dinsdag 4 december 2007

Komische films

De komische film is bijna zo oud als het medium zelf. Het enige fictiefilmpje (dus met een “scenario”, hoe minimaal ook) dat de gebroeders Lumière draaiden was "L'arroseur arrosé"...
Slapstick
Met veel goede wil zou men dit reeds als een zogenaamde "slapstick" kunnen betitelen: gooi- en smijthumor ten koste van de evennaaste, wat nu als totaal "politically uncorrect" zou worden afgedaan! In het begin van de filmgeschiedenis was dit genre nochtans heel erg populair en dat was ook logisch, want in een tijd dat er nog geen klankfilm was, moest de humor wel visueel zijn. Slapstick is overigens ouder dan de film. Het is afkomstig uit het circus, de Commedia dell'Arte en de Music Hall en de benaming refereert dan ook aan de twee aan elkaar vastgemaakte plankjes die tegen elkaar werden geklapt, telkens er op de scène klappen werden uitgedeeld. Een andere benaming is "burlesque".
In Parijs draaide Max Linder in 1905 de eerste van zijn 500 kortfilms (tot 1925), terwijl in 1913 in Hollywood Mack Sennett zijn "Keystone Cops" en ook one-reelers (filmpjes met de duur van één spoel) met Charles Chaplin lanceert. In het spoor van "the tramp" (de eenzame zwerver) zouden ook Buster Keaton en Harold Lloyd een typetje creëren. Opvallend is dat zowel Chaplin, Keaton als Lloyd na verloop van tijd zichzelf begonnen te regisseren. Buster Keaton valt voor het eerst op in "One week" uit 1920. Een jaar later volgt "Sherlock junior" met Katherine McGuire. Een projectiebediende in een filmzaal heeft een nogal eentonig bestaan en ook in zijn privé-leven heeft hij met problemen te kampen. Daarom kruipt hij af en toe in de huid van een ster van het witte doek en wordt hij Sherlock Junior. Daarna volgt "The boat", "The navigator", "Go west" en "The general". Humor blijkt trouwens de tand des tijds beter te doorstaan dan dramatiek. De lachers gingen dan ook nog een tijdlang met stomme films door, omdat ze wel wisten dat deze gooi- en smijthumor beter aansloeg dan verbale humor. In "The cameraman" (Edward Sedgwick) schittert Buster Keaton nogmaals.
Harold Lloyd, in 1893 geboren, had in 1914 reeds het personage van Willie Work (haveloze schooier) gecreëerd. In 1915 schakelt hij over op Lonesome Luke (onbestemde zwerver), maar in 1917 vindt hij eindelijk zijn succestypetje als onbeholpen kantoorklerk. Eén van zijn films kreeg de titel "Safety last" mee en dat lijkt inderdaad wel het leidmotiv te zijn van Lloyd, niet alleen in zijn films, ook in de realiteit. Zo neemt hij rond deze tijd zo'n typische filmbom met lont (maar toch een echte!) in zijn hand en steekt ze aan met zijn sigaret. Nadat iedereen van de schrik is bekomen, stelt hij vast dat hij een duim en wijsvinger heeft verloren. Dankzij Daryl Zanuck die vroeger nog handschoenverkoper was geweest, wordt hem een handschoen aangepast, waarin twee namaakvingers zodanig zijn vastgemaakt dat ze meebewegen met de middenvinger. Het was zo goed gedaan dat men, zelfs in close-up, het nadien niet kon merken. In 1947 trekt hij zich terug uit filmbedrijf. In 1952 krijgt hij een speciale Academy Award en in 1971 is hij overleden.
In Mexico was er Cantinflas, in 1911 geboren als Mario Moreno Reyes in Mexico City uit een arm gezin. Hij was begonnen als straatdanser tot hij in 1940 debuteerde in "Ahi està el detalle". Het was meteen een succes. Zijn stijl deed aan Charlie Chaplin denken, die trouwens zelf over hem verklaarde dat hij de "grootste nog levende komiek" was. Hij was reeds een superster in Mexico (met een miljoeneninkomen) toen hij de rol van Passepartout vertolkte in "Around the world in eighty days". Toch vergat hij nooit zijn afkomst en gaf dus ook veel geld uit aan benefiettoestanden. In april 1993 is hij overleden aan longkanker. Zijn invloed was zo groot dat zijn naam zelfs het ontstaan heeft gegeven aan een nieuw Spaans werkwoord: cantinflear betekent veel babbelen maar weinig zeggen.
Music Hall-traditie
De meeste van deze komieken waren voordien actief in het Music Hall-circuit en bij Laurel en Hardy herkennen we trouwens de rolverdeling van grapjas en aanbrenger die in dat milieu gangbaar is. Stan Laurel (°Engeland, 1890) vestigde zich in 1917 in de V.S. als lid van dezelfde variété-groep als Charlie Chaplin. Hij was zelfs de understudy van Chaplin. Hij is in 1965 overleden. Hij vormde een onafscheidelijk duo met Oliver Hardy (°Harlem, 18/1/1892-7/8/1957) en dat sedert 1927 in "The second hundred years". Dat was echter reeds de derde film dat ze samen speelden. De eerste dateert uit 1921 ("The Lucky Dog"), maar hier zou men het gewoon toeval kunnen noemen dat ze samen in een film stonden, want aan een duo dacht toen nog niemand. Dat gebeurde pas in 1926 toen Hal Roach hen samenbracht voor "Duck soup" (niet te verwarren met de film van The Marx Brothers). Roach vond hen zo'n geslaagd duo dat hij Laurels toenmalige partner May Dahlberg betaalde om terug te keren naar Australië en daar ook te blijven. Laurel vormde tot dan immers met haar ook een paar op de scène, maar zij was helemaal niet van zijn niveau. Later zou ze uiteindelijk toch terugkeren en Laurel een proces aandoen omdat ze "zo niet wettelijk dan toch in de feiten" zijn vrouw was. Laurel zou zich trouwens zijn hele leven lang blauw betalen aan diverse alimentaties. Ook Oliver Hardy was net als Stan Laurel getrouwd met een filmactrice, maar ook dat was niet echt wat je noemt een gelukkig huwelijk. De carrière van Hardy's vrouw liep op niets uit en toen begon ze te drinken, zodat Hardy meer tijd spendeerde in de Country Club dan thuis.
Hardy, die in 1948 een merkwaardig solo-optreden heeft naast John Wayne in de western "The fighting Kentuckian" van George Waggner, was overigens zeer weinig in film geïnteresseerd: hij liet doorgaans Stan Laurel al het schrijfwerk doen en haastte zich na de opnamen terug naar het golfterrein. Anderzijds was hij wel heel lief voor de kinderen van Stan. Oliver Hardy was als kind erg verwend (vandaar zijn corpulentie) en mocht cello gaan studeren op het conservatorium. Hij liet deze studies echter voor wat ze waren toen hij als zanger aan de slag kon gaan in bioscoopzalen (we spreken uiteraard nog over de tijd van de stille film). Ook later, als ze succesvol de overstap naar de sprekende film hebben gemaakt, zou Oliver nog geregeld een lied ten beste geven.
In 1938 is er "Blockheads", waarin Laurel pas twintig jaar na datum verneemt dat de oorlog gedaan is. In de jaren negentig verscheen hiervan een ingekleurde versie, die men moet verafschuwen als men "politically correct" wil zijn, maar om eerlijk te zijn: het is erg goed gedaan. De kleuren zijn een beetje afgewassen, precies zoals dat ook in die tijd zou zijn. De onderliggende toon dat twee mannen samen het toch beter hebben dan met een vrouw werd in die tijd blijkbaar niet als een hint van homofilie beschouwd (cfr.de scène waarbij Oliver denkt dat Stan een been verloren heeft). Maar toch ligt het voor de hand dat er een homoseksuele ondertoon is bij dergelijke "vriendschap onder mannen" (zie ook "Gloed" van Sandor Marai). Het meest opvallend wordt hierop gealludeerd in "Their first mistake" uit 1930. Als Oliver Hardy - nota bene: onder zijn eigen naam, net als Stan (*) - door zijn echtgenote wordt afgeranseld omdat hij meer met Stan optrekt dan met haar, vlucht hij in het appartement van Stan, dat overigens vlak tegenover dat van het echtpaar Hardy ligt. Stan weet natuurlijk weer van toeten of blazen en in een merkwaardig gesprek dat (zonder enige reden) in bed plaatsvindt en waarbij zowel Stan als Ollie zich letterlijk in merkwaardige bochten wringen, vraagt hij dan ook wat er nu eigenlijk aan de hand was.
Ollie: Ze verwijt me dat ik meer om jou geef dan om haar.
Stan: Dat is toch zo?
Ollie: Laten we daar nu maar niet verder op ingaan.
Wanneer Stan Ollie de raad geeft een baby te adopteren (niet te maken!) opdat zijn vrouw "wat omhanden zou hebben", wordt het plan juist te laat uitgevoerd: Oliver is door zijn vrouw in de steek gelaten en ook Stan krijgt van haar een dagvaarding "omdat hij haar man van haar heeft vervreemd."
In wat volgt krijgen we dan o.m. alweer een komische bedscène, waarbij Stan zich tegen Ollie aanschurkt (deze laatste denkt dat het de baby is en geeft Stan de fles).
In 1943 draaien Laurel & Hardy "Jitterbugs", maar hun populariteit is dan al aan het tanen ten voordele van Abbott & Costello. In 1951 draaien ze dan ook hun allerlaatste film, "Atoll K", een Frans-Italiaanse productie die in de VS als "Robinson Crusoe-land" werd uitgebracht. Het werd een dubbele ramp. Bovendien was Stan Laurel toen al zwaar ziek (suikerziekte). De film flopte, maar op het continent waren ze nog altijd erg populair, daarom besloten ze hier een theatertournee te maken. Zo kwam het duo in 1947 nog naar Brussel, meer bepaald in de Alhambra, nabij het Brouckèreplein.
Ondanks het feit dat Stan Laurel het eerste ziek was geworden, was het toch Oliver Hardy die het eerste stierf aan een hartstilstand ten gevolge van een drastische vermageringskuur, die hij echter juist moest ondergaan omdat hij anders dreigde te overlijden aan een hartaanval!
Laurel & Hardy stonden model voor tal van dergelijke duo's, zoals Abbott en Costello, Bob Hope en Bing Crosby (The road to Morrocco, David Butler, 1942; Road to Rio, Norman Z.McLeod, 1947; Road to Bali, Hal Walker, 1952), Jerry Lewis en Dean Martin (Pardners van Norman Taurog, 1956), Eric Morecambe (1926-1984) en Ernie Wise ("The magnificent two"), Cheech Marin en Thomas Chong ("Nice dreams" een drugkomedie uit 1982 en bij ons is er natuurlijk Gaston & Leo! De problematiek van dergelijke komische duo's komt ook goed aan bod in het stuk “The Sunshine Boys” van Neil Simon. Voor de verfilming ervan in 1975 deed Herbert Ross een beroep op Walter Matthau en Jack Benny. Deze laatste stierf echter tijdens de opnames en werd dan maar vervangen door de onverslijtbare George Burns.
Men kon natuurlijk ook met méér dan twee zijn The Marx Brothers b.v. waren met drie (en soms zelfs met vier): "Duck soup" (Leo McCarey, 1933), "A night at the opera" (Sam Wood, 1935), "A day at the races" (Sam Wood, 1937). En er waren The Three Stooges, eveneens drie echte broers Moe, Larry Fine en Jerry (Curly) Howard, later vervangen door Curly-Joe De Rita (1910-1993), die in de jaren dertig de gekendste vaudeville act van Columbia waren. In de nieuwe samenstelling worden nog "The three Stooges meet Hercules" (1961), "Snow white and the three Stooges" (1961) en "The three Stooges in orbit" (1962) gedraaid. En er zijn natuurlijk The Beatles in "A hard day's night" (1964) en "Help" (1965), twee films van Richard Lester, die zijn sporen reeds verdiend had in dit genre.
Het duo Dean Martin/Jerry Lewis deed het echter niet zo goed en daarom besloten ze beide een solocarrière uit te bouwen. In het komische genre is dan vooral Jerry Lewis van belang met The bellboy (Jerry Lewis, 1960), Who's minding the store? (Frank Tashlin, 1961), The patsy (Jerry Lewis, 1964) en Boeing Boeing (John Rich, 1965). Op latere leeftijd maakte Jerry Lewis ook ernstige films, al reflecteren die vaak op zijn carrière als komiek. Zo was er in 1996 "Funny bones" van Peter Chelsom met Oliver Platt, Leslie Caron en Oliver Reed, waarin Jerry Lewis als mislukte komiek uit Amerika terugkeert naar Blackpool.
Andere personages die zo uit de wereld van de Music Hall zijn gestapt, waren o.a. Mae West en W.C.Fields. Deze laatste was de levende illustratie van het feit dat een komisch acteur geen komisch mens hoeft te zijn, alhoewel de omgeving die twee vaak verwart (denk aan de bekende "loodgietersmop" van Urbanus). Dat uit zich o.m. ook in het feit dat, alhoewel komische films uiteraard ook zeer geliefd zijn bij de allerkleinsten (vooral als het gooi- en smijthumor betreft), deze doelgroep zeker niet door de komedianten in hun hart wordt gedragen. Ook hier kunnen we weer naar een bekende grap verwijzen, namelijk die van Groucho Marx ("I don't like Junior crossing the road, in fact I don't like Junior"), maar W.C.Fields is daar toch het supreme voorbeeld van. Dat de werkelijkheid dan vaak cynischer blijkt te zijn dan de fantasie van de filmwereld, mag dan geïllustreerd worden door het feit dat de kleine Christopher, het zoontje dat Anthony Quinn bij zijn wettelijke echtgenote Katherine De Mille zeer tegen de wil van vader Cecil had verwekt, de dood vond in het zwembad van Fields.
Fields' imago als kinderhater, werd later verdergezet door Clifton Webb in films, zoals "Mr.Belvedere goes to college" (Elliott Nugent, 1949). Ook Rick Moranis mishandelt kinderen in "Honey, I shrunk the kids" (1991). Later zullen de Disney-studio's met een sequel uitpakken. Na "Honey, I shrunk the kids" moest haast automatisch "Honey, I blew up the kids" volgen en "to blow up", "opblazen", is helaas niet in de betekenis van "dynamiteren" gebruikt (en in de Disney-studio's mag je je zeker niet verspreken en zeggen: "Honey, I blew the kid!", een doordenkertje voor "dirty old men" - and women).
Ravissantes idiotes
Op het vasteland gaat vooral Frankrijk terug op een traditie van eigen humor, die niet steeds overal wordt gesmaakt, vertrekkende van Sacha Guitry (bij wie men zelfs nog invloed van Molière kan herkennen!) over Fernandel ("Le petit monde de Don Camillo" van Julien Duvivier, 1951; "Le retour de Don Camillo" van Julien Duvivier, 1953; "La grande bagarre de Don Camillo" van Carmine Gallone, 1955; "La vache et le prisonnier" van Henri Verneuil, 1959; "Don Camillo, monseigneur" van Carmine Gallone, 1961), Bourvil (uit 1967: "Les cracks" van Alex Joffé en uit 1968: "Le Cerveau" van Gérard Oury) en Louis de Funès tot Pierre Richard en Coluche, die in 1981 reeds "Le maître d'école" had gedraaid met Claude Berri en in 1983 "Tchao Pantin". Kort daarna is hij presidentskandidaat en stichter van de "restos du coeur" (armenkeukens). Op 19 juni 1986 is hij echter overleden in een moto-ongeval.
In 1970 ontdekken we in "Le distrait" Pierre Richard, die een jaar later zijn typetje van onhandige maar sympathieke kluns nog eens overdoet in "Les malheurs d'Alfred", opnieuw in een eigen regie. Het is echter in een regie van Yves Robert dat hij echt doorbreekt, namelijk met "Le grand blond avec une chaussure noire". In 1974 is hij in zo maar eventjes drie films te zien: "La course à l'échalote" (Claude Zidi), "Le retour du grand blond" (Yves Robert) en "La moutarde me monte au nez" (Claude Zidi). In 1978 volgt dan opnieuw een eigen film, "Je suis timide mais je me soigne" en ook "La carapate" van Gérard Oury uit 1979 mag er nog zijn, maar dan gaat het met "C'est pas moi, c'est lui" (Pierre Richard en Alain Godard) uit 1980 bergaf. Als duo met Gérard Depardieu komt hij er nog eens opnieuw door in "Le coup de parapluie" (Gérard Oury) uit 1981 en in "La chèvre" en "Les fugitifs" (Francis Veber).
Heel anders, helemaal niet verbaal en daarom universeel gesmaakt is Jacques Tati, de zoon van een Russische vader en een Nederlandse moeder, het Franse antwoord op Charles Chaplin. In 'Mon Oncle' (Frankrijk, 1958) wordt Tati's personage Monsieur Hulot, de vleesgeworden onhandigheid, geconfronteerd met de organisatiedrift van zijn neef, de industrieel en controlefreak Arpel. Arpels huis is uitgerust met allerlei futuristische snufjes, maar zijn zoontje Gerard vindt het chaotische huis van oom Hulot veel gezelliger. Jacques Tati is de meester van de klankband in het slapstick‑genre. Het mimespel van Monsieur Hulot, de caleidoskopische structuur en de vele gags doen denken aan de films uit de eerste periode. "Les vacances de Monsieur Hulot" (1953) schetst de verveling, de flaters en de toevallige samenloop van omstandigheden tijdens een vakantie aan zee. De losse pantomime‑scènes zijn niet zozeer door een verhaal verbonden, dan wel door de herhaling van plaatsen en personages en het ritme van de geluidsband. Het herhaaldelijk gebruik van de tune van de titelmelodie is de eenheidsscheppende factor bij uitstek. Neem daarbij de uitvergrote 'achtergrond'‑geluiden van de veer van de restaurantdeur, het herkenbare gesputter van Hulots autootje en andere overtrokken geluiden, en je hebt een audiovisueel universum om je vingers bij af te likken. Dat kan je ook doen bij "Jour de fête" (1947), "Playtime" (1965) en "Trafic" (1972).
Ook zijn navolger Pierre Etaix is uitstekend. Deze is nog meer beïnvloed door mimespeler Marceau dan Tati! Doordat de hoofdpersoon in "Allez France" (Robert Dhéry, 1964) door een ingreep van de tandarts tot zwijgen gedwongen is, past ook deze film in deze reeks. Nog een volgeling is Yves Robert met "La famille Fenouillard" (1960) en "La guerre des boutons" (1961). Heel subjectief was mijn voorkeur voor "Parpaillon" van Luc Moullet (1994). Deze film gaat over de beklimming van deze Alpencol door diverse wielertoeristen. Men kan b.v. een splijtende demarrage meemaken van Karl Marx, die daarmee Jezus Christus ongenadig ter plaatse laat.
Nog in Frankrijk draven een hele reeks "adorables créatures" (Christian-Jacque, 1952) of "ravissantes idiotes" (Edouard Molinaro, 1963), vaak gebaseerd op Brigitte Bardot, op in films met scenario's van Michel Audiard (1920-1985) die zelf "Comment réussir dans la vie quand on est con et pleurnichard" (1973) draait. Daarnaast is er de verfrissende humor van "Colinot Trousse Chemise" (Nina Companeez) en "Home sweet home" van de Belg Benoit Lamy (uit 1973). De Fransen zullen van dan af echter de meesters van de ongein worden zoals in 1975 met "On a retrouvé la septième compagnie" (Robert Lamoureux) of in 1978 met "Les bronzés" (Patrice Leconte) of "Les rois du gag", zijnde Michel Serrault, Thierry Lhermitte, Coluche, Gérard Jugnot en Macha Méril. Met deze film van Claude Zidi is het echter huilen met de pet op i.p.v. huilen van het lachen (1985). Om nog van de films met Les Charlots te zwijgen!
Gelukkig bewijst af en toe een film als "Trois hommes et un couffin" (Colline Serreau, 1986) dat ze het nog niet helemaal verleerd zijn. Een jaar later werd het trouwens veramerikaanst tot "Three men and a baby" door Leonard "Spock" Nimoy.
Screwball comedy
"It happened one night" van Frank Capra won vijf oscars in 1934 en daarmee startte ook de rage van de screwball comedy. Dit typisch Amerikaanse genre was erg in de mode in de jaren dertig met actrices als Claudette Colbert, Rosalind Russell en Katharine Hepburn. Hun tegenspelers droegen namen zoals Clark Gable, James Stewart en Cary Grant, toch wel een illuster rijtje.
Het begrip "screwball comedy" is niet zo meteen te vertalen. De Oxford Dictionary maakt er zich iets te gemakkelijk vanaf door te verklaren dat een "screwball" een Amerikaans slang-woord is voor "a crazy person". Onze Urbanus b.v. is zeker een "crazy person", maar ik zou "Hector" of "Koko Flanel" toch niet als een "screwball comedy" bestempelen.
Een "screwball comedy" haalt de humor immers wel uit de krankzinnige toestanden die kunnen ontstaan bij een verhouding, liefst tussen twee compleet verschillende types, maar dan toch met een realistische ondertoon en zonder Jerry Lewis-achtige bekkentrekkerij. "Bringing up baby" van Howard Hawks uit 1938, waarin Katharine Hepburn met haar tijger de beendercollectie van professor Cary Grant om zeep helpt, moet zowat tegelijk het beste en ook het meest bekende voorbeeld van het genre zijn. Katharine Hepburn vertolkt een levenslustige erfgename die de stuntelige paleontoloog Cary Grant aan de haak wil slaan. Hepburn blijkt de nicht te zijn van mrs. Random, die een miljoen dollar aan Grants museum wil schenken. Haar hond George gaat aan de haal met het laatste been dat Grant nodig heeft voor een brontosaurusskelet. Voeg daar nog een tam luipaard (Baby), een rare majoor en een zatte concierge aan toe en je hebt de nodige ingrediënten voor een echte screwball comedy. Het gekibbel tussen man en vrouw, grappige dialogen, een razend tempo, helse achtervolgingscènes met visuele gags ‑ een overblijfsel uit de stille slapstick comedy ‑ je vindt ze alle terug in deze film. Hepburn en Grant krijgen volop de kans om uit te pakken met hun komisch talent. Regisseur Hawks leverde nog andere parels in het genre af zoals Twentieth Century (1934) en His Girl Friday (1940).
Grant is geknipt voor dat soort rollen, maar voor Hepburn was het haar eerste komedie. Ze stelde zich vreselijk aan op de scène en ze was bovendien totaal niet grappig. Enkel toen Hawks haar kon overtuigen dat ze iedereen op de zenuwen werkte en dat ze beter gewoon kon spelen alsof het een ernstige film betrof, begon de magie te werken.
Later heeft Peter Bogdanovich het gegeven van de verstrooide professor versus de vastberaden jonge vrouw nog eens overgedaan met Ryan O'Neal en Barbra Streisand in "What's up, Doc?" (1972).
De verklaring dat screwball uit baseball afkomstig is, lijkt me dan ook veel logischer en dat niet alleen omdat John Doe in de film van Frank Capra letterlijk een "screwball" wordt genoemd, terwijl hij ook een baseball-speler is. Nee, veel meer omdat het daar "een bal waarmee men alle kanten op kan" betekent. En in feite is dat ook het thema van een screwball comedy: van bij de aanvang is het duidelijk dat de twee personen (uiteraard van verschillend geslacht) "voor elkaar gemaakt zijn", maar ze zijn zozeer elkaars tegengestelde dat het niet duidelijk is hoe dit ooit gaat gebeuren. Men heeft hier ook de reden gezocht waarom dit genre nu juist zo populair was in een periode van economische crisis. Ondanks alle moeilijkheden heeft men immers toch de zekerheid dat het goed afloopt.
Vergeten we ook niet dat die moeilijkheden vaak ook klasseverschillen waren! En dan was het meestal de man die lager op de sociale ladder stond dan de vrouw. De vrouwen in screwball comedies zijn trouwens meestal de meerdere van de mannen. Ze zijn geestiger, ondernemender, soms zelfs intelligenter, al eindigt het natuurlijk wel plichtsgetrouw in een huwelijk, waarbij de vrouw haar eigen carrière opzij zet en moeder aan de haard wordt. In "Adam's rib" (George Cukor, 1949) b.v. komen Spencer Tracy en Katharine Hepburn als advocatenechtpaar tegenover elkaar te staan in een proces over een poging tot moord. Diezelfde Katharine Hepburn mag in "The Philadelphia Story" van George Cukor uit 1940 weliswaar een hele film lang het vrijgevochten (rijke) vrouwtje spelen, maar uiteindelijk kiest ze toch voor de conventie door haar eerste man (Cary Grant) boven de artistieke bohémien (James Stewart) te stellen. Het is zelfs in 1995 nog altijd het geval zoals in "Miami Rhapsody" van David Frankel, waar de hele film om overspel in zijn diverse vormen draait, maar wat toch uiteindelijk in een lofzang op het huwelijk uitmondt!
Er zijn wel beroemde uitzonderingen, zoals "His girl's friday" van Howard Hawks uit 1940, naar het stuk van Ben Hecht, of "Sullivan's travels" van Preston Sturges uit 1941. Sturges is ook de auteur van "Easy Living" (in 1937 verfilmd door Mitchell Leisen), wat door sommigen als het hoogtepunt van de screwball comedy wordt geciteerd.
Zelfs Alfred Hitchcock draait in 1941 een screwball comedy ("Mr.and Mrs.Smith") als vriendendienst aan Clark Gable, de man van Carole Lombard. Net op tijd, want zij verongelukte kort daarop.
In 1937 had ze al "Nothing Sacred" gedraaid van William A.Wellman, een klassieke screwball comedy in vroege Technicolor die vaak wordt vergeleken met Bringing Up Baby, dat echter pas een jaar later uitkwam. Bovendien is "Nothing Sacred" een stuk geestiger, snediger en politiek minder correct.
Deze romantische comedy vertelt het verhaal van een roddeljournalist (March), die de 'naderende' dood van een meisje (Lombard) uitbuit, maar tussen de helse actie en de cynische wisecracks door groeit natuurlijk een onweerstaanbare liefde. Producer David O. Selznick deed voor deze film beroep op William A. Wellman (1896‑1975). 'Wild Bill' Wellman was al een zeer gewaardeerd cineast tijdens de stille periode (o.m. met Wings, 1927), maar het was vooral met zeer uiteenlopende films als het bikkelharde “Public Enemy” (1931), het veel bekroonde “A Star is Born” (1937) en “Nothing Sacred” plaatste Wellman zich op de eerste rij van de Hollywood-regisseurs.
Hays Code
Met die (relatieve) vrouwelijke superioriteit zijn de screwball comedies eigenlijk toch wel uitzonderlijk, want doorgaans lopen vrouwen er voor spek en bonen bij in komedies. Het typevoorbeeld daarvan is de Engelse kortfilm "It's your move", waarin zowat alle Engelse komieken van die tijd optreden en slechts één vrouw. Haar rol bestaat er bovendien uitsluitend en overal in een (overigens zeer mooi) slipje rond te rennen wat aanleiding geeft tot seksistische grappen.
Screwball comedies gaan dus essentieel over seks, al valt er zo goed als niets in te zien op dat vlak, want ze vielen onder de restricties van de puriteinse Hays Production Code, die tijdens het draaien van de komische musical "The Merry Widow (1934) van Lubitsch officieel werd ingesteld. "Seduction is never the proper subject for comedy," zei de code. De film diende dan ook met een flinke scheut "Lubitsch‑touch" overgoten om de censors niet voor het hoofd te stoten en sprankelt daarom van inventieve humor. De dialogen zitten immers meestal vol met dubbele bodems.
"Trouble in Paradise", eveneens van Lubitsch, is een klassiek toonbeeld van de sophisticated comedy waarmee Lubitsch' naam onlosmakelijk verbonden is. De vederlichte suggestie waarmee hij censuurregels subtiel opzij schoof groeide uit tot een begrip: de Lubitsch-touch. Officieel gold de Hays Production Code, de censuur die Hollywood zichzelf oplegde, in 1932 nog niet. Maar de regels waren reeds bekend en richtinggevend, waardoor Lubitsch niet expliciet kon tonen wie wie verleidde. Maar het komisch effect van personages die steeds weer verschijnen in deuropeningen van andermans kamer, zegt genoeg.
Lubitsch had in zijn Duitse periode trouwens zelf nog komische rollen vertolkt, zo b.v. in "Dokter Satanssohn" van Edmund Edel uit 1916, waarin hij een komische draai geeft aan het bekende Faust-thema. Hier is het een oudere vrouw die er per se jong wil blijven uitzien (Cher?) en daarom tovert hij haar in het lichaam van haar dochter. Haar dochter zelf wordt in een beeldje veranderd. En alvast de verjongde moeder leefde nog lang en gelukkig... op voorwaarde dat ze zich niet liet kussen. Ook hier is er dus weer een parallel met Cher, want ik denk dat die zich met al die plastische chirurgie ook niet mag laten kussen...
Met "The miracle of Morgan's creek" (1944) liep Preston Sturges toch bijna tegen de lamp. Nu ja, het gegeven was dan ook niet mis. Norval Jones (Eddie Bracken) werkt als kleine bediende bij een bank. Hij was maar al te graag militair geworden, maar door zijn zwakke gezondheid was het onmogelijk zijn dromen te realiseren (in oorlogstijd was het blijkbaar een courant thema om de thuisblijvers te "excuseren" wegens hun zwakke gezondheid, denk maar aan "Hail the conquering hero!" van diezelfde Preston Sturges een jaar eerder met eveneens Eddie Bracken in de hoofdrol). Norval is altijd al verliefd geweest op Trudy (Betty Hutton). Hij is dan ook in de wolken wanneer ze hem voorstelt om samen naar de film te gaan. De volgende ochtend komt Trudy thuis, maar ze kan zich niets herinneren van haar avondje uit. Later vertelt ze haar zus Emmy (Diana Lynn) dat ze getrouwd is met een soldaat, wiens naam ze niet eens meer kent. Nog later ontdekt ze dat ze zwanger is. Emmy stelt dan voor dat Trudy met Norval zou trouwen...
In "The Philadelphia Story" draait de plot eveneens rond het feit of een dronken Hepburn het nu al dan niet met een al even dronken Stewart heeft gedaan. Maar belangrijker nog is dat heel de film wordt gesuggereerd dat het échte conflict gaat over het feit dat ze frigide is. Ze wordt herhaaldelijk een "bronzen beeld" genoemd, een "onaantastbare godin", een "eeuwige maagd" of een "ouwe vrijster ondanks het feit dat ze getrouwd is". Ook het drankprobleem van haar man (Cary Grant) wijst in de richting van haar ontoeschietelijkheid in bed. Alcohol zal voor haar uiteindelijk ook de catalysator zijn, zij het dus dat ze eerst ontdooit in de armen van Stewart...
Anderzijds kan dit niet altijd gezegd worden van Frank Capra, de man die dus als "vader" van het genre wordt beschouwd. Zijn komedies zijn eerder maatschappelijk-moralistisch (b.v. "Mister Deeds goes to town" uit 1936, "You can't take it with you" uit 1938, "Mr.Smith goes to Washington" uit 1939, "Meet John Doe" uit 1941 of "It's a wonderful life" uit 1946), het genre "feelgood"-movies dat rond kerstmis de bioscopen teistert.
Anderzijds moet men nu ook niet beweren dat Frank Capra steeds zeemzoet was. Eén van de beste voorbeelden daarvoor is "Arsenic and old lace" uit 1944, waarin Cary Grant wanhopige pogingen doet om zijn eerbare tantes Josephine Hull en Jean Adair te doen inzien dat eenzame oude heren deze wereld uit helpen géén werk van barmhartigheid is. Peter Lorre en Raymond Massey zijn o.a. de belaagden.
Frank Capra werd in 1897 geboren als zoon van Siciliaanse landbouwers die naar de VS waren geëmigreerd. Hij begon als gagman bij Mack Sennett en draaide daar zelf "The strong man" en "Long pants" met Harry Langdon. Nadien volgden nog That certain thing, The way of the strong, Submarine, Flight, Rain or shine, The power of the press, Platinum blonde, Why we fight (documentaire serie propagandafilms tijdens W.O.II), Ladies of leisure, The miracle woman en The bitter tea of General Yen (alle drie met zijn fetisj-actrice Barbara Stanwyck), A pocketful of miracles (met Bette Davis), Lady for a day, American madness, Broadway Bill, Mr.Smith goes to Washington, Mr.Deeds goes to town, You can't take it with you, It's a wonderful life, It happened one night en You can't run away from it (beide werden later nog eens als een remake uitgebracht), Riding high (met Bing Crosby) en A hole in the head (met Frank Sinatra). “Rendez-vous in space” zou zijn allerlaatste film worden, want “Lost horizon” bleef onafgewerkt en werd pas later gerestaureerd uitgebracht. Ook “The best man” werd door Schaffner voltooid. Toch is hij pas in 1991 overleden.
Travestie
Het succes van de screwball comedy liep tot in de jaren vijftig, toen de seksuele grenzen toch wat werden verlegd (met als hoogtepunten "The seven year itch", "Some like it hot" en "The girl can't help it"), al bleef het hypocriete Hollywood ook bestaan in de films met Doris Day (van "Tea for two" van David Butler met Gordon MacRae in 1950 tot "Pillow talk" van Michael Gordon met Rock Hudson in 1959). Met name in het geval van deze laatste weet men tot wat hypocrisie kan leiden!
Films als "I was a male war bride" (de reputatie van Cary Grant moet in deze film van Howard Hawks uit 1949 nog onbesproken geweest zijn, want anders had hij de rol zeker geweigerd) en "Some like it hot" waren ook de aanzet voor een aantal komedies waarin travestie een onmisbaar onderdeel van de plot is: "Tootsie", "Mrs. Doubtfire"... Zelfs het omgekeerde gebeurde een enkele maal in "Victor, Victoria" van Blake Edwards uit 1982. Deze laatste film was eigenlijk een remake van "Viktor und Viktoria", een Duitse film uit 1933 van Reinhold Schünzel met Hermann Thimig en Renate Müller.
In de jaren zestig verdwijnt het screwball-genre omdat Hollywood vijandig reageerde op het feminisme en de seksuele revolutie. Zo is "The graduate" in de grond eerder een tragedie dan een komedie. En men waagde het zelfs om Jack Lemmon opnieuw tegenover een man uit te spelen (Walter Matthau in "The odd couple" van Gene Sachs), maar deze keer zonder een nieuwe Marilyn Monroe in de buurt!
Een typisch voorbeeld voor het soms wat stoute, maar over het algemeen toch wel berouwvolle meisje wordt Shirley MacLaine, die na "The Apartment" en "Irma la douce" van Billy Wilder in tal van dergelijke rollen wordt gecast, zoals "My geisha" (Jack Cardiff, 1962) of "John Goldfarb, please come home" (John Lee Thompson, 1964).
In mindere mate wordt de seksuele revolutie ook gestalte gegeven in "There's a girl in my soup" van Roy Boulting met Goldie Hawn als vrijgevochten Amerikaans meisje in een meer conservatieve Engelse omgeving. Een terechte keuze, aangezien zij daarvóór de kost verdiende als stripteaseuse. Zij zal dan ook zowat de opvolgster worden van Shirley MacLaine. In 1980 is het bijgevolg niet toevallig dat zij door regisseur Jay Sandrich en vooral door scenarist Neil Simon wordt uitgekozen om de hoofdrol te vertolken in "Seems like old times", de hommage van Simon aan de screwball comedies. Als tegenspeler werd Chevy Chase uitgekozen, die voor sommigen blijkbaar dé screwball-acteur van dat moment was, maar ook al is hij hier beter dan gewoonlijk, toch blijf ik hem maar tweede garnituur vinden. Daarvoor baseer ik me dan vooral op de National Lampoon-reeks.
In de jaren tachtig duikt het screwball-genre in een aangepaste vorm opnieuw op, met name in "Broadcast News" van James Brooks, dat men kan zien als een hedendaagse herwerking van "His girl's friday". Nu is Holly Hunter immers de baas van William Hurt!
In "Maxie" (Paul Aaron, 1985) verandert een saaie huisvrouw in een zwoele nymfomane, nadat een overleden Hollywood-diva haar geest in bezit heeft genomen. De film is echter een mislukking, grotendeels wegens de irritante overacting van Glenn Close.
Al vlug bleek dat Hollywood het toch allemaal onder controle wilde houden: in "Pretty woman" werden de puntjes alweer op de i gezet. Toch blijven met name vrouwen binnen het verplichte kader (huwelijk als slot) aanvaardbare films maken: Nora Ephron, Susan Seidelman en vooral Amy Heckerling. Deze laatste is zo cynisch als ze groot is en gelooft helemaal niet in de moraal die ze de toeschouwer verplicht moet oplepelen. Dat kan je tussen de lijnen door ook merken in scènes zoals de surfende spermatozoïden, waarmee "Look who's talking" begint. Haar "Clueless", zowaar losjes gebaseerd op Jane Austen, wil een satire zijn op de Beverly Hill bimbo's. Zelf vond ik het vreselijk, maar toch bracht deze film 1,8 miljard in 't laadje, zodat hoofdvertolkster Alicia Silverstones volgende film "Excess baggage" eigenlijk gratis kon worden gedraaid.
Een flop was echter "Speechless", die in ons land enkel als video (in 1995) werd uitgebracht. Hierin worden Geena Davis en Michael Keaton verliefd op elkaar, zonder aanvankelijk te beseffen dat ze beroepshalve voor elkaars concurrenten werken, met name de democratische en republikeinse kandidaat voor een senaatszetel in New Mexico. Het is een interessant vertrekpunt dat zelfs op de realiteit was gebaseerd (de verhouding tussen James Carville, de PR-adviseur van Bill Clinton, met Mary Matalin, de speech-schrijfster van George Bush), maar het werd dus alweer een mislukte poging om de screwball comedy te doen herleven.
Michael Keaton (die eigenlijk Michael Douglas heet, maar om voor de hand liggende redenen een pseudoniem hanteert) is trouwens meestal te zien in zogenaamde "high concept" komedies, d.w.z. dat ze op een technische vondst gebaseerd zijn (en vaak ook niet meer dan dat). "Multiplicity" van Harold Ramis uit 1996 (waarin hij naast zichzelf ook nog drie cloons speelt, die resp. zijn macho, zijn vrouwelijke en zijn kinderlijke kant tonen) en "Beetlejuice" van Tim Burton zijn daarvan een voorbeeld. Daarnaast was hij in 1988 ook nog te zien in "The dream team" van Howard Zieff, dat toch wel beter was, aangezien het tevens een sociaal thema (integratie van mentaal gehandicapten) aanboorde. Mits enige overdrijving zou men kunnen stellen dat dit een komische versie van "One flew over the cuckoo's nest" was.
In "Multiplicity" werd de (weinig uitgediepte) vrouwelijke hoofdrol vertolkt door Andie MacDowell, die een gelijkaardige rol ook mocht vertolken in een andere "high concept" komedie, "Groundhog day", eveneens van Harold Ramis, waarin Bill Murray dezelfde dag steeds opnieuw beleeft. Ramis is trouwens min of meer "gespecialiseerd" in dergelijke "high concept" komedies, want in 1984 regisseerde hij reeds "Ghostbusters" (of was dat nu toch Ivan Reitman?).
Alle ingrediënten van een screwball comedy zaten ook in "One fine day" van Michael Hoffman uit 1996, waarin Michelle Pfeiffer en George Clooney elkaar een hele film lopen uit te schelden om uiteindelijk toch in elkaars armen te belanden. Hun wederzijdse kinderen hebben dit reeds veel vlugger door, maar het is precies het gedrag van deze ettertjes dat er voor mij toch te veel aan was.
Het prototype van alle etters is ongetwijfeld Macaulay Culkin. Hij brak door met "Home alone" van Chris Columbus, voor eeuwig bekend door zijn eigen interpretatie van "de schreeuw" van Edvard Munch. Deze low-budget film brak zowat alle records, zodat Columbus dit een jaar later trachtte over te doen met "Only the lonely". De jonge Macaulay Culkin mocht trouwens ook in deze film een klein rolletje vertolken. De voornaamste taak rust echter op de brede schouders van John Candy, die het stroperige verhaal over de goedhartige politieman, die zowel zijn oud moederke (poging tot come-back van Maureen O'Hara) als zijn ietwat gefrustreerde verloofde (Ally Sheedy) te vriend wil houden, echter niet kan overeind houden.
In 1991 is er "My girl", waar Culkin echter van de planken wordt gespeeld door de titelrol Anna Chlumsky (**). Zelfs Jamie Lee Curtis en Dan Ackroyd maken hiertegen geen kans, ook al omdat hun personages een karbonnetje zijn van de twee hoofdfiguren van "Only the lonely". In een bijrolletje is zelfs John Candy opnieuw te zien als een dikke klarinettist. Ik verwarde Candy voortdurend met de even omvangrijke John Goodman, die in hetzelfde soort films speelt, maar veel grappiger is en minder sentimenteel. Ondertussen heb ik daar geen problemen meer mee, aangezien op 4 maart 1994 Candy op 43-jarige leeftijd in Mexico tijdens de opnamen van "Wagons East" overleed aan een hartaanval.
In "Richie Rich" debuteert ook Claudia Schiffer met een bliksemoptreden. Ze is daarin immers gedurende vijf minuten de aerobics-lerares van Macaulay Culkin. Zijn ouders hadden eerst een voorstel voor "Home alone II" afgewimpeld omdat de producers te weinig geld boden. Uiteindelijk ging het feestje dan toch door, maar de familie Culkin ging wel uit elkaar. Er werd een ferm robbertje over het hoederecht over Macaulay uitgevochten, maar dat was dan natuurlijk enkel uit liefde voor het joch. Alhoewel "liefde"... Die mocht hij op dat moment eerder ontvangen van kindervriend Michael Jackson. Zodanig zelfs dat hij werd uitgenodigd op het trouwfeest van diens tante, Liz Taylor. Culkin ging niet, want "hij wist niet wie die mevrouw was".
Toen hij 17 was, luidden voor hemzelf reeds de bruiloftsklokken. Zijn partner was Rachel Miner, eveneens 17 en op dat moment de hoofdvertolkster in "Het dagboek van Anne Frank" op Broadway. Nog voor ze twintig waren, was het alweer gedaan.
It's a mad world
"It's a mad, mad, mad, mad world" van Stanley Kramer zet aan het begin van de jaren zestig (in 1962 om precies te zijn) ook een nieuwe trend: ook komedies moeten grootscheepse spektakels worden om de mensen van hun televisie weg te houden. Zo zijn er: "The great race" (Blake Edwards, 1965), "Those magnificent men in their flying machines" (Ken Annakin, 1965), "Monte-Carlo or bust" (Ken Annakin, 1969). Zelfs de Walt Disney-studio's komen zich ermee bemoeien met "Blackbeard's ghost" en "The love bug", hier beter bekend als "De dolle kever", twee films van Robert Stevenson. Een en ander kan echter wel eens uit de hand lopen. In "Cannonball run" (Hal Needham, 1980) verliest stuntvrouw Heidi von Beltz een hand en raakt vanaf haar middel verlamd bij een onbedoelde botsing tussen twee auto's. In zekere zin zijn films als "Romancing the stone" (Robert Zemeckis) en "The jewel of the Nile" (Lewis Teague) hiervan de opvolgers. De drijvende kracht achter deze films is telkens Danny De Vito en men zou kunnen stellen dat hij die combinatie actie plus humor ook verder zet in zijn samenwerking met Arnold Schwarzenegger (zoals in "Twins" en "Junior"). Andere Zemeckis-producten zijn "I want to hold your hand", "Who framed Roger Rabbit?" en de drie "Back to the Futures" en "Used cars".
Ondeugende humor is dan weer eerder een typisch Brits gegeven, waar we het in 1951 terugvinden in "Laughter in paradise" (Mario Zampi) en ook in "The Ladykillers" (Alexander Mackendrick). Eerder oubollige, goedmoedige Engelse humor treffen we dan weer aan in "Genevieve" (Henry Cornelius, 1954). Slapstick overleefde in Engeland met Norman Wisdom, b.v. in "The square peg" (John Paddy Carstairs, 1958) of "The early bird" (Robert Asher, 1965). Het is in Engeland immers ook niet alle dagen zondag, zoals de eindeloze reeks "Carry on"-films bewijzen (gestart met "Carry on constable" van Gerald Thomas in 1960).
Blake Edwards draait in 1961 "Breakfast at Tiffany's" naar de roman van Truman Capote, een "sophisticated comedy" met een geut slapstick over een Newyorkse callgirl met Audrey Hepburn in de hoofdrol. Hij is echter vooral bekend geworden door zijn "Pink Panther"-films. Ondanks het feit dit een Amerikaanse reeks is, is ze - mede door de hoofdvertolker Peter Sellers allicht - toch erg schatplichtig aan de Engelse humor, die meer verbaal is dan de Amerikaanse. En ook veel absurder, zoals de Monty Python-films briljant illustreren, al gaat die humor juist terug op oudere Amerikaanse voorbeelden zoals The Marx Brothers en "Hellzapoppin" (H.C.Potter, 1942). De respectievelijke hoogtepunten van Sellers en Python zijn ontegensprekelijk "The party" en "The life of Brian" (Terry Jones, 1979), al zijn de solo-uitstappen van John Cleese in "Clockwise" (Christopher Morahan, 1985) en "A fish called Wanda" zeker niet te versmaden! (***)
"Fierce creatures", de opvolger van "A fish called Wanda", werd door John Cleese geschreven en heeft buiten de hoofdpersonen eigenlijk niets vandoen heeft met "Wanda". Cleese speelt erin immers eerder een soort Basil Fawlty, maar die dan deze keer een kleine zoo in zijn beheer heeft. Om volk te lokken wil hij alleen maar wilde dieren tonen. Vandaar de titel. De film moest reeds een aantal keren herwerkt worden (vooral de Amerikanen konden er totaal niet mee lachen - ze begrepen de humor ongetwijfeld niet) en daarom werd de release steeds uitgesteld. Toen hij uiteindelijk uitkwam, gaven de meeste critici de Amerikanen gelijk: zelfs in herwerkte versie (door Fred Schepisi) voldeed de film niet. Bovendien kon men goed het verschil zien tussen wat Robert Young had gedraaid en het aandeel van Fred Schepisi, zegt men. Ikzelf was daartoe zeker niet in staat, meer zelfs ik vond het niet eens zo'n slechte film! De misverstanden over de seksuele exploten van Cleese vind ik zelfs hilarisch.
"Fierce creatures" was niet de eerste Cleese-film die tegenviel. "Rentadick" b.v. was een Britse komisch bedoelde film van Jim Clark uit 1972 naar een scenario van John Cleese en Graham Chapman met Ronald Fraser als Major Upton, de directeur van het detectivebureau Rentadick, die de dieven moet opspeuren van een zenuwgas dat de onderste ledematen verlamt. Daar staat tegenover dat in 1975 ondanks het feit dat het team van "Monty Python" eigenlijk ook al dood is (in 1973 werd de derde en laatste TV-reeks gedraaid, de spanningen tussen de twee uitersten, John Cleese en Terry Jones, waren te groot geworden), zijtoch nog de zeer aan te raden film "The holy grail" draaien.
In 1983 is er het kotsfestijn in "Monty Python's The Meaning of Life", terwijl de Engelse komiek Marty Feldman overlijdt tijdens de opnames van "Yellowbeard", een film van Mel Damski naar een scenario van (vooral) Graham Chapman. Deze speelde ook mee naast nog tal van andere komieken: John Cleese, Eric Idle, Peter Boyle, Richard "Cheech" Marin, Tommy Chong, Peter Cook, Michael Hordern, Madeline Kahn en zelfs James Mason en Susannah York. Het mocht allemaal niet baten: het werd een terechte flop.
Marty Feldman zal altijd in mijn herinnering blijven leven, al was het maar door dat ene zinnetje uit “Young Frankenstein”: “Walk this way”. Mede dankzij Gene Wilder uiteraard, die in 1970 reeds "Start the revolution without me" (Bud Yorkin) had gedraaid, gevolgd in 1971 door "Willy Wonka and the chocolate factory" (Mel Stuart) en in 1977 door "The world's greatest lover". Deze laatste film regisseerde hij ook zelf net zoals "The woman in red" uit 1984.
Solo-uitstappen van andere Pythons waren dan weer wél succesvol. Michael Palin in "American friends" b.v. en "Splitting heirs" van Eric Idle ondanks het feit dat hij erg slecht werd ontvangen in Cannes 1993. Naast regisseur Eric Idle stonden ook John Cleese en Barbara Hershey ter beschikking. Het thema (het verwisselen van baby's) kon met andere voorbeelden als "Toto le héros" en "La vie n'est pas une fleuve tranquille" wel moeilijk origineel worden genoemd, zeker als het dan ook nog over adellijke personen gaat, want dan was er ook al "Little Lord Fauntleroy" en "Kind Hearts and Coronets", waarin Alec Guiness liefst acht rollen voor zijn rekening neemt. Ongeveer tegelijk met "Splitting heirs" was er "King Ralph" met John Goodman, waarvoor oorspronkelijk trouwens Idle was aangezocht. In de fond gaan al deze verwisselkomedies terug op Oscar Wilde's "The importance of being earnest".
In 1991 vertolkte Eric Idle ook de hoofdrol in "Missing pieces" van de Amerikaan Leonard Stern. Hierin speelt hij een schrijver van wenskaarten die van zijn pleegvader een fortuin kan erven als hij een aantal raadsels kan oplossen. Samen met zijn vriend, de cellist Robert Wuhl, begint hij eraan, maar dan merkt hij dat er nog andere "goudzoekers" zijn. Dankzij de vrouwtjes Lauren Hutton en Kim Lankford halen ze uiteindelijk toch hun slag thuis.
Daarvóór had Idle reeds "Nuns on the run" geschreven, een komedie geregisseerd door Jonathan Lynn, die daarvoor reeds de BBC-reeks "Yes minister" had gemaakt. "Nuns on the run" is gebaseerd op een scenario van Eric Idle (van Monty Python) die ook de hoofdrol speelt, samen met Robbie Coltrane.
In "A fish called Wanda" leerden we ook Kevin Kline kennen als komisch acteur. "Kline is de enige acteur die Hamlet speelt om te leren beslissen," zegt John Cleese. Voor "Dave" van Ivan Reitman, werd hij genomineerd als beste komische acteur, terwijl de film zelf ook werd genomineerd als beste komedie. Sigourney Weaver speelt hierin de vrouw van de Amerikaanse president, die om veiligheidsredenen eventjes wordt vervangen door Kevin Kline, maar als-ie op dat moment aan een hartaanval overlijdt, gaan de poppetjes aan het dansen. De film speelt duidelijk in op de "street credibility" van Bill Clinton (die later wel een flinke knauw heeft gekregen), maar kan nog het best los daarvan worden genoten. Daarna was Kevin Kline te zien in "Princess Caraboo" van Michael Austin met Stephen Rea, Wendy Hughes, John Lithgow en natuurlijk zijn vrouw Phoebe Cates in de titelrol. Vervolgens was hij met Meg Ryan te zien in "French Kiss" (oorspr.titel "Paris Match") van Lawrence Kasdan. Daarin wordt Ryan verliefd op Kline, die een typische onverzorgde Parisien speelt en die ze dus aanvankelijk niet kan uitstaan, ook al omdat ze eigenlijk in Parijs is om haar vrijer Timothy Hutton, die Hugh Grant achterna is gegaan met een lokale prostituée, rond zijn oren te slaan. Jean Reno mocht in deze film zijn Hollywood-debuut maken. Maar Kline speelt uiteraard niet enkel in komische films. In "The big chill" (Lawrence Kasdan, 1983) speelde hij met Glenn Close, Jeff Goldblum, William Hurt, Meg Tilly en nog een paar anderen die in die film ook nog zo ongeveer maar aan hun debuut toe waren. Natuurlijk was hij vijftien jaar later ook van de partij in het "vervolg" "The ice storm". En er is uiteraard zijn magistrale vertolking in "Sophie's choice" of de journalist Donald Woods in "Cry freedom". Dat maakt dat hij de geknipte figuur is om komische rollen met een ernstige ondertoon te vertolken, zoals in "In and out" uit 1997. De rol die hij hierin vertolkt, komt trouwens dicht in de nabijheid van de realiteit, niet zozeer de homoseksuele component dan wel het "Dead Poets Society"-aspect: hij startte immers als acteur bij de John Houseman Company, waar hij zowat alle Shakespeare-stukken heeft gespeeld. In 1999 heeft hij dit ook op het witte doek gedaan met het ontgoochelende "Midsummernight's dream".
Meg Ryan van haar kant is sedert haar gefingeerd orgasme in "When Harry met Sally" de ongekroonde koningin van de comedy. In 1993 ging ze opnieuw scheep met scenariste Norah Ephron die "Sleepless in Seattle" ook zelf regisseerde. Het werd een typisch Amerikaanse tearjerker over een jongetje dat op een kerstavond via CB een vrouw zoekt voor zijn papa-weduwnaar (Tom Hanks). Duizenden dienen zich aan en Meg Ryan is de winnares. Halleluia! Gelukkig is er nog de popmuziek die heel toepasselijk op diverse scènes is geplakt.
In "I.Q." (1994), dat alweer thuishoort in de "Forrest Gump"-trend, speelt Tim Robbins een automecanicien die verliefd is op het nichtje (Meg Ryan) van Einstein (Walter Matthau). Ryan (al ziet het er een echte bimbo uit) wil alleen maar knappe koppen en omdat de beroemde geleerde de brave mecanicien wel een toffe jongen vindt, doet hij het voorkomen alsof deze laatste een specialist is in de koude kernfusie. Op die manier moet hij er de Engelse acteur Stephen Fry zien onder te krijgen.
Haar tegenspeler uit "When Harry met Sally", Billy Crystal regisseerde zichzelf en Debra Winger in "Forget Paris" met verder ook Joe Mantegna en basketter Kareem Abdul-Jabbar in dit typisch Amerikaanse pleidooi voor het huwelijk. Billy Crystal was ook al te zien in twee "City slickers"
Maar de nieuwste vedette is sedert "Ace Ventura, pet detective" Jim Carrey, al moet die het vooral van bekkentrekkerij à la Jerry Lewis hebben. Toch bevatte de film wel een paar leuke scènes, zoals die met de huisdieren, zowel als ze zich moeten verbergen voor de huisbaas, als wanneer ze toeschouwer zijn bij de bedexploten van de "detective". In "The mask" zou hij bewijzen wat meer in zijn mars te hebben. Deze special effects-film van Charles Russel (scenarist van "Dreamscape" over "virtual reality") met het filmdebuut van supermodel Cameron Diaz zou men als "Tex Avery live" kunnen omschrijven. Maar de volgende film van Jim "Mask" Carrey heette trouwens "Dumb and Dumber": kan het nog duidelijker? (****)
Carrey (°1962), die zichzelf "Fred Astaire on acid" noemt, is zelf blijkbaar niet zo onnozel: voor zijn bijrolletje in "Batman" ving hij zeven miljoen dollar i.p.v. telkens zo'n 400.000 dollar voor zijn vorige twee, en voor "Ace Ventura II - When nature calls" (1996) werd zelfs 600 miljoen frank opzij gelegd. In ruil mag Carrey bijna voortdurend in beeld lopen en... daarom is de film vreselijk "overdone". In 1996 huwde hij ook met de 32-jarige Lauren Holly, die hij had leren kennen tijdens "Dumb and Dumber".
In Amerika waar men een IQ moet hebben lager dan dat van een kleuter om van films te kunnen genieten was "Forrest Gump" echter het grootste succes, een loflied op een debiel die het heel ver schopt in de Amerikaanse samenleving (wat nu niet precies heel moeilijk is). Eigenlijk is het qua vorm een kruising van "Zelig" (van Woody Allen) en de technieken die op punt gesteld zijn met "Jurassic park" (zodat men Hanks kan zien in scènes samen met Kennedy, Johnson, John Lennon en vele anderen) en qua inhoud een herkauwen van "Being there" met Peter Sellers in de rol van Chauncey Gardiner, wiens platitudes ook als cryptische wijsheden werden geïnterpreteerd (al kan dat nauwelijks worden gezegd van "I like to watch", wat door Shirley MacLaine juist erg letterlijk werd opgevat en waardoor ze zich ging masturberen, terwijl hij naar televisie zat te kijken).
Zwarte humor
In 1970 wint de bittere satire "M.A.S.H." van Robert Altman de Gouden Palm in Cannes en van dan af konden alle vormen van zwarte humor aan bod komen, zoals "Frauds", een film van Stephan Elliott met Phil Collins als een perfide verzekeringsinspecteur. Een ander uitstekend voorbeeld hiervan is "The Addams Family Values", waarin de Amerikaanse waarden op hun kop worden gezet. Zo is er b.v. de hilarische passage in het vakantiekamp, waar een kind de kamer van een ander kind binnenkomt en daar een poster van Michael Jackson ziet hangen en gillend de kamer uitloopt. Anjelica Huston, die in 1990 reeds te zien was in "The witches" (Nicolas Roeg), en Raul Julia zijn weer schitterend (b.v. de "vurige" tango). Voor Julia was het echter de laatste prestatie. Hij stierf immers in oktober '94 aan een hartinfarct. "The Addams Family Values" was voor een keer een sequel die beter werd onthaald dan de oorspronkelijke film, natuurlijk ook wel omdat ook die "oorspronkelijke" film niet origineel was, maar louter een afkooksel van de TV-serie, die dan weer zelf terugging op de strip uit 1935 van Charles Addams, die zijn jeugd in een Victoriaans huis, recht tegenover een kerkhof op die manier afreageerde. Daarom werd het scenario van Paul Rudnick voor de tweede film (tegenover Caroline Thompson en Larry Wilson bij de eerste) zo enthousiast onthaald. En terecht, b.v. door de introductie van "zwarte weduwe" Debbie (gespeeld door Joan Cusack, die met haar zinnetje "Coffee? Tea? Me?" uit "Working girls" heeft bewezen dat je door één zinnetje inderdaad aan grote rollen kunt geraken), ook al is het niet erg logisch dat de Addams Family ook maar een schijntje onder de indruk komt van een "serial killer". Integendeel, volgens hun eigen logica moesten ze haar eigenlijk aan het hart drukken. Daarnaast lijdt zelfs deze prent aan "political correctness" (de speech van Wednesday als ze als namaak-indiaan de blanken aan de totempaal mag spijkeren).
"Political correctness" ontbreekt gelukkig helemààl bij "Serial mom" van John Waters, de Koning van de Slechte Smaak met eindelijk nog eens een betere rol voor Kathleen Turner. En even later was er "To die for" van Gus Van Sant (naar de roman van Buck "The graduate" Henry) over een aartsgevaarlijke bimbo, gespeeld door Nicole Kidman.
Amerikaanse komedies munten echter meestal niet uit door spitsvondige humor, al is een bepaalde scène in "L.A.Story" van Mick Jackson (1991) toch het onthouden waard. Hoofdfiguur Steve Martin gaat geld afhalen bij het fameuze kastje in de muur. Hij dient daarvoor in de rij te gaan staan. Het valt meteen op dat er zich ook nog een tweede rij heeft gevormd. Als hij aan de beurt is, stelt een man uit die andere rij zich beleefd aan hem voor: "Good evening, sir, I am your personal robber. Hoeveel had u gedacht af te halen?" En uiterst beheerst deelt Martin zijn opgevraagde geld met de beleefde overvaller. Van Steve Martin heb ik nochtans nooit erg gehouden, ook niet in 1983 met "The man with two brains" van Carl Reiner evenmin als van "Housesitter", waarin ook Goldie Hawn weer tegenvalt. "Father of the bride, part two" en "Sergeant Bilko" werden uiteindelijk zelfs niet uitgebracht in ons land. En terecht.
Naast de vrouwen zijn ook de zwarten steeds onderdrukt geweest in Hollywood. Ook zij kennen hun bevrijding in de jaren tachtig. Op het gebied van komedies is dit dan met mensen als Richard Pryor en vooral Eddie Murphy. Vaak worden zij gekoppeld aan een blanke. Opmerkelijk daarbij is dat "political correctness" ervoor heeft gezorgd dat de jongere Eddie Murphy de meerdere is van partner Nick Nolte, terwijl Pryor nog even dom was als Gene Wilder.
Langs vrouwelijke kant is er Whoopi Goldberg in "Sister Act" van Emilio "Dirty Dancing" Ardelino, een vrouwelijke versie van "Nuns on the run" en vooral een typisch Disney-product. Op dat moment was Ardelino al seropositief en tegen dat "Sister Act 2: back in the habit" eraan kwam, was zijn ziekte reeds in de terminale fase getreden, zodat Bill Duke overnam. Was de eerste film nog tamelijk grappig (zij het een toonbeeld van het huidige bon ton omgekeerde racisme: vervelende blanke nonnen, nochtans geleid door een schitterende Maggie Smith, worden hippe maar nog steeds godslievende meisjes dankzij jive sprekende zwarte zangeres), dan verzandde de tweede in meligheid. De "zangeres" Goldberg wordt hier immers eventjes een "undercover" muzieklerares om een aantal “hangjongeren” weer op het goede pad te brengen. Maggie Smith is wel nog van de partij, maar zoals Julie Burchill terecht opmerkt: "Ik weiger te geloven dat dit de echte Maggie Smith is, dit moet een kloon zijn!" Als men deze film vergelijkt met "The Sound of Music" of "To Sir with Love", twee films waarop men zich klaarblijkelijk heeft geïnspireerd, dan wordt nog maar eens duidelijk hoe erg het is gesteld met het Hollywood Anno Hic et Nunc.
Daarnaast was er ook de doorbraak van Australië, enerzijds met Crocodile Dundee (Peter Faiman, ook met een sequel), anderzijds met "Malcolm" van Nadia Tass (beide uit 1986). Deze debuutfilm van de vrouw van David Parker (tevens cameraman en scenarist van deze film) is erg grappig. Het uitgangspunt is de creativiteit van een tramconducteur (Malcolm, d.i. Colin Friels) die zich uit in allerlei krankzinnige uitvindingen. Met de hulp van een zware jongen en zijn liefje pleegt hij een geweldloze overval.
Parodie
De laatste tijd zijn de meeste comedies parodieën op bestaande films. Eigenlijk heeft dit altijd al bestaan, maar meestal was het slechts een occasionele ingreep, die vaak uitsluitend door insiders werd herkend. Men zou misschien kunnen zeggen dat Mel Brooks het systeem is beginnen uitsmeren over een hele film, al ging met name "Airplane" (een parodie op de rampenfilms uit 1980) van de broertjes Zucker en hun vriend Jim Abrahams (de sequel uit 1982: "Airplane II" was van Ken Finkleman) toch enkele jaren aan "Spaceballs" (parodie op "Star Wars" uit 1987) vooraf, maar met "Blazing saddles" (1973), "Young Frankenstein" (1974) en "High Anxiety" (1977) had Brooks daarvóór dan weer resp. de western, de griezelfilm en de thriller aangepakt. Zijn andere films: uit 1970 "Twelve chairs", "Silent movie" uit 1976, uit 1981 "The history of the world", uit 1983 "To be or not to be" en nog later "Life stinks" en "Men in tights" waren van diverse kwaliteit. In 1996 was er "Dracula: dead and loving it" met Leslie Nielsen, die toen ook te zien was in "Spy hard". Een Franse navolger van Mel Brooks was Jean Yanne (1934-2003) met "Tout le monde il est beau, tout le monde il est gentil", "Les Chinois à Paris" of "Un quart d'heure avant Jésus Christ".
In "Hot Shots" (1991) lieten de Zuckers "Top Gun" eraan geloven, maar geen enkel genre werd echter zo gretig aangepakt als dat van de erotische thriller: "Loaded weapon", "Fatal instinct" en zelfs "Hot Shots, part deux" dongen elk naar de gunst van het publiek. Maar geen enkele parodiereeks is zo populair als die van "Naked gun", gebaseerd op de TV-serie "Police Squad". In de eerste film is er de beroemde scène van Leslie Nielsen die gaat plassen, zonder dat hij eraan gedacht heeft zijn draadloze microfoon uit te schakelen. Velen hebben allicht gedacht dat dit "over the top" was. Tot 30/10/1998. Dan had een belangrijke persbijeenkomst van de Fortisgroep plaats (overnamebod op de ASLK) en topman Maurice Lippens deed net hetzelfde, met alle gevolgen vandien...
In "Naked gun 2 1/2" (1991) loopt Priscilla Presley o.a. in lingerie rond met een colt tussen haar benen, iets wat ze ook van Elvis moest doen. De ondertitel is dan ook "The smell of fear"... In "Naked gun 33 1/3, the final insult" zitten er ook weer veel cameorolletjes o.a. van Pia Zadora, Raquel Welch en Olympia Dukakis.
Ook "Down periscope" van David S.Ward met Kelsey Grammer, Lauren Holly, Rob Schneider en Bruce Dern is een slapstick-film in de traditie van "Naked gun" of "Loaded weapon".
En zo komen we ongemerkt bij, laten we zeggen, de minder subtiele humor. Zo is er de eindeloze reeks "Police Academy's" (begonnen in 1984) en in 1983 was er zelfs een film die zich "Screwballs" (Rafal Zielinski) noemt maar wat eigenlijk een Canadese "Porky's" is. De Porky-films zelf zijn van de hand van de Amerikaan Bob Clark, die in 2007 op 67-jarige leeftijd om het leven kwam in een auto-ongeluk. Samen met zijn zoon werd hij van de weg gemaaid door een dronken truckchauffeur. Het cynische is dat dit een typische grap uit de Porky-films zou kunnen zijn, zonder de fatale afloop dan uiteraard want het blijft toch een komedie...
Anderzijds dient te worden toegegeven dat uit dergelijke soort films ook soms grote talenten zijn naar voren gekomen, zoals Tom Hanks in "Bachelor party" (Neal Israel, 1984), Tom Cruise in "Risky business" (Paul Brickman, 1983) en Matthew Broderick in "Ferris Bueller's Day Off" (John Hughes, 1986).
Vaak gaat het hier ook om baseball-films, omdat de Amerikanen daarin "hun adolescenten-fantasieën kunnen uitleven", zoals Patrick Duynslaeger schrijft. Voor ons Europeanen is dit meestal een stuk ongein, zoals Charlie Sheen, die in 1989 samen met Tom Berenger te zien was in "Major League" van David Ward, die ooit het scenario voor "The Sting" schreef, maar dat hier duidelijk is vergeten (dit scenario werd trouwens geschreven door R.J.Stewart). Het vervolg, "Major League II", haalde volgens mij de bioscoop niet, maar wel Filmnet. Het voornaamste is wel dat hetzelfde trio (Sheen-Berenger-Ward) van de partij, zodat het toch een "echt" vervolg wordt.
Deze jongerenfilms hebben trouwens zelf twee parodies opgeleverd in de vorm van "Wayne's world" van Penelope Spheeris. Al geef ik toe dat je van de speciale "rockhumor" moet houden. De bekende "Bohemian Rhapsody"-scène is daarvoor cruciaal: als je hier niks aan vindt, ga er dan maar niet naartoe. In "Wayne's world 2" vinden we uiteraard weer Mike Myers & Dana Carvey weer, maar ook de beeldschone Tia Carrere. Christopher Walken is de schurk die in deze parodie op Woodstock (Waynestock) probeert Carrere in te pikken. Toch is b.v. die parodie niet goed uitgewerkt, evenmin als die op "The Doors" of "The Graduate". Beter is de manier waarop "Jurassic Park", "Y.M.C.A." of "Field of dreams" ("If you book them, they'll come" i.p.v. "If you build it, they'll come") door de mangel worden gehaald. Maar het beste is de ontgroening van Garth door Kim Basinger alias Mrs.Hornay ("I'll be frank" "Can I still be Garth?"). Aangezien Carvey het daarna voor bekeken hield, bleef een "Wayne's world III" uit. Hun rol als "nerds" is trouwens overgenomen door Beavis & Butt-head, die zo karikaturaal zijn dat het... echte karikaturen zijn!
Echte "nerds" zijn dit natuurlijk eigenlijk niet. Nerds halen immers goede cijfers op school, wat anderzijds nu ook weer niet wil zeggen dat ze "slim" zijn, want ze kunnen b.v. nauwelijks auto rijden. Of een biefstuk bakken. En nerds dragen een bril en kunnen daardoor het meisje van hun dromen niet krijgen. Daarvoor moeten ze al een toverdrankje drinken, zoals Jerry Lewis in "The nutty professor", het prototype van de "nerd". Want van al dat leren word je toch alleen maar lelijk is de Amerikaanse moraal en daarom dat het er vol "nerds" loopt, maar dan meer van de "verkeerde" soort. George Bush mocht dan als president nog de wens hebben uitgesproken dat het doorsnee Amerikaanse gezin er beter als The Waltons dan als The Simpsons zou uitzien, het was al veel te laat. Het kwaad was al geschied.
Cosmo Landesman betoogt in The Sunday Times van 12/12/1993 dan ook dat het woord "nerd" nu wel degelijk toepasselijk is op de tweede soort. En de ommekeer ziet hij in de film "The revenge of the nerds" uit 1981, die de gebrilde nerds als verstoten minoriteit ter hulp wou komen. Van dan af was er geen lol meer aan. Als men ook al geen nerds meer mocht pesten (in de oude betekenis van het woord), dan kon men maar beter een nerd (in de nieuwe betekenis) worden. En sindsdien krioelt het in de Amerikaanse komedies van dwaze, domme klootzakken, die als rolmodellen naar voren worden geschoven. Want, wat erger is, de nieuwe nerds zijn niet meelijwekkend, maar ronduit ergerlijk. Vergelijk (in Engeland) het karakter van "Mr.Bean" met dat van Michael Crawford in "Some mothers do have 'em" b.v. Uitschieters als "Wayne's World" niet te na gesproken, betekende dit meteen ook het einde van de Amerikaanse jongerenkomedie. En aangezien er sinds de jaren negentig bijna enkel nog films voor jongeren worden gemaakt dus ook van de Amerikaanse komedie tout court. Tenzij u zo'n nerd (van de oude soort) bent die toch nog de gesofisticeerde prenten van Woody Allen verkiest?

Ronny De Schepper

(*) Een pittig detail daarbij is dat Oliver heel zijn leven de bijnaam "babe" heeft mogen meesleuren, die afkomstig was uit zijn jonge jaren toen een Italiaanse kapper verliefd op hem was en hem "baby" noemde.
(**) In een van de parodie-films, waarin Leslie Nielsen is gespecialiseerd, zit er een uiterst grappige scène waarin twee bandieten (een duidelijke hint naar “the water bandits” uit “Home alone”) wraak nemen op een knaapje dat verdacht veel op Culkin lijkt. “En dit is voor 'Home alone',” roepen ze, terwijl ze hem een klap geven. “En dit voor 'My girl'!” “En dit voor 'My girl two'!” “I wasn't even in it,” probeert het joch nog, maar geen geluk!
(***) In de V.S. werd deze film om “politically correct” te zijn uitgebracht zonder een stotterende Michael Palin! Althans, zo wil men ons doen geloven. Ik kan me echter niet voorstellen dat het mogelijk is de film op die manier te verknippen, zonder niet hele scènes helemaal over te doen.
(****) Jà, het kan nog duidelijker. In 2003 werd er een zogenaamde prequel gedraaid van deze film (een sequel die echter vertelt wat voorafgaat i.p.v. wat volgt, de ondertitel is dan ook “when Harry met Lloyd”) en deze prent was nóg onnozeler. Dat had zelfs Jim Carrey door, want hij paste ervoor. Zijn rol werd hier overgenomen door imitator Eric Christian Olsen. Dat belet niet dat Carrey zelf daarna ook weer vreselijk cabotineerde in "The cable guy" (cfr.zijn versie van "Somebody to love").

Geen opmerkingen: