Sedert de jaren zestig wordt de Amerikaanse roman grotendeels beheerst door het zogenaamde postmodernisme. “De oorlog in Vietnam, de steeds weerkerende rassenrellen en de opstandigheid tegen het repressieve naoorlogse conformisme hadden een klimaat van vernieuwing en bevraging geschapen waarin voor de ongecompliceerde, 'naieve' weergave van de werkelijkheid (het ideaal van de 'mimesis') geen plaats meer scheen te zijn. De structuralistische en later de deconstructionistische aanvallen op het menselijk subject deden verder afbreuk aan de traditionele vertelvormen. De chaotische wereld werd gereflecteerd in de (des)organisatie van het narratief materiaal zelf." Aldus prof.Kris Versluys.
Alhoewel achteraf schrijvers als Nabokov en Vonnegut (en in het Nederlandse taalgebied Ivo Michiels en Sybren Polet of de Franse zestigers van "Tel quel" met Philippe Sollers aan het hoofd) als "postmodern" werden omschreven, kwam het verschijnsel toch pas midden in de jaren tachtig in de mode na het verschijnen van "What is postmodernism?" van architectuurtheoreticus Charles Jencks in 1986 en "Wij amuseren ons kapot" van Neil Postman in 1987. Het eclectisme van de postmoderne architect, die de functionele stijl van Bauhaus en Le Corbusier afwijst en liever pluralistische, ludieke elementen toevoegt, ontmoette immers het oppervlakkige eclectisme van de zapper.
Wie door Kris Versluys o.a. tot het postmodernisme wordt gerekend is de Amerikaanse auteur Edgar Lawrence Doctorow. Zelf kan ik daar niet goed bij, want een typisch kenmerk voor het postmodernisme is toch het gefragmenteerde wereldbeeld, de disparate realiteit, terwijl met name in "Ragtime" van Doctorow alles juist sterk gelieerd is: zowel historische personages als Henry Ford, Emma Goldman, Harry Houdini, J.P.Morgan, Sigmund Freud of Emilio Zapata als romanpersonages met een reëel fundament ("Tateh" b.v. is duidelijk gebaseerd op Hal Roach met zijn "Our Gang"-films) als totaal gefingeerde personages (de zwarte ragtime-speler Coalhouse Walker die om zijn waardigheid te behouden de dramatische ontwikkelingen op gang brengt voor de "familie" van de auteur). Maar goed, waarom Umberto Eco en Milan Kundera postmodernistisch zouden zijn, is me evenzeer een raadsel. Hoe ingewikkeld het allemaal is, wordt nog bewezen door het feit dat Tom Wolfe wordt beschouwd als iemand die op het postmodernisme reageert door te willen terugkeren naar de "social novel" in de traditie van Balzac, Zola, Dickens en Thackeray, al zou ikzelf "Bonfire of the Vanities" juist als een postmoderne roman bestempelen...
E.L.Doctorow van zijn kant is geboren in 1931 in New York City. Na zijn legerdienst in Duitsland, nam hij een betrekking aan als "lezer", eerst voor een filmmaatschappij, nadien voor een uitgeverij, waarvan hij later hoofd werd (Dial Press). In deze tijd schreef hij "Welcome to Hard Times" en "Big as Life". Om meer tijd te hebben om te schrijven, verliet hij de uitgeverij om part-time te gaan les geven in Californië. Daar schreef hij in 1971 "The book of Daniel" (over de Rosenbergs) en vier jaar later "Ragtime". Ook in "Loon Lake" (1980), "World's Fair" (1985) en "Billy Bathgate" (1989) vervlecht hij realiteit en fictie. Deze laatste, een gangsterroman, werd enkele jaren later verfilmd. Dan werd het een tijdje stil rond Doctorow, maar in 2005 maakte hij een grandioze comeback met de verhalenbundel “Sweet Land Stories”. (Tussendoor gooide hij het in 2002 met “The City of God” over de metafysische boeg.)
Ronny De Schepper