In de nazomer van 1971 bracht ik een bezoek aan Hastings, waar ik als tolk moest optreden voor mijn Engelse vrienden Colin Doherty en Sparrow, die in de Hi-Fi belangstelling hadden voor Susan en Ushi uit Stuttgart. Dit leidde tot het vervelende misverstand dat de andere Engelsen dachten dat ik deel uitmaakte van de groep Duitsers, maar het voordeel was dus dat ik go-between moest spelen tussen beide groepen.
En daar zaten nogal wat rare kwieten tussen (bij de Engelsen bedoel ik), zoals diegene die ik later “my personal robber” zou gaan noemen, naar een scène uit een film met Steve Martin, “L.A.Story” of zoiets. Hierin komt een scène voor, waarbij er voor een bankcontact twee rijen wachtenden staan: aan de ene kant zij die geld komen afhalen, aan de andere kant zij die een deel van dat geld opeisen. Als het de beurt is aan Steve Martin stelt “zijn” overvaller zich beleefd voor met de woorden: “Hi, I’m your personal robber”. Na overleg komen ze overeen welk bedrag Martin kan missen. Dat wordt overhandigd en ze gaan nadien in de beste verstandhouding uiteen.
Zoiets is mij dus ook overkomen. Een lookalike van Frank Zappa tikt mij op een bepaald moment op de schouder en eist mijn geld. Ik heb er toch genoeg, anders zou ik hier niet de toerist kunnen uithangen, zo is zijn redenering. Ik antwoord hem (naar waarheid) dat ik een student ben en dat ik voor deze reis ben gaan werken (eerst bij Capsugel in Bornem, daarna bij Speelman in Temse en ook heb ik heel even geholpen bij het aanleggen van een indoor tennisveld in Deinze, toen de aannemer een beetje in tijdnood kwam te zitten). Hij verklaart me gek dat ik ga werken om aan geld te geraken. Allé, wie is er nu zó zot? Maar uiteindelijk kan ik hem dus wel overtuigen, van mij mijn geld te laten houden. Dan vraag ik hem op mijn beurt waarom hij zo dringend geld nodig heeft. Om te eten, zo blijkt. En dus heb ik hem maar getracteerd op een fish’n’chips.
Nu goed, het voordeel van dat misverstand was dus dat ik ook op een goed blaadje stond bij de Uschi’s en de Susans van deze wereld. Waaruit o.m. een correspondentie voortvloeide. Al snel weet ik echter niet meer wat schrijven, zodat ik er niet beter op kon bedenken dan het nummer “Famous blue raincoat” van Leonard Cohen, dat sowieso al in briefvorm is geschreven, een beetje te herwerken, zodat men er min of meer het verhaal van Susan, Colin en mij in kon herkennen. Althans, dat vond ikzelf toch, maar Susan blijkbaar niet, die me een boze brief stuurde die kon worden samengevat als “wat voor onzin is dit allemaal?” End of story.
Twee jaar later, in augustus 1973 ga ik met Sonia eveneens naar Hastings en Londen. We stelden het voor als een "huwelijksreis", ook al zouden we pas in december trouwen. De ironie van het lot wilde dat we in Hastings bij een dominee logeerden die achteraf al evenmin getrouwd zou blijken. Zijn lief was de zus van acteur David McCallum (Ilya Kiryakin in “The man from UNCLE”). Zij speelde net zoals hij (David dus) cello. Ze had samen met de dominee een dochtertje, maar minder leuk (en typisch voor de hypocrisie van religieuzen) was dat hij een ander meisje in het huis, Amanda, "een vriendinnetje" noemde, terwijl het verdorie zijn dochter uit zijn eerste huwelijk was!
zondag 30 december 2007
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten