vrijdag 14 december 2007

John Irving, een solide leugenaar

Alhoewel John Winslow Irving, die geboren is op 2 maart 1942 in Exeter, New Hampshire (*) en die nog speeches heeft geschreven voor Jimmy Carter, zeker niet mag vereenzelvigd worden met zijn geesteskind Garp (ondanks het feit dat ze allebei debuteerden met "een werk over beren i.p.v. over mensen", Garp p.190), toch is het duidelijk dat Irving het heel duidelijk over zichzelf heeft, wanneer hij het falen van Garps debuut toeschrijft aan het feit dat het niet thuishoort in het postmodernisme (Garp p.177).
SETTING FREE THE BEARS
Voor hij beroemd werd, schreef Irving zoals gezegd "Setting Free the Bears" ("De beren los", 1968). Het is een verhaal in drie delen. Het eerste ("Siggy") verhaalt over de ontmoeting van de ik-persoon (Hannes Graff) met een vreemde vogel, Siegfried Javotnik genaamd, in het Wenen van de jaren zestig. Wanneer Siggy omkomt in een merkwaardig ongeval met bijen, volgt deel twee, dat op zichzelf ook uit twee delen bestaat, namelijk enerzijds de voorbereidingen die Siggy had getroffen om de dieren uit de dierentuin te bevrijden en anderzijds zijn "voorgeschiedenis", wat vooral neerkomt op de manier waarop zijn ouders en grootouders de oorlogsjaren (de bezetting eerst door de nazi's, daarna door de Russen) zijn doorgekomen. Deze passage is erg anticommunistisch, wat nu "bon ton" is, maar wat in de jaren zestig toch wel erg uit de toon moet gevallen zijn. Het dient te worden toegegeven dat Irving zich wel een "poeta vates" toont over wat er later in de Balkan staat te gebeuren (want zoals de naam "Javotnik" reeds aangeeft, speelt een deel van deze geschiedenis zich af in het voormalige Joegoslavië).
Het derde deel begint met een literaire "verantwoording" waarom hij dat tweede deel heeft "gemixt" in plaats van in twee aparte verhalen te vertellen en wat de oorlogsjaren betreft voegt hij er op een (on)handige manier zelfs een bibliografie aan toe! Maar het grootste stuk van dit derde deel is dus uiteraard de realisatie van de plannen van Siggy door Graff (en diens liefje Gallen). Onnodig te zeggen dat het niet allemaal afloopt zoals gepland...
THE 158-POUND MARRIAGE
Daarna volgde "The Water-Method Man"("De watermethodeman", 1972), wat ik nog niet heb gelezen, maar "The 158-Pound Marriage" ("Het huwelijk van 158 pond", 1974), een voor Irvings doen erg korte roman (235 blz.) over partnerruil, heb ik dan weer wél gelezen. Aangezien Irving een Amerikaan is, heeft de titel uiteraard niks te maken met het Engelse pond, maar wel met een gewichtsklasse uit (je raadt het al) het worstelen (deze sport zal ook een belangrijke rol spelen in “Garp”, Irving is trouwens zelf worstelcoach geweest; in de verfilming van “Garp” stond hij erop een cameorolletje te vertolken als scheidsrechter). Eén van de vier hoofdfiguren (voor partnerruil moet men met vier zijn) is immers Severin Winter, een worstelcoach van de universiteit van Iowa die in zijn eigen carrière als worstelaar actief was in de categorie tot 157 pond (**). Ondertussen is die categorie echter gewijzigd naar 158 pond: “As a former 157-pounder, it must be nice, Severin, to involve yourself in a field that’s changed one pound in ten years.” (p.24). “What do you weigh now?” Edith asked. He looked so much bigger, though he was lean in those days. “One fifty-eight,” he said. She wasn’t sure if this was a joke. With him you never knew.” (p.42) “I learned later that he liked to categorize books by wrestling weight classes. Such as: “That’s a pretty fair 134-pound novel.” (p.74)
Severin is de zoon van een Oostenrijks koppel, waarbij de man (de kunstenaar Kurt Winter) zijn echtgenote (de actrice Katrina Marek) naar het buitenland had gestuurd de dag vóór de inval van Hitler. Hij had haar een aantal kunstwerken van zijn hand meegegeven “om te kunnen overleven”, maar toen ze deze ontrolde, bleken het allemaal erotische afbeeldingen van haarzelf te zijn. De man had immers geredeneerd dat ze met haar acteerprestaties in het buitenland niet aan de bak zou kunnen komen en bovendien was ze hoogzwanger dus weinig aantrekkelijk. Maar dankzij die tekeningen kwam het dus nog allemaal goed. Ze zou zelfs nooit meer acteren, ook na de oorlog niet toen ze was teruggekeerd naar Wenen. Ze modelleerde zich een weg door het leven, zou men kunnen zeggen. Meestal droeg ze een “muskrat coat” en daaronder helemaal niks. En in het bezette Wenen volstond het dan meestal om gewoon haar jas eens te openen om ergens toegang te krijgen...
Dat had hij dus goed ingeschat. Minder goed was zijn inschatting om tegen het einde van de oorlog de dieren uit de Weense zoo vrij te laten (tiens, waar hebben we dat nóg gelezen?). De dieren waren immers uitgehongerd en de eerste die op het menu stond was uiteraard hun bevrijder. Bovendien waren ook de Russische “bevrijders” (weer zeer anticommunistische passages) uitgehongerd en in plaats van de dieren te redden, werden ze op die manier op de kortste keren zelf allemaal verorberd.
Die Severin is getrouwd met Edith Fuller uit New York, een teer gebouwd schepsel, dat in opdracht van haar moeder (die voor het Museum of Modern Art werkt) op zoek was naar schilderijen van Kurt Winter (louter als overgangsfiguur, niet als belangrijk schilder), en waarop de auteur (de ik-persoon) meteen verliefd wordt als hij het koppel jaren later ontmoet. Zelf is hij getrouwd met Utchka, wat Oekraïns zou moeten zijn voor “klein kalf”, omdat ze als kind verstopt zat in het karkas van een dode koe, toen de Russen hun dorp “bevrijdden” door iedereen te vermoorden, nadat ze de vrouwen hadden verkracht. Ik moet mij overigens corrigeren als ik opmerk dat dit telkens “anti-communistische” oprispingen van Irving zijn, het zijn eerder racistische uitlatingen, want in het geval van Utchka, stipt Irving zelf de ironie aan dat haar vader door de nazi’s werd geëxecuteerd als “bolsjevistische saboteur”: “It is unproven that he was a Bolshevik, but he was a saboteur.” (p.7) Alhoewel. De passage over het naoorlogse Wenen is van het grofste anticommunisme dat ik ooit heb gelezen. Ik heb er wel de film “The third man” een beetje beter door begrepen, maar ik was dan ook erg jong toen ik die voor de eerste keer zag.
Uiteraard loopt het allemaal slecht af, hoe kan het ook anders als het over partnerruil gaat, maar dat ga ik hier toch maar niet verklappen, want ondanks alles is het toch wel een lezenswaardige novelle.
"Ruimte binnenshuis" is dan weer een écht kortverhaal uit 1974. "Ruimte binnenshuis" bevat twee plots, die lange tijd naast elkaar lopen en net als men denkt dat ze gaan samenvallen, loopt het verhaal op een sisser af. Onbevredigend, dat is het juiste woord. Maar "the best was yet to come"...
THE WORLD ACCORDING TO GARP
De families die John Irving beschrijft, zijn niet de families die u en ik gewend zijn. Men beleeft dingen die niemand ooit beleeft. Absurd, irreëel, fantastisch, wreed, ongelooflijk grappig, oeverloos verdrietig. Garp en zijn moeder Jenny Fields vormen in "The world according to Garp" (1976) zo'n gezin. Er is echter één constante: alles draait om het schrijven. Niet alleen ontdekken moeder en zoon elk hun schrijversambitie tijdens een verblijf in Wenen, de zoon vindt zijn vrouw ook nog dankzij de literatuur. Zou Irving dan toch romans over romans schrijven en op die manier uiteindelijk ook postmodernist zijn? (Onnodig op te merken dat ook Irving zelf zich van zijn schrijverstalent bewust werd tijdens zijn verblijf aan the Institute of European Studies in Wenen.)
HOTEL NEW HAMPSHIRE
Ook de Berry's uit New England en later Maine (met alweer een tussendoortje in Wenen) maken zo'n toestanden mee in "Hotel New Hampshire" (1981). Omdat ze dat zo willen. Ze willen geen "opportunity", geen "geschikt moment" in het leven laten voorbijgaan; zelfs als er teveel zouden zijn. Want eens komt er een eind aan de geschikte momenten.
Vader Win Berry, zoon van "coach" Bob Berry of kortweg Iowa Bob, kreeg die raad mee van Freud (niet dé Freud) vóór hij met moeder Mary (Bates) trouwde, net op het moment vóór Freud terug naar zijn geboortestad Wenen vertrok en Win zijn beer "State o'Maine" of kortweg "Earl" en motor naliet. En het was natuurlijk ook vóór Frank, Franny, John (de koele objectieve reporter), Lilly en Egg hun kleine gezin kwamen vergroten.
Wàt dat gezin precies meemaakt in een kwarteeuw (van 1939 tot 1965), is ook te zien in Tony Richardsons gelijknamige verfilming van het boek. Een voorsmaakje ervan krijg je reeds in "The Pension Grillparzer", het kortverhaal dat Garp zogezegd schrijft in "The world according to Garp". De titel van dat boek is daaraan trouwens ontleend: "Helen would later say that it is in the conclusion of 'The Pension Grillparzer' that we can glimpse what the world according to Garp would be like" (p.166).
En wat is dat einde dan wel? "I was thinking I had noticed a curious lack of either enthusiasm or bitterness in the account of the world by Theobald's sister. There was in her story the flatness one associates with a storyteller who is accepting of unhappy endings, as if her life and her companions had never been exotic to her as if they had always been staging a ludicrous and doomed effort at reclassification." (p.176)
Merkwaardig ook dat Irving (of althans toch zijn uitgever) in deze context een fout maakt die je niet direct zou verwachten bij een uitgave die normaal gezien toch "meticulously" nagelezen zou moeten zijn, namelijk "Australian" voor "Austrian" (p.122).
De personages van "Hotel New Hampshire" van hun kant zijn, hoe bizar en onecht ook, toch zo menselijk in hun reacties. Ze zijn woest en innerlijk verscheurd wanneer hun zus verkracht wordt door een hele voetbalploeg , ze lopen zich bijna te pletter om een andere zus van zelfmoord te weerhouden, maar toch stappen ze schijnbaar zonder probleem over de dood van hun moeder en broertje in een vliegtuigongeluk. Al worden deze vaak met weemoed weer in gedachten gehaald. De Irving-karakters zijn beslist nonconformistisch, maar hun reacties zijn die van iedere mens. Alleen hebben ze na elke slag in het gezicht - en het is een slag, want elk drama slaat bij voorkeur toe tijdens de leukste, onstuimigste momenten - toch altijd opnieuw de moed om door te gaan, om te leven, om jong te blijven.
Aan het slot van zijn roman wenst de verteller iedereen een goede, sterke beer toe. Als steun, stimulans, richtingaangever om te leven, om jong te blijven. Kortom een echte Winnie-the-Pooh. En alle personages vinden inderdaad hun "beer": Frank in zijn verstand, vader Win in zijn illusies, Franny in haar zwarte minnaar en tenslotte John, de verteller, in Susie, het meisje dat zichzelf zo lelijk vond, dat ze zich jarenlang als beer vermomde (wat een beetje een probleem is als je de film gezien hebt vóór je het boek hebt gelezen, want met iemand als Nastassja Kinski voor ogen is het moeilijk om het personage geloofwaardig “lelijk” te vinden). Of, zoals Iowa Bob zaliger ooit zei: "You've got to get obsessed and stay obsessed. You have to keep passing the open windows."
THE CIDER HOUSE RULES
John Irvings boeken verfilmen is geen eenvoudige klus. Dat bewijzen de filmversies van "The World According to Garp" en "The Hotel New Hampshire". Daarom besloot de auteur om zelf het scenario te schrijven van "The cider house rules". Niet dat het veel hielp. Hij schreef hierover later zelfs de korte roman "A son of the circus" ("Een zoon van het circus"), die ik even in handen heb gehad, maar uiteindelijk toch niet heb gekocht, omdat hij mij niet aansprak.
Het verhaal van “The cider house rules” speelt in de jaren veertig. In een afgelegen weeshuis in de Amerikaanse staat Maine groeit Homer Wells op onder de hoede van dokter Larch, die hem heeft ingewijd in de geneeskunde. Homer kent niets buiten de veilige wereld van het weeshuis maar naarmate hij ouder wordt, groeit nieuwsgierigheid naar de wereld àchter het tuinhek. Meteen begint Homer ook bepaalde principes van de dokter in twijfel te trekken, met name het gemak waarmee hij vrouwen verlost van ongewenste baby's. Dokter Larch verdedigt zijn aanpak door erop te wijzen dat hij vrouwen beschermt die in nood verkeren. Als hij niet ingrijpt, lopen ze wellicht naar een of andere kwakzalver die hun gezondheid in gevaar brengt.
Homer kan op de duur dokter spelen zonder dat hij de vereiste diploma's heeft. Zijn wereldbeeld blijft echter beperkt tot dat van het weeshuis. Hij ziet een kans zijn horizon te verbreden als Wally en Candy Worthington naar dokter Larch komen om een abortus te laten uitvoeren. Nadien vraagt Homer dat ze hem zouden meenemen naar hun huis, waar hij met een ploeg zwarten appels tot cider helpt verwerken. Wally vertrekt als soldaat naar Europa en Homer wordt voorspelbaar verliefd op Candy. Even voorspelbaar keert Wally verlamd terug uit de oorlog en keert Homer uiteindelijk terug naar het weeshuis om er de plek van Larch (overleden na een overdosis) in te nemen, dankzij een door Larch zelf vervalst doktersdiploma.
Met dit laatste (maar ook op andere ogenblikken) wordt de titel van het boek verklaard. De huisregels die in het ciderhuis zijn opgehangen kunnen immers door de eenvoudige plukkers niet worden gelezen. Zij maken dan ook hun eigen regels. En dat is meteen ook de boodschap van het boek: in het leven moet je je eigen regels maken.
SAY A PRAYER FOR OWEN MEANY
Al op de eerste pagina's van het volgende boek, “Say a prayer for Owen Meany” (1989) is duidelijk dat ook de moeder van de ik-persoon van het boek (John Wheelwright) haar eigen regels maakt. Dat blijkt al uit haar naam, want die was Tabitha (of Tabby) Wheelwright. Met andere woorden, John was “a love child”, zij het dat er van “love” blijkbaar niet veel sprake was, want zijn vader is zo lang zijn moeder leefde voor hem een onbekende gebleven. “Het was blijkbaar het soort verhaal waarvoor je 'groot genoeg' diende te zijn.” (p.21)
Maar John (niet enkel deelt hij zijn voornaam en woonplaats met de auteur, maar ook zijn geboortejaar, 1942) krijgt de kans niet om 'groot genoeg' te worden, want zijn moeder wordt als hij elf is en zij pas dertig gedood door een “uitbal” (term uit het honkbal en titel van het eerste hoofdstuk) van... precies die Owen Meany, een “vriendje” van John maar ook het voorwerp van pesterijen van heel de klas, John inbegrepen. Die Owen Meany was anders nooit in staat een bal te raken, laat staan hard te raken.
Owen Meany kon trouwens ook geen steentjes op het water doen wegketsen, aangezien hij vanop de oever niet eens tot aan het water geraakte. Behalve die keer dat hij over Johns vader zei: “Je vader kan zich verborgen houden voor jou, maar voor God kan hij zich niet verstoppen.” (p.22)
Jammer genoeg zegt hij dat (zoals alles trouwens) wel in hoofdletters, wat – zoals we weten sedert de invoering van de “netitiquette” - gelijk staat met roepen en dus onbeleefd is. Bovendien is het ook een beetje eigenaardig want “om überhaupt gehoord te kunnen worden, moest Owen Meany schreeuwen door zijn neus” (p.15).
Maar goed, die dag dus stelt de schrijver: “En ofschoon ik hem toen niet geloofde, was dat de dag waarop Owen Meany begon aan zijn langdurige opbouw van mijn geloof in God.” (p.22)
Dat stond trouwens al in de eerste zin: “ik ben christen vanwege Owen Meany” (p.13). Alleen zijn dat niet de echte openingswoorden, maar het einde van een eerste zin die vijf lijnen lang is. Daarmee gaat Irving dus de wedstrijd “fameuze openingszinnen” zeker niet winnen!
Maar nog belangrijker is allicht, dat ik blij mocht zijn van reeds flink wat andere boeken van Irving te hebben gelezen, want anders was het nog maar de vraag of ik ermee zou doorgegaan zijn, na zo'n zin.
En dat zou toch wel spijtig zijn, want zoals gewoonlijk liegt Irving er zo solied op los (zie verder), dat iedereen er wel iets van zichzelf in herkent. Zo kwam de discussie over de borsten van Tabitha Wheelwright me maar al te bekend voor (p.41). Ik herinner me ook nog hoe pijnlijk het was, als mijn vriendjes stonden aan te schuiven om met mijn moeder te praten, terwijl ze met een diepe décolletée op haar hukken in de tuin aan het werken was. Alhoewel ze hiermee eigenlijk meer overeenkomst vertoonde met Tabitha's moeder Harriet dan met Tabitha zelf (p.30).
Met deze opmerking geef ik trouwens meteen aan dat de parallel niet helemaal opgaat. Voor de rest was mijn moeder (die tien jaar meer scheelde met mij dan Tabitha met haar zoon) zeker geen filmster (***) en vooral, bij Tabitha is dat dan een aanleiding om haar zoon, maar ook Owen Meany, uitgebreid te gaan knuffelen (p.49). Bij ons thuis werd er niét geknuffeld. Ik heb mijn moeder mijn vader nooit zien zoenen of knuffelen en vice versa al evenmin. Ook ik werd niet geknuffeld, door geen van beide. In ruil kreeg ik dan maar materiële zaken: een fiets, een draagbare radio, een platenspeler... Telkens was ik daarmee de eerste uit de buurt, maar een knuffel? Forget it!(****)
Soms “liegt” Irving ook wel eens zodanig dat je zijn “leugen” misschien wel kunt terugbrengen op collega-schrijvers. Het feit b.v. dat het overgaan van de ene kerk naar de andere in de VS vaak te maken heeft met de repercussies die dit heeft op de koorzang (p.48), verwijst mijns inziens naar het jeugdboek “My name is Aram” (1937) van William Saroyan, dat daarginds erg populair heet te zijn. Terwijl het zwemmen in het meer ontstaan door de granietwinning (p.32) dan weer zó uit de film “Breaking away” (1979) zou kunnen komen...
Ik heb in verband met John Irving nog nooit de term “magisch-realisme” laten vallen en bij nader inzien vind ik dit merkwaardig. In “A prayer for Owen Meany” is dit frappant aanwezig en men zou kunnen zeggen dat, gezien de godsdienstige thematiek die aan de oorsprong ligt van het verhaal, dit nogal voor de hand ligt. Maar op zich verschilt de verteltrant in “Owen Meany” niet van andere verhalen van Irving, het wordt alleen een beetje explicieter gesteld. En dan, ik herhaal het, valt het op hoezeer Irving met het magisch-realisme flirt en dan nog wel het “meest zuivere” MR, zoals mijn vriend Johan de Belie dat placht te stellen, namelijk dat het eigenlijk bijna louter realiteit is, maar dat enkele kleine gebeurtenissen er dat “magische” aspect aan verlenen.
U merkt het, ik heb problemen met het verwoorden, maar dat maakt het daarom niet minder wààr. Nemen we b.v. de eerste drie hoofdstukken. Het eerste, over de “uitbal”, kan men nog puur als “realistisch” afdoen. In het tweede echter, krijgt dit “ongeval” (maar dat is het in de MR-betekenis nu juist niét) al een beetje mythischer proporties door de rol van het opgezette “gordeldier” (tevens de titel van het hoofdstuk) in de verwerking van het rouwproces door de twee kinderen (Owen Meany en de ik-persoon) en door de man van het slachtoffer, dus de stiefvader van Johnny, met name Dan Needham. In het derde hoofdstuk wordt dan duidelijk hoe de religieus geïnspireerde Owen zichzelf als doodsengel ziet, nadat hij naar eigen zeggen op een nacht per ongeluk de Engel des Doods (als titel voor het hoofdstuk afgekort tot “de engel”) bij zijn werk heeft gestoord. Belangrijk is ook de rol van Dan Needham als “mediator”. Hij moet aan Johnny (die dat toen allemaal niet snapte, maar nu als volwassen auteur die het verhaal neerschrijft wél) uitleggen wat elk woord van Owen precies wil zeggen en wat de symboliek ervan is.
Precies daarom spreken deze hoofdstukken me op dat vlak meer aan dan het vijfde waarin Owen zijn eigen dood “ziet” tijdens een opvoering van Charles Dickens' “Christmas Carol”, want hier zitten we dan toch bij een heel theatraal “magisch-realisme”!
En natuurlijk moeten we dan ook iets zeggen over de rol van het “toeval”: “Owen Meany geloofde dat 'toeval' een domme, doorzichtige uitvlucht was voor domme, doorzichtige mensen die het feit niet konden accepteren dat hun leven bepaald werd door een angstaanjagend en ontzagwekkend patroon” (p.197). En even verder: “Niets is zo angstwekkend als de toekomst.” (p.205)
A WIDOW FOR ONE YEAR
Later volgden nog "The salvation of Piggy Sneed", "Het verzonnen meisje" en in 1998 "A widow for one year", dat als ik me niet vergis gelijktijdig in het Nederlands verscheen als "Weduwe voor een jaar". Dit had onder meer te maken met het feit dat een gedeelte van het plot zich in Amsterdam afspeelt. Dit boek en “Owen Meany” heb ik dan ook in het Nederlands gelezen, ook al is dit zeker geen optie van mij, het is gewoon toeval (!). Want in een (doorgaans Noord-Nederlandse) vertaling moet je je toch telkens weer door ondingen ploegen, zoals in “Owen Meany”, die dus de zoon is van een graniethandelaar, waardoor het vaak over “trottoirbanden” gaat. Trottoirbanden, mijn god! Weet je wat een “trottoirband” is? Dat is de stoeprand. En een vrouw die tijdens het neuken “harder! harder!” roept, dat hebben we allemaal al meegemaakt, maar in Nederland roept men blijkbaar “stijver! stijver!” (Meany, p.203)
De andere locaties in “A widow” zijn Long Island (waar Irving dus werd geboren), Toronto en Vermont, waar de schrijver woont. Het verhaal blijft trouwens ook inhoudelijk weer "dicht bij huis". De vier hoofdpersonages zijn immers allemaal schrijvers. Het begint allemaal met Ted Cole, een mislukte romanschrijver, die echter een succesvol auteur van kinderboeken wordt (personage dat doet denken aan de ik-figuur uit “The 158-pound marriage”). Onder meer omdat hij inspiratie voor zijn verhalen opdoet via de interactie met zijn twee zonen (Irving is zelf gehuwd en heeft drie zonen, maar in “The 158-pound marriage” zijn het er ook maar twee). Vooraleer ze het hem echter net als Christopher Robin Milne kunnen gaan kwalijk nemen, komen ze op een tragische wijze om het leven. Dit heeft vooral een blijvend effect op hun moeder Marion, die ook al "bij leven en welzijn" eraan dacht om Cole te verlaten.
In een wanhoopspoging om te redden wat er nog te redden valt, heeft het echtpaar Cole nog wel een meisje verwekt (Ruth), maar als deze vier jaar is, verlaat Marion het echtelijke dak omdat ze zichzelf wil verhinderen van Ruth te gaan houden (uit schrik dat er ook met haar iets zou gebeuren). Vooraleer te verdwijnen heeft Marion nog wel een passionele verhouding met de zestienjarige Eddie O'Hare, die zogezegd bij Ted het vak van schrijver kwam leren. (In werkelijkheid had Ted hem speciaal laten komen om Marion met hem in de koffer te laten duiken, zodat hij bij een echtscheiding Ruth zou mogen houden.) Deze O'Hare zal later inderdaad schrijver worden, maar dan wel een minderwaardige. ("Als hij meer vooruitziend was geweest, had Eddie zich daar op dat moment zijn beperkingen als schrijver kunnen realiseren: hij zou nooit een solide leugenaar zijn.", p.205) Hij herhaalt immers altijd hetzelfde thema, namelijk de liefde voor een oudere vrouw (*****).
Ook Marion zal het verlies van haar zonen van zich proberen afschrijven, maar aangezien ze naar Canada is vertrokken en daar onder een pseudoniem detectiveromans schrijft, duurt het een tijdje vooraleer de andere personages erachter komen dat zij dit is.
Ruth zelf zal uiteraard een beroemde schrijfster worden en eveneens de werkelijkheid laten ingrijpen in haar boeken. Dat is bijvoorbeeld het geval met de moord op een Nederlandse prostituée. Op die manier komt ze in contact met Harry Hoekstra, de gepensioneerde rechercheur die bij het onderzoek naar die moord was betrokken. Deze Hoekstra is zoals alle politiemensen een groot lezer (grapje!) en is als zodanig niet enkel een fan van haar, maar ook van haar moeder, van haar vader en van de minnaar van haar moeder. Nou moe! Kortom, alhoewel deze kluif van bijna zeshonderd bladzijden vlot wegleest, is dit duidelijk maakwerk. Een typisch product van de Amerikaanse school (letterlijk).
Oh ja, op het moment dat Ruth Harry ontmoet, is ze precies één jaar weduwe van haar eerste echtgenoot (haar eindredacteur overigens), vandaar de titel. Nogal flauwtjes, jawel, maar dat wordt dan toch een beetje aangedikt door het feit dat ze in een ander boek over een "weduwe voor een jaar" had geschreven, waarbij ze zwaar werd aangevallen door een "echte" weduwe die haar verweet dat ze niks afweet van het werkelijke verdriet om een afgestorvene (tevens dus een verwijzing naar het trauma van haar moeder). "Men is weduwe voor eeuwig!"
Typisch is dan dat Ruth later die vrouw weerziet die "gelukkig hertrouwd" is, terwijl hààr gevoelens inderdaad precies overeenkwamen met die beschreven in haar boeken. Moraal van het verhaal: een schrijver hoeft niet iets echt te beleven om er realistisch te kunnen over schrijven. Je kan m.a.w. ook “liegen”. Maar ook deze stelling is dus iets te pover om zo'n kanjer te legitimeren.

Ronny De Schepper

(*) “In New Hampshire wijzen we niet graag de weg – we hebben de neiging om te denken dat iemand die niet weet waar hij naartoe gaat, zich ook niet hoort te bevinden waar hij is.” (Owen Meany, p.28)
(**) Wat ik niet begrijp is dat John Irving schrijft dat Severin tot dat worstelen is gekomen, omdat hij in zijn jeugd in het naoorlogse Wenen beschermd werd door twee Joegoslavische worstelaars, waarvan er één (Vaso Trivanovich) “een bronzen medaille had gewonnen op de Olympische Spelen van Berlijn” (p.38). Ik ben dan natuurlijk van het type dat dit onmiddellijk gaat opzoeken en uiteraard is er geen sprake van die man. Akkoord, als Bob Mendes een verhaal schrijft over een achttienjarige “beur” die zowaar bijna de Ronde van Frankrijk wint, dan gelooft natuurlijk ook geen mens dat, maar waarom geeft Irving dan zo’n precieze informatie die zo gemakkelijk te weerleggen is? Waarom het niet vager houden? Dat heeft toch geen enkele invloed op het boek?
(***) Alhoewel. Er bestaan toch foto's van haar tijdens de Tweede Wereldoorlog aan het geïmproviseerde “openluchtzwembad” van Temse, genomen door de beeldhouwer Karel Aubroeck, omdat die haar als model wilde. Mijn vader vond hem echter “ne vuile pitoe”. Zelfs de belofte dat hij erbij mocht zijn, terwijl de beeldhouwer aan het werk was, kon hem niet vermurwen.
(****) Werden mijn vriendjes geknuffeld door hun ouders? Niet terwijl ik erbij was, alleszins. Misschien waren wij wel een “knuffelloze” generatie? Misschien zijn er na ons niets anders meer dan “knuffelloze” generaties gekomen en is dat wel de oorzaak van alle problemen?
(*****) Ik heb dan ook zeer doelbewust John Irving met het epitheton “solide leugenaar” bedacht. Het is in die context uiteraard een zeer groot compliment. Mijn eigen falen op het vlak van het schrijven van fictie wijt ik trouwens ook daaraan: ik kan absoluut niet liegen. Het lijkt alsof ik mezelf hiermee bewierook, maar het is precies het tegenovergestelde. Niet alleen wil ik er mijn onkunde mee aantonen op literair gebied, maar ook in de dagdagelijkse realiteit. Je zou er immers van versteld staan hoe vaak “liegen” synoniem is van “beleefd zijn” of “sociaal zijn”!

Geen opmerkingen: