen, en voor solospelers die, met een minimum aan materiaal, toch een boeiende voorstelling weten te realiseren. De eerste prijs werd gewonnen door de Compagnie Contre‑Pour met hun voorstelling: Les Hommes en Noir."
“In 1990 zijn we tijdens de Feesten gestart met de organisatie van orgelconcerten in de Sint‑Jacobskerk. Iedereen kende de Sint‑Jacobskerk, één van de mooiste kerken van Gent, langs de buitenkant, maar de meesten onder ons waren er nooit binnen geweest. Die kerk is gedurende het jaar, buiten de kerkdiensten, niet open voor bezoekers. Er kwamen heel wat luisteraars naar de concerten; sommigen waren enkel geïnteresseerd in het interieur. Sinds 1991 geven we voor deze concerten compositieopdrachten aan hedendaagse Vlaamse componisten.”
HOLLANDERS
Alhoewel wij nooit zouden gedacht hebben dat urine een goede meststof was, dan moet het aftreksel van ettelijke Duvels blijkbaar toch erg gunstig op die voedingsbodem hebben ingewerkt, want de mensen van Trefpunt hebben uitgerekend dat er nu jaarlijks om en bij het miljoen mensen op Sint-Jacobs passeren. Daarbij groeien en bloeien er zoveel Hollanders dat een Gentse kat er haar jongen niet meer kan vinden. Of zoals Laurens De Keyzer stelt: "Het is net alsof je op bezoek bent in je eigen stad, een merkwaardig gevoel. Hinderen doen ze me echter niet, het duurt tenslotte maar tien dagen en Hollanders mogen zich toch ook amuseren, of niet soms? 't Zijn toch leuke feesten? Maar wel vuile. Op die manier ben ik altijd blij dat de Gentse Feesten achter de rug zijn, omdat de stad dan weer wat properder wordt. Vroeger was het pleintje bij Sint-Jacobs natuurlijk wel lekker vuil, maar daarrond zat je alweer in een andere wereld. Nu is het overal hetzelfde. Je kan nergens nog rust vinden. Op iedere hoek van de straat staat er wel iemand te jengelen. Ik heb dan ook zeer veel respect voor het werk van de reinigingsdienst in die periode. Ik vind het trouwens zalig om ze bezig te zien. Het is alsof je eigen bovenkamer gekuist wordt. Vooral als je teveel gedronken hebt, wat mij wel eens pleegt te overkomen. Dan is het alsof ik gezuiverd word, alsof ik naar de biecht ben geweest."
VERNIEUWING
Op 13 juli 1999 gaven zowel Walter De Buck als cultuurschepen Jaak De Poorter, die op die dag resp.65 en 60 jaar werden en met (voor de laatste: vervroegd) pensioen gingen, de fakkel door aan de jongere generatie. Deze editie werd echter met een financiële kater afgesloten, zodat vzw Trefpunt besloot om enkele zaken terug te schroeven. Zo was er in 2000 in het Baudelopark geen Spiegeltent meer. Het Wijkpaleis blijft wel staan om er zweterige tango's en andere buikdansen te euh... dansen.
Voor het eerst sinds dertig jaar werden de Feesten dus ook niet geopend door Walter De Buck, maar hij sluit ze nog wel altijd af (zij het dan net voor de haast even onvermijdelijke Raymond van het Groenewoud). In de plaats van De Buck werd als openingsact een Turkse zangeres aangetrokken om aan te geven dat de Feesten er ook zijn voor de "nieuwe Gentenaars", aldus Guido De Leeuw. Toch is ook Gents Nationalisme op zijn plaats, met het Gents Nationaal Zangfeest, waarbij Guido Naessens in samenzang met het publiek nog eens zijn Gentse "klassiekers" doorneemt...
De grote vernieuwing kwam er echter in 2002 toen de nieuwe feestenburgemeester Daniël Termont als "sterkste man van Gent" (voor een goed doel had hij deze klassieker nog eens op CD gezet) niet alleen komaf wilde maken met de traditionele programmatie op "gevestigde" pleinen als Sint-Baafs of de Korenmarkt (die programmatie ligt immers al jaren onder vuur), maar ook die van Sint-Jacobs zelf. Inderdaad, niet alleen blijkt de opkomst hier fel achteruit te gaan (al kan dat onmogelijk de enige reden tot kritiek zijn, aangezien de Groentenmarkt die met covergroepen als Chris Hageland en Zep Zupiler nog altijd enorm succes kent, toch ook geviseerd wordt), vooral de jongeren laten het afweten. Zelfs als er een avond speciaal voor hen wordt geprogrammeerd. Het mag dus duidelijk zijn: de ouwe rakkers van Trefpunt hebben de overstap naar de 21ste eeuw gemist.
Daarop werd gereageerd met twee nieuwe podia: één aan de Korenlei, waar de programmatie in handen was van de exoten van Polé Polé, en één aan de Oude Beestenmarkt, dat vooral hiphop, house, trance en wat weet ik al meer moest brengen. Werd het eerste initiatief door iedereen gesmaakt (net als het Blue Note Jazzfestival in de Bijloke en het Gravensteen), dan kwam er op het tweede wel veel kritiek vanuit de omliggende apartementsgebouwen. Typisch was dat deze in de krant "De Gentenaar" werd geformuleerd door Miel Swillens, typisch dus iemand "uit de jaren zestig/zeventig". Hij wees de journalisten op hun deontologische plicht om niet enkel euforisch te doen over de dance-acts die zich aanboden, maar om de feesten ook kritisch te benaderen, wat geluidsoverlast e.d. aangaat.
Als antwoord gaf De Gentenaar prompt hun dagelijkse Gentse Feestenprijs aan de programmatoren van de Oude Beestenmarkt. En alsof dat nog niet volstond als opgestoken middenvinger tegenover die "soixante-huitards", gaven ze 's anderendaags ook nog een prijs aan de vzw Starbot, die wegens geluidsoverlast een avondje op het schoolplein van Sint-Bavo moesten laten voorbijgaan, maar die dan maar een openluchtfuif gaven aan het beeld van Karel Waeri dat Walter De Buck op het Beverhoutplein heeft geplaatst.
Ze deden dit onder het motto: "De straten zijn van iedereen". Dit was een duidelijke verwijzing naar de "rebelse" stoet onder leiding van Eric Goeman die nà de officiële openingsstoet was opgestapt. Nochtans werd deze "rebellenclub" bijna uitsluitend bevolkt door gouwe ouwen als Walter De Buck, Patrick Cohen, Mong Rosseel en zelfs Mon Cocquyt. Hier kon men dus moeilijk van een "verjonging" spreken...
Maar verjonging of niet, in totaal zouden dat jaar anderhalf miljoen mensen de feesten bezoeken. Een recordopkomst.
Ronny De Schepper
zondag 2 december 2007
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten